Kruimelpad
Informatienota 1986/14: - Art. 51, 2de lid, 8° G.W. en art. 64, §2, A, 2° G.W. - Kind ten laste of door bemiddeling van een openbare overheid bij een particulier geplaatst terwijl twee of meer personen in de beslissing tot plaatsing zijn aangewezen om voor het kind te zorgen - Prioriteitsgerechtigde rechthebbende.
Tekst
Een kind is geplaatst in het gezin van twee echtgenoten die werknemer zijn; de grootvader van de echtgenote is gepensioneerd en maakt ook deel uit van het gezin.
De drie personen hebben geen enkele band van verwantschap met het geplaatste kind en nu is het de vraag wie onder hen prioriteitsgerechtigde rechthebbende is.
Art. 51, 2de lid, 8° G.W. bepaalt dat iedere werknemer recht op kinderbijslag heeft voor de kinderen die in zijn gezin geplaatst zijn ten laste of door bemiddeling van een openbare overheid.
In het geval van personen die geen enkele graad van verwantschap met het geplaatste kind hebben, zijn wij de mening toegedaan dat de persoon, die met name is aangewezen bij de beslissing van de openbare overheid, de rechthebbende is naar de betekenis van art. 51, 2de lid, 8° G.W.
Overeenkomstig de onderrichtingen van het Ministerie van Sociale Voorzorg (brief van 10 februari 1986, kenmerk : 4383/86/11.01,2/ HV), kan evenwel de echtgenoot van de in de plaatsingsakte aangewezen persoon of hij/zij die met laatstgenoemde een huishouden vormt (in de betekenis aan dit begrip gegeven bij de CO 1130 van 22 juni 1984, blz. 6) eveneens het recht op kinderbijslag doen ontstaan voor het overeenkomstig art. 51, 2de lid, 8° G.W., geplaatste kind.
In het geval waarin verscheidene personen zijn aangewezen om voor het kind te zorgen (bijvoorbeeld wanneer in de beslissing tot plaatsing een paar is aangewezen) dient de voorrangsregel van art. 64, §2, A, 2°, b G.W., te worden toegepast, dat wil zeggen dat het recht op bijslag bij voorrang vastgesteld wordt uit hoofde van de oudste persoon.
In het concreet geval wijst de beslissing tot plaatsing het paar aan. Als bijgevolg die twee personen voldoen aan de vereisten om rechthebbende te zijn, moet art. 64, §2, A, 2°, b G.W. worden toegepast en is de oudste van de echtgenoten de prioriteitsgerechtigde rechthebbende.
De gepensioneerde grootvader van de echtgenote kan geen rechthebbende zijn want hij vormt met de in de plaatsingsakte aangewezen persoon geen huishouden naar de betekenis van de CO 1130.
Bron: Juridische Studiën. Ref.: E6155/C41, van 28 april 1986.