Kruimelpad
Informatienota 1987/26: - Art. 48, lid 3 G.W. - Leeftijdsgrenzen bepaald in de art. 62 en art. 63 G.W. bereikt op de eerste dag van een kalendermaand, recht op kinderbijslag voor die kalendermaand.
Tekst
1. De vraag die zich stelt is of een rechtgevend kind zijn recht op kinderbijslag behoudt voor de maand waarvan op de eerste dag het een van de leeftijdsgrenzen bepaald in de art. 62 en 63 G.W. bereikt heeft.
Voorbeeld: een leerling bereikt de leeftijd van 21 jaar op 1 maart een student bereikt de leeftijd van 25 jaar op 1 maart
2. Art. 48, lid 3 G.W. bepaalt dat "wanneer het recht op kinderbijslag een einde neemt in de loop van een maand, het geacht wordt verloren te zijn op het einde van die maand".
3. Van de andere kant, spreken de art. 62 en art. 63 G.W. van een recht op kinderbijslag geopend tot een bepaalde leeftijd.
4. Derhalve, vervalt het recht op kinderbijslag bedoeld in art. 48, lid 3 G.W. door het feit dat het kind de leeftijdsgrens waarboven geen enkel recht meer wordt toegestaan overschreden heeft, die leeftijdsgrens bereikt zijnde op de verjaardag van het kind.
Bijgevolg, vervalt het recht op kinderbijslag de dag na die verjaardag en daar het kind nog gerechtigd is voor een dag, is de kinderbijslag verschuldigd voor bedoelde ganse maand.
5. Aldus, in de aangehaalde voorbeelden, vervalt het recht op 2 maart en is de kinderbijslag voor de ganse maand maart verschuldigd. Daarentegen, indien het kind geboren wordt op 31 maart, vervalt het recht op 1 april en is de kinderbijslag dus niet verschuldigd voor de maand april.