Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

Informatienota 1988/9: - Art. 56 G.W. - Toekenning van de gezinsbijslag over de periodes gelijkgesteld na bijkomstige of onvolledige arbeidsprestaties.

    Gevraagd wordt of een werknemer die minder dan 3 uren per dag arbeid verricht en die na een ziekte of een ongeval een bij de wetgeving inzake ziekte- en invaliditeitsverzekering bepaalde uitkering wegens arbeidsongeschiktheid geniet, kinderbijslag op grond van art. 56 G.W., kan ontvangen.

    Antwoord van het Ministerie van Sociale Voorzorg dd. 18 maart 1988, kenmerk: AF2228/EW-4771/88/103 (vertaald uittreksel)

    De nadruk moet gelegd worden op het feit dat die toestand zich maar kan voordoen voor beperkte categorieën van werknemers: huisarbeiders, artiesten, onderwijzend personeel, bedienaren van een eredienst, werknemers uitsluitend in dienst van een kerkfabriek, beroepsrenners, bezoldigde sportbeoefenaars en werknemers aangesteld voor schoonmaakwerk.

    Inderdaad, art. 204, 1ste lid van KB van 4 november 1963 tot uitvoering van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering schrijft minder strakke regelen voor in verband met het volbrengen van de stage door die werknemers vermits elke dag dat er gewerkt wordt (om het even hoelang) als een arbeidsdag wordt beschouwd.

    Voor sommige van die categorieën van werknemers (bezoldigde sportbeoefenaars, huisarbeiders,...) zijn voor de toekenning van de gezinsbijslag specifieke regelen vastgesteld.

    Voor de andere categorieën moet de gerechtigde op ziekte- en invaliditeitsuitkeringen beantwoorden aan de in de gecoördineerde wetten gebruikte omschrijving van "werknemer", d.i. een persoon die ten minste 3 uren per dag arbeidt.

    De toepassing van art. 56 kan dus maar worden overwogen voor zover de vóór de ziekte of invaliditeit verrichte arbeidsprestaties een recht op gezinsbijslag doen ontstaan en dus, behoudens toepassing van bijzondere regelen, over ten minste 3 uren lopen.

    Het zou immers onlogisch zijn kinderbijslag aan de zieke werknemer toe te kennen terwijl er geen recht bestond toen hij aan het werk was.

    Er moet dus worden geconcludeerd dat de werknemer die tijdens zijn tewerkstelling geen recht op kinderbijslag kon doen ingaan omdat hij minder dan 3 uren per dag werkte, geen kinderbijslag op grond van art. 56 kan worden toegekend, zelfs als hij uitkeringen ten laste van de ziekte- en invaliditeitsverzekering ontvangt. Onder voorbehoud van die precisering, waarin vroeger impliciet was voorzien in het oud art. 59 van de gecoördineerde wetten, blijven de in de CO 1054 van 29 maart 1978 ter sprake gebrachte beginselen van toepassing.

    Top