Kruimelpad
996/53 van 16 februari 2005 - Samenloop van het recht op kinderbijslag in de regeling van de werknemers en in de regeling van de zelfstandigen - Toekenningssituatie - Rechten vóór 1 april 2003 - Art. 59 en Art. 60 KBW
Tekst
Sedert 1 april 2003 regelen de Art. 59 en Art. 60 van de Kinderbijslagwet de voorrang in geval van samenloop van rechten tussen de regeling van de werknemers en die van de zelfstandigen, en meer in het bijzonder het geval van personen in een toekenningssituatie (Art. 51, §2 KBW): voorrang in de regeling van de werknemers enkel in het geval het recht bij de zelfstandigen nog niet daadwerkelijk wordt uitgeoefend.
Een voorbeeld van een toekenningssituatie is dat van een persoon die werkloosheidsuitkeringen geniet na studies.
Bij gebrek aan verduidelijkingen in de wettekst regelde MO 550 van 10 juni 1997 in het verleden deze zaak op restrictieve wijze, door zich voor de meeste situaties te baseren op de vroegere uitoefening van een tenminste halftijdse tewerkstelling.
Aangezien een ministeriële omzendbrief de problemen regelde van cumulatie tussen zelfstandige rechthebbenden en rechthebbende werknemers in een toekenningssituatie, waren het de bepalingen van deze omzendbrief die golden voor de administratie, tot de wettelijke bepalingen gewijzigd werden, namelijk op 31 maart 2003.
Verschillende gerechtelijke instanties hebben de wettekst echter in ruime zin geïnterpreteerd (geen verwijzing naar een vroegere tewerkstelling): zo oordeelde de arbeidsrechtbank van Dendermonde in zijn vonnis van 3 februari 2000, waarin het werd gevolgd door andere hoven en arbeidsrechtbanken, dat de wetgeving betreffende de kinderbijslag voor werknemers niet uitdrukkelijk voorzag dat bijzondere voorwaarden moesten vervuld zijn gedurende de periode voorafgaand aan de toekenningssituatie (in dit geval de werkloosheid) en dat bijgevolg het recht bij voorrang moest worden uitgeoefend in de regeling van de werknemers.
Voor de periode voorafgaand aan de wetswijziging blijkt dus niet dat voor de toekenningssituaties de opening van het recht in de regeling van de werknemers moet geweigerd worden.
De hierboven vermelde jurisprudentiële interpretatie moet dus worden toegepast op de situaties ontstaan voor 1 april 2003.
Wegens de technische moeilijkheden waartoe een ambtshalve herziening van alle kinderbijslagdossiers zou leiden, worden de rechten in de praktijk dus vastgesteld in de regeling van de werknemers naar aanleiding van een aanvraag afkomstig van om het even wie: sociaal verzekerden, kinderbijslaginstellingen, andere,...
Als bijlage vindt u twee praktische voorbeelden van oplossingen van deze problematiek.