Kruimelpad
CO 1252 van 18 juli 1991 - Wet van 29 december 1990, BS 9 januari 1991, Wet van 4 april 1991, BS 22 juni 1991, KB van 4 april 1991, BS 5 juli 1991 en KB van 3 mei 1991, BS 3 juli 1991 (uittreksels)
Tekst
Artikel 47 uit Kinderbijslagwet werknemers
(...)
Diverse bepalingen
- Het recht op kinderbijslag tegen het gewone tarief, van een werkneemster met bevallingsrust die een bevallingsuitkering trekt (cf. M.O. 48) van 5 juni 1990), is voortaan expliciet bepaald in artikel 56, § 1, 1° GW. De bepaling treedt in werking met ingang van 9 januari 1990. Wij wijzen er evenwel op dat een werkneemster die een bevallingsuitkering trekt in de periode bedoeld in artikel 56, § 2, 1°, a) GW (dit wil zeggen in de periode vanaf de 7de maand primaire ongeschiktheid tot het einde van de 12de maand van die ongeschiktheid en in de periode van invaliditeit) niet gerechtigd is op het verhoogde tarief van artikel 50ter GW en dus kinderbijslag krijgt tegen het gewone tarief (...).
Artikel 63 uit Kinderbijslagwet werknemers
(...)
Vaststelling van de ongeschiktheid en van de graad van zelfredzaamheid
De nieuwe procedure voor het bepalen van de wettelijk vereiste ongeschiktheid en de graad van zelfredzaamheid is uiteengezet in M.O. nr. 497.
Wij herhalen dat de nieuwe procedure voor het bepalen van het ongeschiktheidspercentage geldt van 1 april 1991 af, in onderstaande gevallen:
- wanneer nog niet eerder ongeschiktheid van minstens 66% is erkend;
- bij ambtshalve herziening op het vooraf door het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering bepaalde tijdstip.
De situatie van diegenen die op grond van de vroegere bepalingen gerechtigd zijn op kinderbijslag en/of de toeslag van artikel 47 G.W. kan van 1 april 1992 op aanvraag worden herzien op basis van de nieuwe procedure, zelfs al blijven ze na die datum verder gerechtigd.
(...)
Artikel 56 uit Kinderbijslagwet werknemers
(...)
Diverse bepalingen
- Het recht op kinderbijslag tegen het gewone tarief, van een werkneemster met bevallingsrust die een bevallingsuitkering trekt (cf. M.O. 48) van 5 juni 1990), is voortaan expliciet bepaald in artikel 56, § 1, 1° GW.
De bepaling treedt in werking met ingang van 9 januari 1990. Wij wijzen er evenwel op dat een werkneemster die een bevallingsuitkering trekt in de periode bedoeld in artikel 56, § 2, 1°, a) GW (dit wil zeggen in de periode vanaf de 7de maand primaire ongeschiktheid tot het einde van de 12de maand van die ongeschiktheid en in de periode van invaliditeit) niet gerechtigd is op het verhoogde tarief van artikel 50ter GW en dus kinderbijslag krijgt tegen het gewone tarief (...).
Artikel 56quater uit Kinderbijslagwet werknemers
Diverse bepalingen
- (...)
- In artikel 56quater G.W. wordt een 3e alinea ingelast. Bepaald wordt dat een kind dat bij het overlijden van de rechthebbende echtgenoot gerechtigd is op de toeslagen van artikel 42bis en 50ter G.W., daarop verder recht heeft. Uiteraard op voorwaarde dat het recht op die toeslag vóór het overlijden geldig was verkregen, gelet op de bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot het begrip rechthebbende met personen ten laste (cf. met name C.O. 1130 van 22 juni 1984). Na het overlijden is het recht op de toeslag van artikel 56quater, 3e alinea niet langer afhankelijk van de bestuursrechtelijke vereisten waarop controle wordt uitgeoefend met de formulieren 19 en P19 (cf. M.O. nr. 500 van 24 mei 1991). Verder wijzen wij er nog op dat de in de 2e alinea van artikel 56quater bedoelde rechthebbenden recht verkrijgen op het basisbedrag en op de ene dan wel de andere toeslag, zonder dat moet zijn voldaan aan de vereiste dat het kind op het tijdstip van het overlijden tot het gezin diende te behoren.
Artikel 56quater uit Kinderbijslagwet werknemers
Artikel 56quinquies uit Kinderbijslagwet werknemers
(...)
Diverse bepalingen
(...)
- Wegens de algemene invoering van het forfait op 1 april 1990 kon voor in een instelling geplaatste kinderen niet langer worden uitgekeerd op grond van artikel 56quinquies GW voor de in het gezin van de rechthebbende doorgebrachte dagen.
De nieuwe tekst voorziet in het behoud van het recht in het kader van een dergelijke plaatsing. De kinderbijslag moet dan uitgekeerd worden volgens de in artikel 70 GW bepaalde verdeelsleutel een derde/twee derden. De algemene regels betreffende de aanwijzing van de voorrangsgerechtigde rechthebbende en de bijslagtrekkende voor het derde van de kinderbijslag in geval van plaatsing in een instelling, zijn van toepassing.
Deze nieuwe bepaling treedt in werking op 1 april 1990.
Artikel 56septies uit Kinderbijslagwet werknemers
Diverse bepalingen
(...)
- De woorden "het gehandicapte kind" in artikel 56septies, 1e alinea GW worden vervangen door "het kind dat getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct.", met het oog op de overeenstemming met de nieuwe artikelen 47 en 63 GW die hetzelfde begrip bevatten. Daarnaast voorziet artikel 13, §4 van het koninklijk besluit van 3 mei 1991 eveneens in het behoud van het recht verkregen op grond van artikel 56septies, bij plaatsing in een instelling. Deze bepaling treedt ook in werking op 1 april 1990.
Artikel 47 uit Kinderbijslagwet werknemers
(...)
- Artikel 47 G.W. voorzag vroeger in een enkel bedrag voor de bijkomende bijslag voor gehandicapte kinderen. Dat is nu vervangen door drie trapsgewijs, volgens de relatieve zelfredzaamheid van het kind, toenemende bedragen.
De nieuwe bedragen kunnen maar verleend worden ten vroegste vanaf 1 april 1991, bij herziening op het vooraf door het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering bepaalde tijdstip (ambtshalve herziening) of wanneer nog niet eerder een handicap is erkend (nieuwe aanvraag of aanvraag om herziening van een beslissing waarbij een lager percentage dan 66 % is toegekend).
(...)
Artikel 56quinquies uit Kinderbijslagwet werknemers
(...)
Diverse bepalingen
(...)
- Wegens de algemene invoering van het forfait op 1 april 1990 kon voor in een instelling geplaatste kinderen niet langer worden uitgekeerd op grond van artikel 56quinquies GW voor de in het gezin van de rechthebbende doorgebrachte dagen.
De nieuwe tekst voorziet in het behoud van het recht in het kader van een dergelijke plaatsing. De kinderbijslag moet dan uitgekeerd worden volgens de in artikel 70 GW bepaalde verdeelsleutel een derde/twee derden. De algemene regels betreffende de aanwijzing van de voorrangsgerechtigde rechthebbende en de bijslagtrekkende voor het derde van de kinderbijslag in geval van plaatsing in een instelling, zijn van toepassing.
Deze nieuwe bepaling treedt in werking op 1 april 1990.