Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

Informatienota 1991/28: - Vergoeding voor hulp van derden. - Hoedanigheid van rechthebbende met personen ten laste in de kinderbijslagwetgeving.

    Een ziekenfonds stelt ons de vraag of de vergoeding voor hulp van derden van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering moet meegerekend worden om na te gaan of de vervaningsinkomens het plafond bereiken waarbij de rechthebbende zijn hoedanigheid van rechthebbende met personen ten laste in de kinderbijslagwetgeving verliest.

    Sommige invaliden die hulp van derden nodig hebben krijgen een hogere invaliditeitsvergoeding, zoals deze van de invaliden met personen ten laste (65% van het laatst gederfd loon).

    Deze uitkering voor hulp voor derden is dan ook geen vaste toeslag.

    Er wordt geen rekening mee gehouden o.a. voor het bepalen van de prijs voor familiale hulp en bij het onderzoek naar het recht op het W.I.G.W.-statuut en zou wiskundig eenvoudig te bepalen zijn. De rechthebbenden zelf zouden echter niet in de mogelijkheid zijn om een opsplitsing te maken.

    Invaliden die reeds de hoedanigheid van invaliden met personen ten laste bezitten zouden echter geen bijkomend financieel voordeel hebben.

    Antwoord van de Directie der Juridische Studiën dd. 10 april 1991. Ref.: E1104/Contr. (uittreksel)

    Het probleem dat ons voorlegt, betreft de vraag of de vergoeding voor hulp van derden van het RIZIV meegerekend moet worden om na te gaan of de vervangingsinkomens het plafond bereiken waarbij de rechthebbende zijn hoedanigheid van rechthebbende met personen ten laste in de kinderbijslagwetgeving verliest.

    Sommige invaliden die hulp van derden nodig hebben, krijgen nl. een hogere invaliditeitsvergoeding, zoals deze van de invaliden met personen ten laste.

    Volgens art. 3 van KB van 12 april 1984 tot uitvoering van de art. 42bis en art. 56, §2 G.W., zoals gewijzigd bij koninklijk besluit van 16 november 1990, worden onder vervangingsinkomens verstaan:

    pensioenen, renten, tegemoetkomingen, uitkeringen of de na de eerste dertig dagen van een arbeidsongeschiktheidsperiode behouden wedden, toegekend hetzij krachtens Belgische of vreemde wets- of reglementeringsbepalingen, hetzij krachtens regelen van toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling, met uitzondering van:

    1. gezinsbijslag.
    2. een tegemoetkoming toegekend ingevolge de wetgeving betreffende de toekenning van tegemoetkomingen voor gehandicapten.
    3. een uitkering toegekend krachtens de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden.
    4. een uitkering toegekend krachtens de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum.
    5. de anciënniteitstoeslag toegekend aan oudere werklozen krachtens het KB van 13 januari 1989 betreffende de toekenning van een anciënniteitstoeslag aan oudere werklozen.
    6. de vergoeding ter aanvulling van de werkloosheidsuitkering in het raam van art. 9 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46 van 23 maart 1990, betreffende de begeleidingsmaatregelen voor ploegenarbeid met nachtprestaties alsook voor andere vormen van arbeid met nachtprestaties.

    Deze lijst met uitzonderingen is strikt limitatief. Met "de wetgeving betreffende de toekenning van tegemoetkomingen voor gehandicapten" wordt de wet van 27 februari 1987 bedoeld (voorheen de wet van 27 juni 1969). De vergoeding voor hulp van derden hoort hier niet thuis, maar valt zoals alle ziekte- en invaliditeitsuitkeringen onder de begrippen tegemoetkomingen en uitkeringen.

    Wij zijn daarom van oordeel dat deze vergoeding voor hulp van derden een vervangingsinkomen is waarmee rekening gehouden moet worden overeenkomstig het KB van 12 april 1984."

    Standpunt van het RIZIV dd. 18 juli 1991. Ref.: 221/CM/303/ 2994/GC. (uittreksel)

    Overeenkomstig art. 229, 1, 5° van KB van 4 november 1963, worden de invalide gerechtigden zonder gezinslast -zowel alleenstaanden als samenwonenden - die niet ter verpleging opgenomen zijn en wiens behoefte aan andermans hulp door de Geneeskundige Raad voor invaliditeit werd erkend, beschouwd als gerechtigde met personen ten laste en kunnen zij aanspraak maken op de invaliditeitsuitkeringen met gezinslast.

    De hulp van derden is bijgevolg geen specifiek risico dat afzonderlijk wordt vergoed.

    De fiscale vrijstelling bestaat erin dat het verschil tussen de uitkering met gezinslast en de uitkering zonder gezinslast niet belast wordt. Op de fiscale fiches wordt dus enkel het bedrag van de uitkering zonder gezinslast vermeld.

    Daartegenover staat dat het aan de Rijksdienst voor Kinderbijslag over te maken formulier 736 N het werkelijk uitgekeerd bedrag, zijnde de uitkering met gezinslast, moet vermeld worden. De aandacht van de verzekeringsinstelling werd nogmaals hier op gevestigd.

    Top