Kruimelpad
Informatienota 1992/16: - Toepassing van art. 62, §1. - CO 1254 van 14 oktober 1991. - Kind dat onderworpen is aan de deeltijdse leerplicht en dat bij zijn overbruggingsuitkering ook een vergoeding van het Fonds voor Bestaanszekerheid der bouwbedrijven bij krijgt.
Tekst
Een kind van 17 jaar geniet overbruggingsuitkeringen van de RVA. Ingevolge een vroegere tewerkstelling verkreeg hij bij het Fonds voor Bestaanszekerheid der bouwbedrijven een kredietkaart van 60 dagen, die recht geeft per werkloosheidsdag op een bepaalde som.
De vraag is of deze vergoeding, die hij bij zijn overbruggingsuitkering bij krijgt, als een sociale uitkering voor het bepalen van zijn inkomen dient te worden beschouwd?
Antwoord van de Directie der Juridische Studiën van 1 juli 1992. Ref.: E2233/Div. 2009/GP/HB (uittreksel)
De Fondsen voor Bestaanszekerheid worden geregeerd door de wet van 7 januari 1958. Daarin wordt o.m. bepaald dat zij rechtspersoonlijkheid genieten (art. 2) en paritair beheerd worden (art. 3), welke vermeldingen de statuten verplichtend moeten bevatten (art. 4) en hoe de inning der bijdragen enerzijds (art. 7 - art. 8) en de toekenning der prestaties anderzijds (art. 9 - art. 11) dient te geschieden.
De Koning kan de collectieve arbeidsovereenkomsten waarbij deze Fondsen voor Bestaanszekerheid opgericht worden algemeen verbindend verklaren. Dit was ook het geval voor het Fonds voor de Bestaanszekerheid ten behoeve van de arbeiders uit het Bouwbedrijf.
Er mag gezegd worden dat deze Fondsen met een blijvende behoefte overeenstemmen en dat zij thans onder de sociale instellingen van ons land opgenomen zijn (cfr. Parl. St., Senaat, 1952-53, nr. 318, p. 2). De voordelen kunnen trouwens ook uitgekeerd worden door de nationale sociale instellingen of -naar de bewoordingen der wet- door "één of meer lichamen belast met het uitkeren van de prestaties van de sociale zekerheid" (art. 9 van de wet van 7 januari 1958).
Indien men - met CORNU - onder sociale prestatie verstaat "un avantage accordé par un organisme social consistant en une allocation pécuniaire (...), ou une prise en charge de frais (...) ou la fourniture d'un service (...) (Vocabulaire juridique, S.V. prestation, pp. 607-608)" en aldus een organiek criterium hanteert, dan moet, gelet op het bovenstaande, de aanvullende vergoeding uitbetaald door een Fonds voor Bestaanszekerheid beschouwd worden als een sociale uitkering.
Bovendien sluit art. 2, tweede lid, tertio van de loonbeschermingswet uitdrukkelijk uit het loonbegrip uit, "de vergoedingen door de werkgever rechtstreeks of onrechtstreeks betaald, welke moeten worden beschouwd als een aanvulling van de voordelen toegekend voor de verschillende takken van de sociale zekerheid" (tot welke laatste ongetwijfeld onderhavige vergoedingen behoren).
Ook naar hun aard behoren de betrokken aanvullende werkloosheidsvergoedingen tot de sociale prestaties lato sensu. Dit blijkt uit art. 3 van de wet van 29 juni 1981, luidens hetwelk de sociale zekerheid der werknemers "het geheel van de sociale prestaties omvat, waarop de sociaal verzekerden recht hebben en die tot doel hebben het arbeidsinkomen van de werknemer te vervangen of aan te vullen...".
De art. 7 en 13 van dezelfde wet rangschikken de vervangingsinkomens voor gedeeltelijk of volledig werklozen onder de noemer van de sociale prestaties.
Uit wat voorafgaat moet dan ook worden afgeleid dat de vergoeding toegekend door het Fonds voor Bestaanszekerheid als een sociale uitkering moet worden beschouwd.