Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

Informatienota 1992/12: Begrip "beroepsactiviteit" - onbezoldigde zaakvoerder. - Toepassing van art. 42bis en 56 G.W.

    Een rechthebbende is sedert 15 mei 1988 tot op heden +66 arbeidsongeschikt erkend door de mutualiteit en in het genot van ziektevergoedingen.
    Vanaf 1 december 1988 kent het kinderbijslagfonds hem de kinderbijslag toe tegen de bij art. 50 ter bepaalde bedragen.
    Zijn echtgenote en zijn drie kinderen zijn vennoten van een coöperatieve vennootschap.
    Volgens de statuten zijn een zoon en de echtgenote van de rechthebbende zaakvoerders van de coöperatieve vennootschap doch de echtgenote is niet bezoldigd zaakvoerster en als dusdanig niet verzekeringsplichtig noch als werkneemster noch als zelfstandige.
    Een controle ter plaatse wees uit dat de echtgenote haar zoon, die de zaak in feite uitbaat, behulpzaam is tijdens zijn afwezigheid. Zij verricht administratieve taken (zoals het beantwoorden van telefoon en het doorgeven van bestellingen).

    Art. 1, §2 van het KB van 12 april 1984 tot uitvoering van art. 42bis en art. 56, §2 G.W., gewijzigd bij KB van 13 juni 1984, bepaalt o.a. dat de echtgenoot met wie de rechthebbende samenwoont geen beroepsactiviteit mag uitoefenen.

    Voor de toepassing van deze bepaling dient onder beroepsactiviteit te worden verstaan "elke beroepsactiviteit, hoe miniem ook, als werknemer of zelfstandige...". Geen enkele tekst geeft evenwel duiding over het feit of de beroepsactiviteit als werknemer of zelfstandige bezoldigd is.

    In de CO 1219 van 20 december 1989 werd voorzien dat de meehelper van een zelfstandige die volgens art. 7, 10 van KB 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen niet verzekeringsplichtig is, niettemin een beroepsactiviteit uitoefent in de zin van onze kinderbijslagwetgeving voor de toepassing van art. 42bis en art. 56, §2 G.W.

    Bijkomend moet bepaald worden of zulks enkel geldt voor de echtgenoten van de zelfstandigen die als meehelper op grond van art. 7, 1° niet onderworpen zijn of dit eventueel ook toegepast moet worden voor alle helpers die ingevolge art. 7 niet onderworpen zijn.

    Antwoord van de directie der Juridische Studiën dd. 7 januari 1992. Kenmerk : E 1454/Contr./G.P./HB (uittreksel)

    De vraag is of de meehelpende echtgenoot als onbezoldigde zaakvoerder een louter representatieve activiteit uitoefent dan wel een effectieve beroepsactiviteit.
    De CO 1130 verduidelijkt wat onder "beroepsactiviteit" dient te worden verstaan, nl. "elke beroepsactiviteit, hoe miniem ook, hetzij loontrekkende, hetzij zelfstandige, en zelfs wanneer de reglementering waaronder betrokkene ressorteert qua vervangingsinkomens, zich niet zou verzetten tegen deze beroepsactiviteit".
    Het is onbetwist dat de meehelpende echtgenoot van een zelfstandige, evenmin als de onbezoldigde zaakvoerder van een vennootschap, niet verzekeringsplichtig is in het sociaal statuut der zelfstandigen.

    De CO 1255 stelt uitdrukkelijk dat de "(ex-)partner van de rechthebbende het statuut van meehelpende echtgenoot van zelfstandige mag hebben", en hij gaat verder: "Op voorwaarde dat deze (ex-)partner niet meer verdient dan 8.940 fr. bruto per maand is dit statuut geen beletsel voor de hoedanigheid van rechthebbende met personen ten laste".

    Indien aan deze voorwaarde is voldaan, dan wordt de winstgevende activiteit als meehelpende echtgenoot niet beschouwd als een beroepsactiviteit. Het komt er dus in concreto op aan, om te weten of de meehelpende echtgenoot dit grensbedrag overschrijdt.

    Uit de verklaring dat een mandaat als zaakvoerder een onbezoldigd karakter heeft, kan bijgevolg een weerlegbaar vermoeden afgeleid worden, dat deze activiteit geen beletsel vormt voor het toekennen van bijslagen tegen een hogere schaal.

    In een advies van de vroegere C.A.B.Z. werd trouwens reeds uitdrukkelijk gesteld dat het uitoefenen van een mandaat (in een vennootschap) niet als winstgevende bedrijvigheid moet beschouwd worden, zo de statuten bepalen dat het mandaat niet vergoed wordt (K.C. 133-1969/18).

    Deze opvatting is niet in tegenspraak met de visie, uitgedrukt in de CO 1219, volgens welke "de activiteit van de meehelpende echtgenoot beantwoordt aan de definitie van het begrip "beroepsactiviteit", zoals zij is weergegeven in de (hoger geciteerde) CO 1130. Dit alles geldt mutatis mutandis ook voor de andere helpers van zelfstandigen, die ingevolge art. 7 van KB 38 van 27 juli 1967 niet verzekeringsplichtig zijn."

    Top