Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

CO 1339 van 22 juli 2002 - KB van 9 juli 2002 tot wijziging van KB tot uitvoering van Art. 62, §3, §4 en §5 KBW

     

    Het koninklijk besluit van 9 juli 2002 verscheen in het Belgisch Staatsblad van 20 juli 2002.

    Dit koninklijk besluit wijzigde de volgende koninklijke besluiten :

    - het koninklijk besluit van 16 februari 1968 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder en van de periode gedurende welke kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat een verhandeling bij het einde van hogere studies voorbereidt ;

    - het koninklijk besluit van 19 augustus 1969 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat een stage maakt om in een ambt te kunnen worden benoemd ;
    - het koninklijk besluit van 30 december 1975 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt;

    - koninklijk besluit van 12 augustus 1985 tot uitvoering van artikel 62, § 5 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders.

    Hierna vindt u de inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de nieuwe reglementaire teksten.

    Deze inlichtingen hebben betrekking op de wijzigingen ten gronde (punten 1, 2 en 3) en de aanpassingen van de teksten (punt 4) die door het besproken koninklijk besluit worden ingevoerd.

    1. Recht op kinderbijslag van het kind dat lessen volgt in het onderwijs met volledig leerplan, in geval van uitoefening van een winstgevende activiteit (artikel 7 van het koninklijk besluit van 9 juli 2002)

    Artikel 12 van het koninklijk besluit van 30 december 1975 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat onderwijs met volledig leerplan volgt (in tegenstelling tot het kind dat secundair onderwijs met beperkt leerplan of een erkende vorming volgt), in geval van uitoefening van een winstgevende activiteit, wordt vervangen en voorziet voortaan de volgende principes.

    •   De activiteit uitgeoefend tijdens de maand juli is toegelaten

    Dit is een nieuwe regel ingevoerd door het koninklijk besluit van 9 juli 2002.

    Het recht op kinderbijslag kan niet ter discussie gesteld worden tijdens de eerste maand van de zomervakantie wegens het uitoefenen van een winstgevende activiteit van het kind, ongeacht de aard en de duur van deze activiteit.

    •   De activiteit uitgeoefend in het raam van een studentenovereenkomst is toegelaten

    Op dit punt is er geen enkele verandering ten opzichte van de oude regel.

    •   De activiteit uitgeoefend gedurende minder dan 80 uur per maand is toegelaten

    Hier is ook de oude regel behouden.

    •  De activiteit uitgeoefend tijdens de vakantie tussen twee periodes van schoolbezoek is toegelaten

    De oude oplossingen zijn behouden, maar ze zijn niet langer van toepassing op de laatste vakantie die het kind heeft die zijn schoolbezoek afsluit.

    Wanneer de activiteit volledig binnen de volgende vakantieperiodes valt, gevolgd door het hervatten van de lessen, is ze altijd toegelaten tijdens :

    1) de kerstvakantie (art. 9, 1ste lid, KB 30.12.1975) ;
    2) de paasvakantie (art. 9, 1ste lid, KB 30.12.1975) ;
    3) de zomervakantie (maximum 120 kalenderdagen) indien de hierna gevolgde lessen hervat zijn van bij het begin van het volgende school- of academisch jaar (art. 9, 1ste en 2de lid, KB 30.12.1975) ;
    4) de vakantie (van 1 juli tot 31 oktober maximum) die volgt op het onderbreken van de lessen in het buitenland en voorafgaat aan het hervatten van lessen in België of in de Europese Economische Ruimte, zodra deze werkelijk aanvatten (art. 10bis, § 1, KB 30.12.1975) ;
    5) de vakantie toegekend in het buitenland (maximum 120 kalenderdagen) voor het hervatten van de lessen zodra deze werkelijk aanvatten (art. 10bis, § 2, KB 30.12.1975).

    Wanneer de winstgevende activiteit zich daarentegen situeert in de loop van een maand die zich uitstrekt (1) over zowel een van de eerder vermelde vakantieperiodes als de daarop volgende periode van schoolbezoek, onder voorbehoud van de bijzondere situatie van de maand juli waarin het recht op kinderbijslag in ieder geval verworven is, dan is de kinderbijslag voor die maand enkel verschuldigd indien de activiteit wordt uitgeoefend in het raam van een studentenovereenkomst of gedurende minder dan 80 uur tijdens de maand in kwestie.

    Opmerkingen :

    - Indien de vakantie niet wordt gevolgd door een hervatting van de lessen, dan vormt het feit dat de activiteit tijdens deze vakantie uitgeoefend wordt, op basis van de hierboven uiteengezette principes, op zich niet langer een reden tot toelating van deze activiteit. Dit zal met name het geval zijn voor de laatste zomervakantie voor het kind dat zijn schoolbezoek afsluit of alle schoolbezoek beëindigt op het einde van een school- of academisch jaar (art. 10, KB 30.12.1975).

    Als de lessen na de vakantie niet hervat worden zal er in geval van uitoefening van een winstgevende activiteit bijgevolg maar recht op kinderbijslag zijn indien de activiteit wordt uitgeoefend in juli, of onder een studentenovereenkomst, of gedurende minder dan 80 uur per maand. Te noteren valt ook dat men niet langer zal moeten controleren of de duur van de winstgevende activiteit al dan niet de duur van deze " laatste " schoolvakantie van het kind overschrijdt.

    Met deze nieuwe regels wilde men voornamelijk vermijden dat jongeren die de school verlaten en onmiddellijk " normaal " werk vinden (een arbeidsovereenkomst van gemeen recht en voltijds), een daaruit voortvloeiende bezoldiging zouden kunnen cumuleren met het voordeel van kinderbijslag na de maand juli tijdens hun laatste zomerschoolvakantie.

    - Het principe dat het recht op kinderbijslag tijdens de schoolvakantie maar geldt op voorwaarde dat de lessen regelmatig gevolgd zijn voor die vakantie, blijft zonder enige wijziging van toepassing (art. 9, 1ste lid, KB 30.12.1975).

    De regel dat het recht op kinderbijslag tijdens de schoolvakantie maar geldt indien het uitoefenen van een winstgevende activiteit of de toekenning van een sociale uitkering geen beletsel was voor de betaling van kinderbijslag tijdens de maand die deze vakantie voorafging, blijft eveneens volledig van toepassing (art. 11, KB 30.12.1975).

    - De situatie van kinderen die onderwijs met beperkt leerplan of een erkende vorming volgen na de periode van leerplicht (art. 1bis, KB 30.12.1975) is in geen enkel opzicht gewijzigd.

    Voor deze kinderen blijft in geval van een beroepsactiviteit bijgevolg de bezoldigingsbegrenzing van 416,47 EUR per maand (01.02.2002) van toepassing, ongeacht de periode van het jaar in kwestie.

    2. Recht op kinderbijslag voor het kind dat zowel de hoedanigheid heeft van student (onderwijs met volledig leerplan) als van jongere ingeschreven als werkzoekende, in geval van uitoefening van een winstgevende activiteit (artikel 7 van het koninklijk besluit van 9 juli 2002)

    In tegenstelling tot de oplossing die eerder van toepassing was, dient men in een dergelijk geval niet langer de voorrang te verlenen aan de hoedanigheid van werkzoekende en dus op het kind de meest strikte toekenningsvoorwaarden toe te passen in geval van uitoefening van een winstgevende activiteit, namelijk het niet overschrijden van de bezoldigingsbegrenzing van 416,47 EUR per maand (01.02.2002).

    Op basis van het koninklijk besluit van 9 juli 2002 heeft het kind dat de hoedanigheid van student en die van werkzoekende heeft recht op kinderbijslag, indien het beantwoordt aan de voorwaarden om daarop aanspraak te maken op basis van de ene of de andere hoedanigheid.

    Indien een jongere de hoedanigheid heeft van werkzoekende tijdens een vakantieperiode tussen twee periodes van schoolbezoek (2), dan is de uitoefening van een winstgevende activiteit die leidt tot een bezoldiging van meer dan 416,47 EUR (01.02.2002) voortaan bijgevolg toegelaten (zie punt 1).

    Tijdens de laatste zomervakantie volgend op het einde van de studies kan een jongere die is ingeschreven als werkzoekende daarentegen kinderbijslag genieten in geval van uitoefening van een winstgevende activiteit die leidt tot een bezoldiging van meer dan 416,47 EUR (01.02.2002) :

    1) in het algemeen tijdens de maand juli ;

    2) en tijdens de maand augustus en eventueel september, wanneer de jongere ook in die maand vakantie heeft :

    - indien de activiteit wordt uitgeoefend in het raam van een studentenovereenkomst ;

    - indien de activiteit beneden de 80 uur per maand blijft.

    Opmerkingen :

    - De situatie van kinderen die onderwijs met beperkt leerplan of een erkende vorming volgen na de periode van leerplicht blijft ongewijzigd.

    Voor deze kinderen blijft in geval van beroepsactiviteit enkel de voorwaarde met betrekking tot de maandelijkse bezoldigingsbegrenzing van 416,47 EUR (01.02.2002) van toepassing.

    - Het nieuwe principe, dat de vaststelling van het recht op kinderbijslag mogelijk maakt op basis van de hoedanigheid van ofwel werkzoekende, ofwel student, wanneer deze twee situaties tegelijk voorkomen, maakt de eerder in de praktijk ingevoerde regel niet toepasbaar (zie CO 1154 van 25.11.1985,IV,B,4°), op basis waarvan de verlenging van de toekenningsperiode wegens het uitoefenen van een activiteit onder een studentenovereenkomst tijdens de maanden juli, augustus of september door de werkzoekende, een voorafgaande opheffing van het recht wegens deze activiteit impliceert.

    Wanneer een activiteit uitgeoefend wordt onder een studentenovereenkomst tijdens de maanden juli, augustus of september, die de werkzoekende onttrok aan de toepassing van de RSZ-reglementering (geen stortingen van sociale bijdragen door de werkgever), dan is er dus voortaan een automatische verlenging van de toekenningsperiode (art. 4, § 2, KB 12.08.1985) van de kinderbijslag op basis van de hoedanigheid van werkzoekende van het kind.

    Men kan voortaan met andere woorden kinderbijslag betalen tijdens een toekenningsperiode van bijvoorbeeld 301 dagen, in geval van een tewerkstelling als student van een jongere van meer dan 18 jaar, die de hele maand augustus omvatte.

    3. Recht op kinderbijslag en het voordeel van een socialezekerheidsuitkering (artikel 3,2), 5 en 7 van het koninklijk besluit van 9 juli 2002)

    Voor kinderen die lessen met volledig leerplan volgen (dus met uitsluiting van jongeren die onderwijs met beperkt leerplan of een erkende vorming volgen na de periode van leerplicht), die een eindverhandeling voorbereiden, een stage volbrengen om te worden benoemd in een ambt, evenals jongeren die zijn ingeschreven als werkzoekende, zijn voortaan op eenvormige wijze de volgende anti-cumulatieregels bepaald :

    - de toekenning van een socialezekerheidsuitkering krachtens een Belgische of buitenlandse regeling betreffende ziekte, invaliditeit, arbeidsongevallen of beroepsziekten vormt geen beletsel voor de toekenning van kinderbijslag, indien deze vergoeding voortvloeit uit de uitoefening van een toegelaten activiteit (3) ;

    - de toekenning van uitkeringen van de werkloosheidsregeling en de toekenning van een loopbaanonderbrekingsuitkering (4) vormen altijd een beletsel voor de toekenning van kinderbijslag.

     

    4. Aanpassing van de teksten (artikels 1, 2, 3,1°, 4 en 6 van het koninklijk besluit van 9 juli 2002)

     

    Het nieuwe koninklijk besluit voert diverse gewettigde tekstaanpassingen uit :

    - ofwel door de formele evolutie van andere wetgevingen (plaats van het hoofdstuk betreffende de studentenover-eenkomst in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten) ;

    - ofwel door de opeenvolgende wijzigingen die werden aangebracht aan de kinderbijslagreglementering (afschaffing van artikel 63bis, KBW, betreffende de militaire en burgerdienst; nummering van de paragrafen van artikel 62, KBW, volgend op de schrapping van de "jongens/meisjes die huishoudelijke taken verrichten" bij de categorieën van rechtgevende kinderen; het in aanmerking nemen van de loopbaanonderbrekingsuitkering als specifiek beletsel voor het recht op kinderbijslag).

    5. Inwerkingtreding

    Het koninklijk besluit van 9 juli 2002 treedt in werking op 1 augustus 2002.

    Voor de kinderen die onderwijs met volledig leerplan volgden blijft de vaststelling van het recht op kinderbijslag voor de maand juli 2002, de eerste maand van de zomervakantie, bijgevolg volledig onderworpen aan de vroegere reglementering. Het systematisch recht op kinderbijslag voor de maand juli ondanks het uitoefenen van een winstgevende activiteit, erkend door het nieuwe koninklijk besluit, zal met andere woorden pas in 2003 voor de eerste maal uitwerking hebben.

    Deze bijzondere omstandigheid heeft echter geen enkele weerslag voor deze eveneens als werkzoekende ingeschreven kinderen, bij wie de toekenningsperiode pas op 1 augustus 2002 begint (kinderen ouder dan 18 die de lessen volgden tot het einde van het school- of academisch jaar).
    Voor deze kinderen bestond er namelijk al concreet een systematisch recht op kinderbijslag voor de maand juli ondanks het uitoefenen van een winstgevende activiteit krachtens de vroegere reglementering (zie CO 1290 van 29 september 1995).

    Op te merken valt echter dat de beperkingen die het nieuwe koninklijk besluit invoerde met betrekking tot de activiteit uitgeoefend tijdens de laatste zomervakantie van de kinderen die onderwijs met volledig leerplan volgden, ten volle uitwerking hebben van 1 augustus 2002.

    --------------
    (1) Bijvoorbeeld, wanneer een rechtgevend kind werkt tijdens heel de maand september, terwijl de vakantie eindigt op 15 september en de lessen op 16 september worden hervat.
    (2) Dit zal het geval zijn wanneer een student, die zijn schoolbezoek wenst stop te zetten, zich inschrijft als werkzoekende, begint te werken, van mening verandert en de lessen hervat na de vakantie.
    (3) De kenmerken van de toegelaten activiteit blijven variëren in functie van de hoedanigheid van het rechtgevend kind:
    - studenten die onderwijs met volledig leerplan volgen, zie punt 1 hierboven;
    - kind dat een stage volgt om in een ambt te kunnen worden benoemd, minder dan 80 uur per maand (een lesuur telt dubbel);
    - een eindverhandeling, studentenovereenkomst of minder dan 80 uur per maand (een lesuur telt dubbel);
    - jonge werkzoekende, bezoldigingsbegrenzing van 416,47 EUR per maand (01.02.2002).
    (4) De hypothese van de toekenning van een loopbaanonderbrekingsuitkering aan de jonge werkzoekende is niet voorzien door de reglementaire tekst omdat die zich in de werkelijkheid niet kan voordoen.

    Top