Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

CO 1130 van 22 juni 1984 - Wijziging van ART; 48 KBW - Begin en einde van het recht op kinderbijslag - Recht op kinderbijslag van rechthebbenden met personen ten laste (uittreksels)

    Artikel 42bis uit Kinderbijslagwet werknemers
    Artikel 50ter uit Kinderbijslagwet werknemers
    Artikel 56 uit Kinderbijslagwet werknemers

    (...)

    2. Bepalingen die in werking treden op 1 juli 1984

    A. Artikelen 1 en 5 van het koninklijk besluit nr. 282

    Luidens de artikelen 42bis en 56, § 2, G.W., wordt aan de werklozen van meer dan zes maand, aan de gepensioneerden, aan de zieken vanaf de zevende maand en aan de invaliden een verhoogde bijslag toegekend. Vanaf 1 juli 1984 zullen voornoemde rechthebbenden, om op deze verhoogde bijslag te kunnen aanspraak maken, bovendien de hoedanigheid moeten hebben van "rechthebbende met personen ten laste" en geen door de Koning bepaalde vervangingsinkomens mogen genieten die het door Hem vastgesteld bedrag overschrijden. Indien de werknemer aan deze bijkomende voorwaarden niet of niet meer voldoet, zal de kinderbijslag tegen de bij artikel 40 (...) bedoelde bedragen worden toegekend met inachtneming van de regelen hiervoor bepaald voor de toepassing van artikel 48, G.W. Voormelde bijkomende voorwaarden zijn vastgesteld in het uitvoeringsbesluit van 12 april 1984, dat hierna wordt besproken.

    B. Koninklijk besluit van 12 april 1984 tot uitvoering van de artikelen 42bis en 56, § 2, G.W., gewijzigd bij koninklijk besluit van 13 juni 1984

    1. Voorwaarden in hoofde van de rechthebbende om hoedanigheid van " rechthebbende met personen ten laste" te hebben:

    Het is de bedoeling de verhoogde bijslag waarvan sprake in de artikelen 42bis en 56, § 2, G.W. voortaan enkel toe te kennen aan personen die de hoedanigheid van "rechthebbende met personen ten laste" hebben. In dit besluit worden de voorwaarden opgesomd, waaraan de belanghebbenden moeten voldoen om deze hoedanigheid te bezitten.

    Aldus worden beschouwd als rechthebbenden met personen ten laste:

    a) rechthebbende, alleen wonend met kind(eren):

    - de rechthebbende die alleen woont met één of meer kinderen waarvoor hij recht opent op kinderbijslag ; de samenwoning met andere personen dan zijn echtgenoot of een persoon van het andere geslacht waarmede hij een huishouden vormt (voor definitie van dit begrip: zie hierna onder punt 2.a) is geen beletsel ; kinderen geplaatst in de zin van artikel 70, G.W., moeten geacht worden deel uit te maken van het gezin van de rechthebbende;

    - bovendien mag deze rechthebbende geen vervangingsinkomens genieten die meer bedragen dan het maximumbedrag van de invaliditeitsuitkering, zoals vastgesteld in artikel 226, derde lid, van het koninklijk besluit van 4 november 1963, tot uitvoering van de wet van 9 augustus 1963, tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering voor de werknemers met personen ten laste (voor definitie van het begrip "vervangingsinkomens": zie hierna onder punt 2.c.) Om het maandelijks bedrag te bekomen moet voormeld maximumbedrag vermenigvuldigd worden met 261 .

    Bedoeld dagbedrag volgt de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen en wordt, wanneer het hierdoor wordt gewijzigd, door het Ministerie van Sociale Voorzorg in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Het bedrag, vastgesteld in artikel 226, derde lid, van het koninklijk besluit van 4 november 1963, is een brutobedrag. Hieruit volgt dat de vervangingsinkomens, of deze nu betrekking hebben op de ganse maand dan wel op een gedeelte ervan, waarmede rekening moet worden gehouden om uit te maken of bedoeld maximumbedrag al dan niet overschreden is, eveneens bruto moeten genomen worden, dit wil zeggen dat de vervangingsinkomens die de rechthebbende netto geniet eventueel moeten worden verhoogd met de afhoudingen die erop werden toegepast;

    - er zij nog opgemerkt dat voor deze categorie van rechthebbenden geen rekening moet worden gehouden met het al dan niet uitoefenen van een beroepsactiviteit door de rechthebbende, zij het een loontrekkende of zelfstandige beroepsactiviteit.

    b) rechthebbende, samenwonend met kind(eren) en met persoon van het ander geslacht:

    - de rechthebbende die samenwoont met één of meer kinderen waarvoor hij recht opent op kinderbijslag en met zijn echtgenoot of een persoon van het andere geslacht waarmede hij een huishouden vormt;

    - de echtgenoot of persoon met wie de rechthebbenden een huishouden vormt mag geen beroepsactiviteit uitoefenen (voor definitie van het begrip " beroepsactiviteit": zie hierna onder punt 2.b)2 ;

    - bovendien mogen de rechthebbende, zijn echtgenoot en de persoon met wie hij een huishouden vormt samen geen vervangingsinkomen genieten waarvan de totale som hoger is dan het toegelaten maandelijks maximumbedrag waarvan sprake onder a)3 hierboven;

    - er dient in deze categorie van gevallen geen rekening te worden gehouden met het al dan niet uitoefenen van een beroepsactiviteit door de rechthebbende zelf.

    c) rechthebbende, niet-samenwonend met kind(eren) en met de bijslagtrekkende

    - de rechthebbende die echtgescheiden of van tafel en bed of feitelijk gescheiden is, indien zijn echtgenoot of gewezen echtgenoot bijslagtrekkend is voor één of meer kinderen waarvoor de rechthebbende het recht opent op kinderbijslag;

    - deze echtgenoot of gewezen echtgenoot van de rechthebbende mag geen nieuw huwelijk hebben aangegaan noch een huishouden vormen;

    - de bijslagtrekkende echtgenoot of gewezen echtgenoot mag geen beroepsactiviteit uitoefenen zoals omschreven hierna onder punt 2.b);4

    - bovendien mag de bijslagtrekkende echtgenoot of gewezen echtgenoot geen vervangingsinkomens genieten waarvan de som hoger is dan het toegelaten maandelijks maximumbedrag waarvan sprake onder a) hierboven;5

    - voor deze categorie van gevallen moet geen rekening worden gehouden met de vervangingsinkomens van de rechthebbende zelf noch met het al dan niet uitoefenen van een beroepsactiviteit door diezelfde rechthebbende.

    N.B.:
    Indien in het geval als bedoeld in a) hierboven een rechthebbende samenwoont met één of meer kinderen voor wie hij recht opent op kinderbijslag en zijn echtgenoot of gewezen echtgenoot bijslagtrekkende is voor één of meer andere kinderen waarvoor de rechthebbende het recht opent (zie c hierboven), dienen voor de kinderen die bij de rechthebbende wonen, de voorwaarden vereist onder a) en voor de kinderen die bij de echtgenoot of gewezen echtgenoot wonen, de voorwaarden vereist onder c) vervuld te zijn.

    2. Definitie van de gebruikte begrippen "huishouden", "beroepsactiviteit" en "vervangingsinkomens"
    a) huishouden: elke samenwoning van personen van verschillend geslacht, behalve wanneer die personen bloed- of aanverwanten zijn tot en met de derde graad. In dit verband zij vermeld dat de interpretatie dient te worden gevolgd, gegeven aan de uitdrukkingen "samenwoning" en "aanverwanten" in de C.O. 825 van 13 december 1967 en in de adviezen K.C. 132/3773 van 18 juni 1953 en K.C. 132/5998 van 17 mei 1960.
    b) beroepsactiviteit
    - voor de toepassing van punt 1.b) en 1.c) hierboven dient onder beroepsactiviteit te worden verstaan : elke beroepsactiviteit, (...), hetzij loontrekkende hetzij zelfstandige, zelfs wanneer de reglementering waaronder betrokkene ressorteert qua vervangingsinkomens zich niet zou verzetten tegen deze beroepsactiviteit. Met de uitoefening van een beroepsactiviteit worden gelijkgesteld de tijdvakken, bedoeld in artikel 41, tweede lid, b, c, d, f, g, h, i, j, k en n, G.W.6 ,evenals de eerste 30 dagen van de arbeidsongeschiktheid, bedoeld in hetzelfde artikel 41, tweede lid, a7 .

    - wordt niet als uitoefening van een beroepsactiviteit beschouwd de tewerkstelling in een deeltijdse betrekking, bedoeld in artikel 130, § 2, l°, b, van het koninklijk besluit van 20 december 19638 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid9 .

    c) vervangingsinkomen : dit zijn pensioenen, renten, tegemoetkomingen, uitkeringen of de na de eerste 30 dagen van een arbeidsongeschiktheidsperiode behouden wedden, toegekend hetzij krachtens Belgische of vreemde wets- of reglementsbepalingen, hetzij krachtens regelen van toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling ; bij voormelde vervangingsinkomens dient eventueel ook te worden gevoegd het bruto-loon, verworven uit een tewerkstelling in een deeltijdse betrekking, bedoeld in artikel 130, § 2, 1°, b, van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid10 .

    Zijn geen vervangingsinkomens :

    - gezinsbijslag ;
    - een tegemoetkoming toegekend ingevolge de wetgeving betreffende de toekenning van tegemoetkomingen voor minder-validen ;
    - een uitkering toegekend krachtens de wet van 1 april 1969 tot instelling van gewaarborgd inkomen voor bejaarden ;
    - een uitkering toegekend krachtens de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum.

    Opmerkingen : Onder pensioenen, moet men niet verstaan:

    - de pensioenen verworven op grond van een individuele of groepsverzekering;

    - de militaire pensioenen of invaliditeitsvergoedingen en de vergoedingspensioenen toegekend uit hoofde van schade opgelopen ingevolge oorlog of in vredestijd, zoals de pensioenen van oorlogsinvalide en andere vergoedingspensioenen, zoals die van beroepsmilitairen of van miliciens die getroffen zijn door een ongeval, en met inbegrip van die verleend krachtens de wet van 6 augustus 1962 waarbij de toepassing van de wetten op de vergoedingspensioenen wordt uitgebreid tot de gevolgen van sommige schadelijke feiten die zich hebben voorgedaan op het grondgebied van de Republiek Kongo (Leopoldstad), van Ruanda en van Burundi;

    - de vergoedingen verleend als burgerlijke oorlogsslachtoffers, zoals die welke op grond van de gecoördineerde wetten zijn toegekend bij het koninklijk besluit van 19 augustus 1921 betreffende de aan de burgerlijke slachtoffers van de oorlog (1914-1918) toe te kennen vergoedingen, de herstelpensioenen verleend krachtens de wet van 15 maart 1954 betreffende de herstelpensioenen voor de burgerlijke slachtoffers van de oorlog 1940-1945 of ingevolge de wet van 6 juli 1964 waarbij de toepassing van laatstvermelde wet wordt uitgebreid tot de gevolgen van sommige feiten die zich hebben voorgedaan op het grondgebied van Kongo (Leopoldstad), van Ruanda en van Burundi.

    Moeten daarentegen wel als pensioenen worden beschouwd, o.a. de pensioenen toegekend aan vroegere personeelsleden in Afrika, herstelpensioenen, toegekend door de wet van 15 maart 1954. Onder renten dienen te worden verstaan zowel ouderdomsrenten als renten verworven ingevolge arbeidsongeval of beroepsziekte.

    (...)

    Artikel 153 uit Kinderbijslagwet werknemers

    (...)

    4. Statistische elementen:

    De Rijksdienst moet de financiële gevolgen voorzien die de toepassing van de nieuwe bepalingen zal meebrengen voor de rekeningen van de nationale verdeling van 1984 en 1985.

    Met het oog op de aanpassing van de begrotingsvoorstellen van deze dienstjaren, worden de kinderbijslagfondsen verzocht het aantal kinderen te tellen die voor de maand juli 1984 gerechtigd blijven tegen de schalen van de artikelen 42bis en 50ter, G.W. na onderzoek van hun recht ter uitvoering van het koninklijk besluit nr. 282 en het koninklijk besluit van 12 april 1984, hetzij omdat het fonds het geval heeft aangenomen en het meteen heeft opgenomen in de betalingsverrichtingen van juli, hetzij omdat het fonds provisioneel heeft betaald tegen de gewone schaal en nadien geregulariseerd.

    Opdat de statistiek de weergave zij van een eindresultaat, heeft men gesteld dat de aangiften aan de Rijksdienst tegen 30 september 1984 worden overgezonden, aan de hand van het bijgaande formulier voor elk van de drie daarop vermelde categorieën.

    De statistische eenheid die hierbij behoort te worden gehanteerd, is het ingeschreven geval, d.w.z. het geval waarvoor de kinderbijslag inderdaad is betaald voor juli 1984 en het geval dat erkend is als gerechtigd op kinderbijslag maar waarvoor om enige reden alsnog geen uitkeringen zijn betaald.

    (...)

    • 1
    • 2
    • 3
    • 4Vanaf 1 februari 1992: 27 (zie M.O. 507 en C.O. 1257, infra).
    • 5Vanaf 22 oktober 1991, zie C.O. 1255, infra.
    • 6Vanaf 22 oktober 1991, zie C.O. 1255 en 1289, infra.
    • 7Lezen: artikel 53, § 1, 2°, 3°, 5°, 6°, 7°, 8°, 9°, 10°, 13° en 14°.
    • 8Lezen: artikel 56 voor zover deze periode niet reeds bedoeld is in artikel 53, § 1, 7°.
    • 9Vanaf 22 oktober 1991, zie C.O. 1255 en 1289, infra.
    • 10Vanaf 1 juni 1992: artikel 29, K.B. van 25 november 1991.
    Top