Kruimelpad
Informatienota 1996/3: Het ramen van de inkomsten of van het volume aan activiteiten uitgeoefend als zelfstandige.
Tekst
De kinderbijslaginstellingen worden geconfronteerd met bewijsproblemen bij het vergelijken van de winsten voortvloeiend uit een zelfstandige activiteit met de toegestane maximum-inkomsten of met het evalueren van het maandelijks volume aan uren van de zelfstandige activiteit.
Deze vragen houden verband met het bepalen van de hoedanigheid van rechthebbende "met personen ten laste" met betrekking tot de activiteit van hun partner, namelijk de echtgenoot/ ex-echtgenoot/ concubant(e), of met de hoedanigheid van rechtgevend kind krachtens artikel 62, §§1, 2, 4 of 6 G.W. (plafond van de inkomsten), of voor het nemen van een beslissing over het behoud van het recht krachtens art. 62, §§4 en 5 G.W. (plafond van de uren).
De Rijksdienst besloot in verband hiermee om, ondanks de verschillende criteria waarvan het recht op kinderbijslag afhangt, de gevallen zoveel mogelijk te behandelen volgens een eenvormige werkwijze. De volgende werkwijze dient te worden gehanteerd:
1. Verklaring van de betrokkene - Overschrijding van het plafond
Wanneer een zelfstandige erkent dat zijn inkomsten of het volume van zijn activiteiten de toegelaten grens overschrijden, dan aanvaardt het fonds deze verklaring zonder enige vorm van controle.
2. Verklaring van de betrokkene - Niet-overschrijding van het plafond
a) Rechtgevend kind
Wanneer een leerplichtig kind, een leerling, een student, een student die een verhandeling voorbereidt of een jonge werkzoekende verklaart dat de uren of de inkomsten van zijn activiteit als zelfstandige onder het plafond liggen dat op hem van toepassing, gezien het sporadisch of bijkomstig karakter van de activiteit.
Het fonds raadpleegt het nationaal repertorium van de aangeslotenen van het RSVZ om na te gaan of de activiteit aanleiding gaf tot een aansluiting bij een sociaal verzekeringsfonds. Als dit het geval is, dan wordt de algemene regel vermeld onder b toegepast.
Als geen aansluiting gevonden wordt bestaat het vermoeden dat geen bijdragen verschuldigd waren en bijgevolg dat het een activiteit is die beneden de voor kinderbijslag vastgelegde plafonds ligt.
Het fonds dient echter ieder jaar het nationaal repertorium van de aangeslotenen van de RSVZ te raadplegen.
b) De partner van de rechthebbende met personen ten laste en het rechtgevend kind
Wanneer de zelfstandige verklaart dat zijn inkomsten het toegelaten plafond niet overschrijden, of dat hij geen 80 uur per maand werkt, maar dat hij bijdragen verschuldigd is aan een sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen of aan het Nationale Hulpkas voor de sociale verzekeringen der Zelfstandigen, dan dient u te vermoeden dat het plafond dat op hem van toepassing is in de kinderbijslagreglementering overschreden is. Indien het echter een zelfstandige betreft die vrijstelling verkreeg van het storten van bijdragen krachtens artikel 37, §1 van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen - of art. 40 indien hij behoort tot de categorieën van personen bedoeld in dit artikel 37, §1 -, dient u te vermoeden dat het plafond inzake kinderbijslag niet is overschreden - in uren en in inkomsten - conform de verklaring van de zelfstandige zelf.
In de pratijk dienen de kinderbijslaginstelling te vragen aan het bevoegde sociaal verzekeringsfonds. Deze vrijstelling mag in geen geval verward worden met de "vrijstelling" toegekend om sociale redenen door de Commissie opgericht bij het Ministerie van Middenstand, die in geen geval in aanmerking mag genomen worden.
3. Weerlegging van het vermoeden
3.1. Wanneer u vermoedt dat de inkomsten van de zelfstandige de toegelaten grens overschreden hebben, kan deze dit vermoeden weerleggen door zijn verklaring te staven met het "aanslagbiljet"