Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

CO 1346 van 15 december 2003 - Vademecum betreffende het afzien van terugvordering

    Inhoudstafel

    1. Inleiding
    2. Geldende teksten
    3. Grondregels inzake terugvordering en toelichting van de gebruikte begrippen
    4. Uitzonderingen op de algemene regel van de terugvordering: onderzoek van de door de weet bepaalde mogelijkheden om af te zien van terugvordering

    1. Inleiding

    Nu het koninklijk besluit van 13 maart 2001 tot wijziging van het koninklijk besluit van 26 juni 1987 tot uitvoering van artikel 119bis KBW verschenen is, leek het noodzakelijk alle geldende regels die het mogelijk maken af te zien van de terugvordering van ten onrechte betaalde gezinsuitkeringen en de schuld ten laste van het reservefonds te boeken, opnieuw te ordenen.

    Hoewel het hier gaat om een onderwerp dat zowel bij de sociaal verzekerden als de kinderbijslagfondsen zeer gevoelig ligt, is het tot nog toe niet in zijn geheel uiteengezet en toegelicht.

    Dat is nochtans wenselijk, aangezien in heel verschillende omstandigheden en op verschillende tijdstippen van de terugvorderingsprocedure afgezien kan worden van de terugvordering van ten onrechte betaalde gezinsuitkeringen. Daarom is het nodig de verschillende fasen van de terugvorderingsprocedure en de grondslagen ervan duidelijk te bepalen.

    De rode draad in dit vademecum is, de logica tonen achter de verschillende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die van toepassing zijn inzake de mogelijkheid om af te zien van terugvordering. Alleen uitgaande van een dergelijke analyse kunnen namelijk de geldende teksten geïnterpreteerd worden met het oog op duidelijke richtlijnen voor de praktijk. De praktische richtlijnen die hierna uiteengezet worden hebben echter niet de ambitie in deze bijzonder ingewikkelde materie 'alles te kunnen regelen', want wie de praktijk van de geschillen kent weet goed dat zeer vaak geval per geval geoordeeld moet worden omdat de situaties waarvoor men een oplossing moet vinden elk hun eigen kenmerken hebben.

    Hoofddoel is dus het terrein afbakenen om te voorzien in een kader voor de beoordelings-bevoegdheid waarover de kinderbijslagfondsen beschikken en om daardoor de principiële gelijke behandeling van alle sociaal verzekerden binnen de regeling te garanderen.

    Gelet op die doelstelling moet nog gezegd worden dat het vademecum die situaties buiten beschouwing laat waarin verplicht en ambtshalve moet worden afgezien van terugvordering, namelijk in geval van verjaring en als de debiteur overleden is vóór de betekening van het debet. Voor die gevallen zijn de teksten duidelijk en hebben de kinderbijslagfondsen zo goed als geen ruimte voor interpretatie.

    Tot slot: het is niet de bedoeling van dit vademecum bepaalde bijzonder delicate juridische kwesties die alleen interessant zijn voor specialisten inzake geschillen ten gronde te behandelen. Het gaat daarentegen om een poging om dossierbeheerders die geconfronteerd worden met de gevolgen van een onterechte betaling beter te documenteren over de fundamentele kwesties die aan de orde zijn nadat een debet is vastgesteld: waarom een onterechte betaling terugvorderen en hoe, in welke omstandigheden van terugvordering van de onterechte betaling kan afgezien worden.

    2. Geldende teksten

    * Burgerlijk Wetboek: art. 784 (verzaken aan een nalatenschap), art. 1235 en 1376 (verplichting tot terugbetaling van het niet verschuldigde), art. 1244 (door de rechter toegestane terugbetalingsfaciliteiten)

    * Gerechtelijk Wetboek: art. 1409 (loon dat niet vatbaar is voor beslag), 1410 (sociale uitkeringen die niet vatbaar zijn voor beslag), art. 1675/2 en 1675/19 (collectieve schuldenregeling)

    * Handvest van de sociaal verzekerde: art. 15 (verplichte vermeldingen in de kennisgeving van het debet), art. 22 (afzien van de terugvordering van ten onrechte betaalde uitkeringen)

    * Kinderbijslagwet: art. 91, 106 en 119bis (aanrekening op het reservefonds bij mogelijk of verplicht afzien van terugvordering), art. 120bis (verjaring)

    * Koninklijk besluit van 26 juni 1987 gewijzigd door het koninklijk besluit van 13 maart 2001: maatregelen ter uitvoering van artikel 119bis KBW (terugvordering te onzeker of te bezwarend, terugvordering van kleine bedragen)

    * Ministeriële omzendbrief 432 (sectoriële ambtshalve inhoudingen)

    * Omzendbrieven van de Rijksdienst: CO 904 en 933 (sectoriële ambtshalve inhoudingen), CO 1184, 1266 en 1331 (toelichting bij het koninklijk besluit van 26 juni 1987), CO 1319 en 1325 (intersectoriële ambtshalve inhoudingen), 1332 en 1346 (mededeling van en toelichting bij het vademecum)

    * Informatienota's van de Rijksdienst: 99/3 (collectieve schuldenregeling) en 2000/1 (termijnen inzake verjaring, voor rechtsvorderingen en van de geldigheid van vonnissen)

    3. Grondregels inzake terugvordering en toelichting van de gebruikte begrippen

    Hierna wordt uiteengezet, ook al kan dat vanzelfsprekend lijken, waarom terugvordering van ten onrechte betaalde uitkeringen de regel is en niet-terugvorderen uitzonderlijk, en wordt de betekenis aangegeven van de gebruikte technische termen.

    1.Grondregel dat ten onrechte betaalde uitkeringen teruggevorderd worden

    Het is een kwestie van gezond verstand dat iemand die een som geld ontvangen heeft zonder daar recht op te hebben, die som, die in rechte niet verschuldigd is, terug moet betalen. Dat is een regel uit het burgerlijk recht die de grondslag vormt van elke terugvordering van een ten onrechte betaald bedrag.
    Maar terwijl in het burgerlijk recht, dat de onderlinge betrekkingen van particulieren regelt, de schuldeiser als hij dat wil af kan zien van terugvordering van wat hij ten onrechte aan de debiteur betaald heeft (kwijtschelding van schuld), kunnen in het sociaal recht de instellingen met een opdracht van algemeen belang de schulden van de sociaal verzekerden niet naar believen behandelen.

    De sociale uitkeringen die ten onrechte zijn betaald, zijn namelijk gefinancierd met gelden van de gemeenschap en die overheidsmiddelen komen niet toe aan wie er niet de wettelijke bijslagtrekkende van is. Als de sociaal verzekerde niet aan de wettelijke voorwaarden voldoet die het verlenen van een uitkering mogelijk maken, bestaat er in het geheel geen recht op die uitkering en als die toch betaald is, moet die in elk geval teruggevorderd worden.

    2. Modaliteiten voor de terugvordering/fasen van de terugvorderingsprocedure

    Voorafgaand aan de terugvordering van het ten onrechte betaalde bedrag moet kennisgeving worden gedaan van het debet aan de sociaal verzekerde.

    Die kennisgeving stelt vast dat er een betaling plaats heeft gevonden die strijdig is met de wet, bepaalt het bedrag van het debet en vordert de terugbetaling van het ten onrechte betaalde.

    Om geldig te zijn moet de kennisgeving een afdoende motivering bevatten van de vraag om terugbetaling. Die motivering bestaat uit twee belangrijke elementen, namelijk de feitelijke motivering (wat precies in de feitelijke situatie maakt dat de betaling niet verschuldigd is) en de motivering in rechte (de uiteenzetting van de wettelijke en/of bestuursrechtelijke bepalingen waarmee de onrechtmatige betaling strijdig is).

    De kennisgeving moet ook alle vermeldingen bevatten die zijn bepaald in het Handvest van de sociaal verzekerde, onder meer dat de sociaal verzekerde/debiteur gespreide terugbetaling kan vragen (maandelijkse aflossingen).

    Tenslotte moet de kennisgeving van het debet aangetekend verzonden worden, wat de verjaring stuit.

    Na de kennisgeving van het debet kan de terugvordering plaatsvinden volgens de verschillende hierna besproken modaliteiten.

    2.1. De sociaal verzekerde betaalt vrijwillig terug

    Het debet kan met in een keer terugbetaald worden of in stukken als het fonds met die regeling akkoord gaat. In de praktijk moet men na een vraag om spreiding van de betaling, aan de debiteur een afbetaling voorstellen gespreid over een redelijke periode, rekening houdend met het bedrag van de onterechte betaling en met de financiële mogelijkheden van de debiteur.

    2.2. Ambtshalve inhoudingen op later verschuldigde gezinsuitkeringen of inhoudingen binnen de sector

    Anders dan het burgerlijk recht kent het sociaal recht geen automatische compensatie van schulden.

    Dat betekent dat de kinderbijslagschuld van de sociaal verzekerde niet automatisch wordt verminderd met het bedrag van de kinderbijslag die hem nog verschuldigd is na de kennisgeving van het debet.

    Toch zijn ambtshalve inhoudingen (anders gezegd inhoudingen waartoe de schuldeiser beslist zonder machtiging van de rechter) mogelijk op nog verschuldigde kinderbijslag, maar hoeveel kan ingehouden worden (het percentage van de inhoudingen op verschuldigde kinderbijslag) is op dwingende wijze geregeld door de wet. In principe mag hoogstens 10 % ingehouden worden op later verschuldigde kinderbijslag, behalve als het debet een gevolg is van nalatigheid, verzuim of fraude door de sociaal verzekerde, in welke gevallen tot 100 % mag ingehouden worden.

    Omdat het over inhoudingen op kinderbijslag gaat, dus op uitkeringen van dezelfde aard als de ten onrechte betaalde, spreekt men van sectoriële inhoudingen.

    2.3. Ambtshalve inhoudingen op een aantal andere sociale uitkeringen of intersectoriële inhoudingen

    Als na de kennisgeving van het debet blijkt dat niet langer kinderbijslag verschuldigd is aan de bijslagtrekkende/debiteur (de kinderen zijn bijvoorbeeld niet langer rechtgevend of de betrokken kinderen worden niet langer door de debiteur opgevoed), kunnen inhoudingen plaats vinden op andere sociale uitkeringen (pensioen, werkloosheidsuitkering, uitkering wegens arbeidsongeschiktheid, uitkering bij loopbaanonderbreking).

    Die inhoudingen zijn steeds beperkt tot 10 % van de betrokken sociale uitkering.

    Waar het gaat om inhoudingen op andere sociale uitkeringen dan gezinsbijslag spreekt men van intersectoriële inhoudingen.

    Bij deze eerste 3 wijzen van terugvordering (vrijwillige terugbetaling, sectoriële en intersectoriële inhoudingen) spreekt men van terugvordering in der minne: de terugvordering vindt plaats zonder dat de rechter erbij betrokken wordt.

    2.4. Terugvordering op beslissing van de rechter

    Als geen terugvordering in der minne mogelijk is, dient het fonds in de regel dadelijk een verzoekschrift in bij de arbeidsrechtbank met de vraag de debiteur te veroordelen tot terugbetaling van het ten onrechte betaalde1 .

    De rechter controleert of de vordering van het als debet beschouwde bedrag in overeenstemming is met de wet. Als dat zo is vonnist de rechter dat het niet verschuldigde bedrag terugbetaald moet worden, eventueel gespreid.

    Hier spreken we van gerechtelijke terugvordering: als het fonds een gunstig vonnis verkrijgt en de debiteur vervolgens vrijwillig terugbetaalt, vindt de terugvordering plaats zonder dat dwangmaatregelen nodig zijn.

    2.5. Terugvordering via gedwongen tenuitvoerlegging

    Het vonnis dat de debiteur veroordeelt stelt vast dat hij verplicht is het niet verschuldigde bedrag terug te betalen.

    Als die veroordeling zonder gevolg blijft vormt het vonnis ook een uitvoerbare titel, wat betekent dat het aan het fonds een middel verleent om de uitvoering te verkrijgen, anders gezegd een 'bevel' dat het beslag aankondigt en vervolgens het beslag zelf.

    In dit verband spreekt men van terugvordering via gedwongen tenuitvoerlegging: het fonds gebruikt een dwangmaatregel tegen een weerspannige debiteur, op grond van een vonnis.

    2.6. Verschillende terugvorderingsmodaliteiten

    Afgezien van bijzondere gevallen2 legt de wet geen dwingende rangorde op voor de verschillende terugvorderingsmodaliteiten. Die verschillende modaliteiten kunnen dus gecumuleerd worden.

    Hoewel in theorie niets een kinderbijslagfonds ervan weerhoudt bijvoorbeeld een verzoekschrift in te dienen bij de arbeidsrechtbank terwijl het nog inhoudingen doet, moet in de praktijk de terugvordering de vereiste dat het debet binnen een redelijke termijn ingevorderd moet zijn, zien te verenigen met een voorzichtige houding tegenover de sociale gevolgen ervan voor de debiteur.

    Natuurlijk is het uiterst moeilijk om op dat stuk algemene regels te geven. Maar het is wel duidelijk dat bijvoorbeeld voor debetten die wellicht binnen een redelijke termijn kunnen teruggevorderd worden door inhoudingen of gespreide terugbetaling, het indienen van een verzoekschrift niet te verantwoorden is en nog minder een gedwongen tenuitvoerlegging op grond van een gunstig vonnis.

    4. Uitzonderingen op de algemene regel van de terugvordering: onderzoek van de door de weet bepaalde mogelijkheden om af te zien van terugvordering

    De hierna volgende uiteenzetting van de regels van toepassing inzake de mogelijkheid om af te zien van terugvordering gaat uit van de drie grote categorieën die de wet zelf onderscheidt.

    1. Afzien van terugvordering van een debet omdat de terugvordering technisch onmogelijk blijkt

    Hier gaat het om situaties waarin terugvordering materieel of juridisch gezien onmogelijk is. Men mag dan afzien van terugvordering want dat is in feite de enige mogelijkheid om het debetdossier af te sluiten.

    2. Afzien van terugvordering om redenen van efficiëntie, namelijk omdat de recuperatie te onzeker is of te duur

    De tweede categorie vormen de gevallen waarin het afzien van terugvordering hoofdzakelijk steunt op een kosten/baten-analyse van de verdere terugvordering. Het gaat er hier in de eerste plaats om de fondsen de mogelijkheid te geven om niet terug te vorderen als de kosten ervan hoger dreigen uit te vallen dan het bedrag dat teruggeïnd zou worden.

    3. Afzien van terugvordering om sociale redenen, m.a.w. de terugvordering is uit sociaal oogpunt af te raden

    Deze derde categorie betreft de gevallen waarvoor de fondsen mogen afzien van terug¬vordering omdat blijkt dat terugvorderen oorzaak zou zijn van een groter sociaal onrecht dan niet terugvorderen.

    Deze drie verschillende categorieën bieden een coherent geheel van oplossingen. In de praktijk kan het evenwel moeilijk zijn om uit te maken in welke categorie men een bepaald dossier moet onderbrengen als men wil verantwoorden waarom men het debet niet terugvordert. Hierna worden de drie categorieën daarom duidelijk afgebakend.

    1. Terugvordering technisch onmogelijk

    1.1. Het begrip 'technisch onmogelijk'

    Dat terugvordering onmogelijk is kan in de ruime zin gezegd worden van verschillende situaties waarin terugvordering niet realiseerbaar is om juridische of om materiële redenen.

    Aangezien de wet expliciet bepaalde situaties noemt waarin terugvordering om juridische redenen onmogelijk is (als het debet verjaard is, en als de debiteur overleden is vóór de betekening van de schuld kan die niet ingevorderd worden ten laste van de nalatenschap) en dus verplicht en ambtshalve moet worden afgezien van terugvordering, gaat het hier enkel over terugvorderingen in de volgende situaties:

    - Er kan geen debiteur geïdentificeerd worden.
    - De debiteur is spoorloos verdwenen.
    - De erfgenamen hebben aan de nalatenschap verzaakt.
    - De debiteur heeft een collectieve schuldenregeling verkregen waardoor zijn schulden ten dele zijn kwijtgescholden.
    - De debiteur is insolvabel.

    1.2. Afzien van een technisch onmogelijke terugvordering - de praktijk

    De hiervoor opgesomde situaties waarin men tot het besluit kan komen dat terugvordering onmogelijk is, zijn van zeer uiteenlopende aard. Daarom kan het nuttig zijn die situaties in te delen volgens de fase van de terugvorderingsprocedure waarin ze zich kunnen voordoen.

    1.2.1. Afzien van terugvordering vóór de eerste fase van de terugvorderi ngsprocedure, de kennisgeving van het debet

    * De debiteur is niet bekend

    Het typische geval is hier de onopgehelderde diefstal van betalingstitels (circulaire cheque of postassignatie).

    De wettelijke bijslagtrekkende, dus degene voor wie de betaling bestemd was, heeft niet kunnen ontvangen wat hem/haar verschuldigd was. Er moet dus een tweede keer betaald worden aan de bijslagtrekkende en de eerste betaling moet als een debet geboekt worden.

    Als de strafrechtelijke klacht tegen onbekenden die het fonds heeft ingediend niet uitloopt op de veroordeling van de persoon die de inbreuk heeft gepleegd, is terugvordering van het debet uiteraard onmogelijk.

    * De debiteur is verdwenen.

    Als een kinderbijslagfonds verneemt dat een debiteur spoorloos verdwenen is, gaat het na of hij nog voor beslag vatbare goederen bezit in België3 . Als de debiteur voldoende goederen bezit die te gelde gemaakt kunnen worden, wordt daartoe overgegaan. Bij gebrek aan verkoopbare goederen of als de waarde daarvan onvoldoende is, blijft de debiteur geïntegreerd in het kadaster zolang de verjaringstermijn loopt bepaald in artikel 120 KBW, namelijk 3 jaar na de laatste ingebrekestelling in het dossier4 , tenzij het debet te wijten is aan een fout van het fonds (1 jaar), of aan kwade trouw van de debiteur (5 jaar). Daardoor blijft het fonds informatie ontvangen over eventuele wijzigingen aan de wettelijke en socioprofessionele gegevens van de debiteur. Als het fonds in die periode verneemt dat de debiteur opnieuw in België is of Belgische socialezekerheidsuitkeringen ontvangt, neemt het opnieuw contact op met hem. Na afloop van de termijn boekt het kinderbijslagfonds het debet af van zijn reservefonds, als technisch onmogelijke terugvordering (art. 91, § 4, 4° of 106, 5° KBW).

    Men kan vaststellen dat terugvordering onmogelijk is als de ambtshalve schrapping uit de registers van de gemeente, de enige informatie die het RNP kan geven, gebeurd is en bovendien het fonds dat schuldeiser is geen informatie heeft kunnen verkrijgen over de verblijfplaats van de debiteur in België of in het buitenland.

    1.2.2. Afzien van terugvordering na de kennisgeving van het debet

    De erfgenamen hebben verzaakt aan de nalatenschap van de debiteur

    De erfgenamen van een debiteur kunnen steeds aan de nalatenschap (actief en passief) verzaken, waardoor ze vrijgesteld zijn van de terugbetaling waar het fonds om vraagt: door hun hoedanigheid van erfgenaam te verliezen, moeten ze niet langer de verplichtingen van de overleden debiteur naleven.

    In dit geval moet aan de debiteur een kennisgeving gestuurd zijn vóór zijn overlijden, behalve als het debet het gevolg is van fraude. Er moet namelijk op gewezen worden dat het feit dat geen kennisgeving van de niet verschuldigde betaling is gestuurd toen de debiteur nog in leven was, impliceert dat van terugvordering moet worden afgezien (als geen inhoudingen meer kunnen worden gedaan op eventueel nog verschuldigde achterstallen).

    Terugvordering wordt als onmogelijk beschouwd als het fonds in het bezit gesteld is van de akten van verzaking aan de erfenis van alle erfgenamen. Die akten worden opgemaakt op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg.

    * Gedeeltelijke kwijtschelding van schulden door een vonnis in het kader van een collectieve schuldenregeling

    De beslagrechter kan beslissen dat de schuldenregeling van iemand met een overmatige schuldenlast een gedeeltelijke kwijtschelding van schulden vereist.

    Een dergelijke beslissing van de beslagrechter doet zich voor als de fase in der minne van de collectieve schuldenregeling mislukt is:
    - ofwel omdat de schuldbemiddelaar binnen de gestelde termijn geen voorstel tot minnelijke schikking heeft kunnen opmaken;
    - ofwel omdat het fonds, een andere schuldeiser, de debiteur of zijn echtgenoot de door de schuldbemiddelaar voorgestelde regeling heeft afgewezen.

    In de praktijk kan zo'n beslissing van de beslagrechter voorvallen in gelijk welke fase van de terugvorderingsprocedure na de kennisgeving van het debet.

    Als deze beslissing van de beslagrechter door de griffie bij gerechtsbrief meegedeeld is aan de schuldeisers, maakt dat de terugvordering van het gedeelte van de kinderbijslagschuld waarop de kwijtschelding van schulden betrekking heeft, onmogelijk.

    De mogelijkheid om af te zien van de terugvordering van (een deel van) de schuld op grond van een voorstel van de schuldbemiddelaar, wat een heel andere situatie is, wordt besproken in punt 3.4.4. hierna.

    * De debiteur is insolvabel

    De onmogelijkheid tot terugvordering wegens de insolvabiliteit van de debiteur komt in de praktijk pas aan de orde in de fase van de gedwongen tenuitvoerlegging of anders gezegd nadat reeds een vonnis is uitgesproken dat tot terugbetaling verplicht. Dat betekent dat geen enkele reden om af te zien van terugvordering kon worden ingeroepen alvorens die fase werd bereikt.

    Als men om die reden afziet van terugvordering moet bewezen zijn dat de debiteur geen voor beslag vatbare goederen bezit. Men wordt dan geconfronteerd met extreme situaties zoals bijvoorbeeld een debiteur die geen andere sociale uitkeringen ontvangt dan het leefloon en een gemeubelde kamer huurt waarin hij over geen persoonlijke goederen beschikt. Als hij zou proberen beslag te leggen op de roerende goederen, zou de gerechtsdeurwaarder in zo'n geval een "P.V. van gebrek aan baten" moeten opmaken want hij zou enkel kunnen vaststellen dat er geen goederen aanwezig zijn die toebehoren aan de debiteur en waarop hij beslag kan leggen.

    Theoretisch verschilt deze situatie dus van die onder punt 2.3.2.1 hierna, waar beslag meer dreigt te kosten dan het zou kunnen opbrengen.

    2. Terugvordering te onzeker of te bezwarend

    Hier is de grondgedachte dat men de terugvorderingspocedure niet begint of voortzet omdat dat meer zou kosten dat het zou opbrengen. Anders gezegd, terugvordering is mogelijk maar het is beter ervan af te zien.

    Deze situatie kan zich voordoen in drie verschillende fasen van de terugvorderingsprocedure.
    - vóór de kennisgeving van het vastgestelde debet;
    - voordat een verzoekschrift is ingediend bij de rechtbank;
    - voordat de gedwongen tenuitvoerlegging wordt aangevat of voortgezet na een gunstig vonnis (de rechter beveelt de terugbetaling).

    2.1. In de fase van de kennisgeving

    * Artikel 6 van het koninklijk besluit van 26 juni 1987 bepaalt dat als geen inhoudingen op gezinsuitkeringen meer mogelijk zijn, kan worden afgezien van terugvordering als de schuld lager is dan 25 EUR.

    Het fonds dat schuldeiser is kan hier oordelen dat de kosten van de administratieve terugvorderingsprocedure (kennisgeving van het debet, rappels van die eerste kennisgeving, beheerskosten van eventuele intersectoriële inhoudingen) onverantwoord hoog zijn in verhouding tot het bedrag dat zou kunnen worden gerecupereerd.

    * Er mag maar van terugvordering worden afgezien als sectoriële inhoudingen geheel onmogelijk zijn op het ogenblik dat het debet wordt vastgesteld. Sectoriële inhoudingen zijn inhoudingen door het schuldeisende fonds zelf, door een ander kinderbijslagfonds (werknemersregeling of sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen), door een bevoegde Belgische overheidsinstelling en zelfs door een kinderbijslaginstelling van een andere lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte.

    Die eerste voorwaarde moet met gezond verstand geïnterpreteerd worden. Het spreekt vanzelf dat een tijdelijke onderbreking van de betalingen te wijten aan de bijslagtrekkende/debiteur, dus een onderbreking die naar alle waarschijnlijkheid gevolgd zal worden door een regularisatie, geen basis vormt om af te zien van terugvordering.

    * De regelgeving biedt alleen de mogelijkheid om af te zien van terugvordering

    Het zou strijdig zijn met de geest van de regelgeving om voor een debet (of, wat waarschijnlijker is, het saldo van een debet, ook al is het lager dan 25 EUR) te wijten aan fraude door de sociaal verzekerde niet alle nodige stappen voor de terugvordering te doen.

    De algemene regel is dus dat het bedrag van het debet geen reden kan vormen om af te zien van de terugvordering van een debet dat te wijten is aan fraude door de sociaal verzekerde.

    Het begrip fraude wordt behandeld onder punt 3.2. hierna.

    2.2. In de fase van het indienen van een verzoekschrift bij de arbeidsrechtbank

    Als de sociaal verzekerde het ten onrechte betaalde niet vrijwillig terugbetaalt en als geen inhoudingen (sectoriële of intersectoriële) meer mogelijk zijn, moet men een verzoekschrift indienen bij de arbeidsrechtbank om te kunnen beschikken over een vonnis dat de terugbetaling beveelt5 .

    * Het koninklijk besluit van 26 juni 1987 (artikel 1) voorziet echter in de mogelijkheid af te zien van de terugvordering langs gerechtelijke weg als het debet minder dan 500 EUR bedraagt. Het is namelijk zinloos het risico te lopen hoge kosten te moeten betalen voor een advocaat om een bedrag te recupereren dat naar verhouding gering is.

    * Gezien de beoordelingsvrijheid waarover de schuldeisende kinderbijslagfondsen beschikken, moet die mogelijkheid om af te zien van terugvordering voorbehouden worden voor die gevallen waarin de onverschuldigde betaling niet het gevolg is van fraude door de sociaal verzekerde : principieel gezien is het absoluut moreel verwerpelijk dat bedragen die onterecht uitbetaald zijn ten gevolge van fraude, in het bezit kunnen blijven van de debiteur wegens de kosten van een gerechtelijke procedure.

    2.3. In de fase van de gedwongen tenuitvoerlegging van het uitgesproken von nis

    2.3.1. Grondregels

    Na een vonnis dat de debiteur veroordeelt tot het terugbetalen van het debet aan het fonds, wordt eerst aan die debiteur gevraagd vrijwillig dat waartoe hij veroordeeld is, uit te voeren door aan het fonds het bedrag te storten waarvan het vruchteloos de terugbetaling eiste in de minnelijke fase van de terugvordering.

    Mogelijk betaalt de debiteur in deze fase nog steeds niet.

    Men moet dan overwegen over te gaan tot de gedwongen tenuitvoerlegging, m.a.w. een gerechtsdeurwaarder op te dragen tegenover de debiteur te dreigen met beslag (bevelschrift) en vervolgens, nog steeds ingeval er geen reactie komt van de debiteur, over te gaan tot beslag.

    Er zijn drie vormen van beslag :

    - roerend beslag : dat beslag wordt uitgevoerd op de roerende bezittingen van de debiteur (meubilering, allerlei uitrusting, effecten aan toonder, enz.) die daarna verkocht worden;
    - onroerend beslag : dat betreft het onroerend bezit van de debiteur (huizen/appartementen) die daarna verkocht worden;
    - derdenbeslag : dat beslag betreft de schuldvorderingen van de debiteur tegenover derden. De meest typische gevallen zijn het beslag op het creditsaldo van een bankrekening (de bankier is de debiteur van de debiteur van het fonds) en het beslag op de bezoldiging (de werkgever is de debiteur van de debiteur van het fonds). Per definitie gebeurt het derdenbeslag "bij" de derde persoon en niet "bij" de debiteur zelf.

    Aangezien de algemene regel is dat de debiteur moet instaan met zijn gehele bezit (roerende goederen, onroerende goederen en de schuldvorderingen die hij heeft ten opzichte van derden), kunnen die verschillende vormen van beslag gecumuleerd worden.

    2.3.2. Afzien van de gedwongen tenuitvoerlegging

    2.3.2.1. Afzien van het in gang zetten van de gedwongen tenuitvoerlegging

    2.3.2.1.1. Roerend en onroerend beslag: debet van minder dan 620 EUR

    Het koninklijk besluit van 26 juni 1987 (artikel 2) bepaalt dat men bij een debet van minder dan 620 EUR kan afzien de tenuitvoerlegging te b eginnen. Vermits hetzelfde koninklijk besluit in een afzonderlijke regel het bijzondere geval behandelt van het derdenbeslag (artikel 3, zie verder punt 2.3.2.1.2.) gaat het hier over roerend en onroerend beslag.

    Dat is verantwoord omdat men bij een vrij geringe inzet (debet kleiner dan 620 EUR), het risico op een deficitair beslag zo klein mogelijk moet houden. Beslag is deficitair als de "opbrengst" zelfs niet het bedrag dekt van de kosten, die dan uiteindelijk ten laste zullen blijven van de schuldeiser.

    Die regel is ook te rechtvaardigen op grond van de aanzienlijke nadelen die het beslag zou kunnen meebrengen voor de debiteur : in geval van beslag dat voor de schuldeiser niet deficitair is, kunnen de honoraria van de gerechtsdeurwaarder en de kosten van het beslag buiten alle proportie zijn vergeleken met het bedrag van de oorspronkelijke kinderbijslagschuld. Bovendien is de verkoop van de bezittingen van de debiteur in het algemeen een "uitverkoop" aan een heel lage prijs. Met andere woorden, hoewel het beslag niet deficitair lijkt te zullen zijn, blijkt het toch te gaan leiden tot een buitensporig zware sanctie voor de debiteur.

    Die tweede reden kan echter niet aangevoerd worden in geval van fraude door de sociaal verzekerde. Als namelijk de onterechte betaling het gevolg is van fraude door de sociaal verzekerde, zullen de aanzienlijke nadelen van de inbeslagneming van zijn bezittingen uiteindelijk slechts het gevolg zijn van de handelingen die hij gesteld heeft met de bedoeling op onrechtmatige wijze uitkeringen te ontvangen.

    2.3.2.1.2. Derdenbeslag

    Het koninklijk besluit van 26 juni 1987 (artikel 3) bepaalt dat men kan afzien van het voortzetten van een derdenbeslag op het loon als blijkt dat het beslag niet op een daadwerkelijke terugvordering zal uitlopen omdat het loon van de debiteur zo laag is dat het wettelijk gezien niet voor beslag vatbaar is. De mogelijkheid om af te zien van derdenbeslag geldt op dezelfde wijze voor de socialezekerheidsuitkeringen.

    Artikel 1409 §1 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt de grens waaronder op geen enkel loon beslag mag gelegd worden. In de artikelen 1409 §1 bis en 1410 §1 van het Gerechtelijk Wetboek wordt voor de verschillende socialezekerheidsuitkeringen (pensioenen, werkloosheidsuitkeringen, uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid, enz.) dezelfde drempel vastgelegd van onvatbaarheid voor beslag.

    Wij willen er ook op wijzen dat sommige socialezekerheidsuitkeringen in geen geval het voorwerp mogen uitmaken van derdenbeslag. Dat is onder andere het geval voor de kinderbijslag, het leefloon en de inkomensgarantie voor ouderen.

    2.3.2.1.3. De debiteur woont in het buitenland.

    Het koninklijk besluit van 26 juni 1987 (artikel 4) bepaalt dat de kinderbijslaginstellingen kunnen afzien van gerechtelijke vervolging en van de gedwongen uitvoering van een vonnis ten opzichte van een debiteur die in het buitenland woont en geen voor beslag vatbare goederen bezit in België. Voor debiteurs die in het buitenland wonen en geen voor beslag vatbare goederen bezitten in België, kan het fonds dus zowel de gerechtelijke vervolging als de gedwongen uitvoering achterwege laten. De terugvordering in het buitenland wordt ambtshalve als te onzeker of te duur beschouwd om ze in te zetten ten opzichte van een debiteur die buiten België woon.,"
    In de praktijk moeten dossiers van in het buitenland wonende debiteuren als volgt behandeld worden:

    a) Voorafgaande fase
    Het fonds behandelt het debet op de gewone manier, dus het dossier wordt behandeld zoals de overige debetdossiers: er wordt een vraag om terugbetaling verzonden, gevolgd door een (of meer) rappel(s).
    Als de debiteur in een land van de EU of de EER of in Zwitserland6 woont,moet het fonds echter ook nagaan bij het verbindingsorgaan om na te gaan of het debet niet teruggevorderd kan worden via inhoudingen op socialezekerheidsuitkeringen verschuldigd in het nieuwe woonland.

    b) Eventuele voor beslag vatbare goederen in België
    Als de eerste fase geen resultaat oplevert, d.w.z. als de debiteur een maand7 na de laatste rappel nog niet terugbetaald heeft of zelfs niet geantwoord heeft, gaat het fonds na of hij bezittingen heeft in België. Daartoe volstaat het dat het fonds via de elektronische gegevensstromen nagaat of de debiteur socialezekerheidsuitkeringen ontvangt in België en bij de bevoegde directie van de Registratie en Domeinen of van het Kadaster8 informatie inwint over eventuele onroerende goederen van de debiteur in België.

    c) uitvoering
    Als blijkt dat de debiteur voor beslag vatbare goederen bezit in België, worden die te gelde gemaakt nadat zonodig een vonnis is verkregen, weliswaar voor zover de verkoop voldoende zal kunnen opbrengen om de kosten te dragen.

    d) Periode waarin de debiteur geïntegreerd blijft in het kadaster
    Bij gebrek aan verkoopbare goederen of als de waarde daarvan onvoldoende is, blijft de debiteur geïntegreerd in het kadaster zolang de verjaringstermijn loopt bepaald is in artikel 120 KBW, namelijk 3 jaar, tenzij het debet te wij ten is aan een fout van het fonds (1 jaar), of aan kwade trouw van de debiteur (5 jaar). Daardoor blijft het fonds informatie ontvangen over eventuele wijzigingen aan de wettelijke en socioprofessionele gegevens van de debiteur. Als het fonds in die periode verneemt dat de debiteur opnieuw in België is of Belgische socialezekerheidsuitkeringen ontvangt, neemt het opnieuw contact op met hem.

    e) Afzien van de terugvordering
    Het pas na afloop van de 4e fase, dus nadat de termijn bepaald in artikel 12 0bis KBW verlopen is, dat het kinderbijslagfonds het debet ten laste van zijn reservefonds mag boeken. Die boeking steunt dan uitsluitend op artikel 4 van het koninklijk besluit van 26 juni 1987 (in het buitenland gevestigde debiteur)."

    2.3.2.2. Afzien van het voortzetten van de gedwongen tenuitvoerlegging

    Hier gaat het alleen om roerend en onroerend beslag

    De tenuitvoerlegging is reeds begonnen :

    - hetzij omdat het debet minstens 620 EUR bedraagt;

    - hetzij omdat het debet, dat minder bedraagt dan 620 EUR, te wijten is aan fraude door de sociaal verzekerde en men op het ogenblik van het in gang zetten van de gedwongen tenuitvoerlegging de indruk had dat het beslag niet deficitair zou worden (zie 2.3.2.1.1. hiervoor).

    Zelfs wanneer de beslagprocedure al aan de gang is, en zelfs vóór de effectieve uitvoering van het beslag voor zover het fonds beschikt over alle nodige informatie vanwege de instrumenterende gerechtsdeurwaarder, kan men nog afzien van de terugvordering.

    Het koninklijk besluit van 26 juni 1987 (artikel 5) bepaalt dat de kinderbijslaginstellingen kunnen afzien van de voortzetting van de gedwongen tenuitvoerlegging als blijkt dat de waarde van de in beslag genomen goederen niet blijkt te volstaan om de kosten te dekken die inherent zijn aan het voortzetten van de procedure.
    Die regel betreft in principe de fase waarin de gerechtsdeurwaarder die het beslag uitvoert, vaststelt dat de waarde van de in beslag te nemen goederen niet volstaat om de toekomstige kosten te dekken die verbonden zijn aan de verkoop ervan. In die laatste fase is het in feite noodzakelijk niet door te gaan met een procedure die alleen maar kan uitlopen op nieuwe kosten: men krijgt dus de mogelijkheid het daarbij te laten in plaats van door te gaan met volkomen tevergeefs te handelen.

    Die situatie is dus verschillend van die waarbij het onmogelijk is het beslag uit te voeren bij gebrek aan voor beslag vatbare goederen, in welke situatie de gerechtsdeurwaarder enkel een "P.V. van gebrek aan baten" kan opmaken (zie punt 1.2.2.).

    2.3.3. Opmerkingen over de gedwongen tenuitvoerlegging

    2.3.3.1. Verantwoording van het onderscheid dat in de regelgeving wordt gemaakt tussen de mogelijkheid om af te zien van het inzetten van een gerechtelijke procedure en de mogelijkheid om af te zien van het voortzetten van de gedwongen tenuitvoerlegging

    Men kan zich de vraag stellen waarom de regelgeving kan verplichten tot gerechtelijke vervolging als het dossier al op het ogenblik dat het verzoekschrift ingediend wordt, laat uitschijnen dat er ernstige aanwijzingen zijn dat de debiteur9 insolvabel is.

    Men vindt het antwoord hierop in het feit dat het vonnis dat de terugbetaling beveelt een uitvoerbare titel uitmaakt die 10 jaar geldig is. Die geldigheidsduur kan zelf vernieuwd worden door een eerste akte van beslag.

    Door zich te voorzien van een vonnis dat de terugbetaling beveelt, verschaft het fonds zich dus een garantie voor onmiddellijke recuperatie ingeval de financiële situatie van de debiteur verbetert.

    2.3.3.2. Gebruik van de informatie ingewonnen door de gerechtsdeurwaarder bij gelegenheid van het bevelschrift

    Zoals hierboven vermeld in punt 2.3.2.2. kan het voortzetten van de procedure van terugvordering stopgezet worden als de gerechtsdeurwaarder die het beslag uitvoert vaststelt dat de verkoop van de in beslag genomen goederen slechts nieuwe kosten zou meebrengen voor het fonds, m.a.w. dat het beslag deficitair zou zijn. Anderzijds maakt het bewijs van het gebrek aan voor beslag vatbare goederen (P.V. van gebrek aan baten) het eveneens mogelijk af te zien van de gedwongen tenuitvoerlegging, vermits de terugvordering dan onmogelijk is (zie punt 1.2.2.).

    Als in een bepaald dossier de gerechtsdeurwaarder die het bevel tot betalen voorafgaand aan de uitvoering van het beslag heeft betekend, al vaststelt dat het beslag zou uitlopen op een proces-verbaal van gebrek aan baten of op een deficitair beslag, blijkt het zinloos voor het fonds de gedwongen tenuitvoerlegging voort te zetten.
    Bijgevolg rechtvaardigt die informatie die men van de bevoegde persoon, namelijk de gerechtsdeurwaarder, ontvangen heeft op het ogenblik van het bevel tot betale n m.a.w. vóór het effectieve beslag op de goederen, dat men afziet van de terugvordering en dat men de schuld ten laste van het reservefonds boekt.

    3. Terugvordering uit sociaal oogpunt af te raden

    Deze laatste situatie waarin kan worden afgezien van terugvordering is ongetwijfeld het moeilijkst in de praktijk.

    De door de wet opgelegde verplichtingen zijn hier namelijk duidelijk zeer tegenstrijdig: aan de ene kant verplicht de wet ertoe het onverschuldigde terug te vorderen maar aan de andere kant laat ze billijk¬heidshalve ook toe af te zien van terugvordering.

    Het begrip terugvordering die uit sociaal oogpunt niet raadzaam is, wordt niet gedefinieerd in de wet en daarom moeten de omstandigheden waarin er een beroep op kan worden gedaan, duidelijk omschreven worden. Hierna wordt dus nagegaan welke voorwaarden samen vervuld moeten zijn in hoofde van de debiteur wil men kunnen besluiten dat terugvordering uit sociaal oogpunt niet wenselijk is. De kwestie wordt dus niet onderzocht vanuit een andere mogelijke invalshoek, namelijk de houding van het schuldeisende fonds dat wegens wat het in het verleden heeft gedaan of integendeel nagelaten, ertoe zou kunnen besluiten niet terug te vorderen om sociale redenen. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als een fonds er zich toe beperkt heeft de verjaring verschillende keren te stuiten en dan moet beslissen of het in plaats van een gerechtelijke procedure te starten niet beter zou afzien van terugvordering, gelet op de tijd die al voorbij is gegaan zonder dat aan het debet iets is gedaan.

    3.1. Aanvraag om af te zien van terugvordering vanwege de sociaal verzekerde/debiteur

    Volgens het Handvest van de sociaal verzekerde moet bij een kennisgeving van een debet steeds melding worden gemaakt van de mogelijkheden om in beroep te gaan voor de rechtbank en daarnaast ook van het feit dat het kinderbijslagfonds kan afzien van de terugvordering van de schuld, en van de procedure die kan leiden tot een beslissing om af te zien van terugvordering.

    Zodoende verneemt de sociaal verzekerde dus tegelijkertijd dat hij het niet verschuldigde terug moet betalen en dat hij het schuldeisende fonds kan vragen af te zien van de terugvordering.

    Van de kennisgeving van het debet tot de schuld volledig betaald is, heeft de sociaal verzekerde het recht aan het kinder¬bijslagfonds de redenen mee te delen die volgens hem in te brengen zijn tegen de terugvordering van (het saldo van) het ten onrechte betaalde. Een vraag om af te zien van terugvordering is dus maar ontvankelijk voor zover er een nog een schuld is, wat het bedrag van die schuld ook is.

    In principe is het dus aan de sociaal verzekerde om te vragen (via brief, verklaring, fax, e-mail,...) dat van de terugvordering wordt afgezien, waarvoor hij de redenen moet aanvoeren die volgens hem afdoende zijn om een beslissing in die zin te verkrijgen10 .

    Alle formalisme is in dit verband echter ongepast. Zo is het vanzelfsprekend dat als een sociaal verzekerde zijn fonds meldt dat hij zeer grote problemen heeft om zijn schuld te betalen zonder daarom uitdrukkelijk te vragen dat het fonds van de terugvordering afziet, dat schrijven moet worden beschouwd als een dergelijke vraag.

    Verder moet erop gewezen worden dat in sommige bijzondere omstandigheden (o.m. als een debiteur niet in staat is om zijn wil te kennen te geven of moeilijkheden ondervindt om zijn standpunt mee te delen) het fonds op grond van de sociale taak waarmee het is belast ambtshalve kan nagaan of afzien van de terugvordering niet raadzaam is omdat ze uit sociaal oogpunt niet wenselijk is.

    3.2. Goede trouw van de sociaal verzekerde

    Als men nagaat of misschien best wordt afgezien van terugvordering omdat die uit sociaal oogpunt niet wenselijk is moet men dat doen vanuit het perspectief van de billijkheid: zou terugvorderen tot een groter onrecht leiden dan niet terugvorderen? Uit een oogpunt van billijkheid zou het evenwel onverantwoord zijn af te zien van de terugvordering van een onterechte betaling op vraag van de sociaal verzekerde als de schuld voortvloeit uit fraude door de betrokkene.

    Met moet dus uitgaan van de basisregel dat afzien van terugvordering om sociale redenen maar mogelijk is als de sociaal verzekerde op het tijdstip van de niet verschuldigde betaling te goeder trouw was.

    In geen geval kan afgezien worden van terugvordering als uit de gegevens in het dossier blijkt dat de sociaal verzekerde de ten onrechte uitgekeerde bedragen verkregen heeft door fraude.

    Dat er fraude mee gemoeid is, moet vastgesteld worden rekening houdend met hetgeen bepaald is in artikel 120bis KBW, dat in verband met de verjaringstermijn 3 typesituaties onderscheidt die fraude door de debiteur vormen.

    - frauduleuze handelingen : het gaat om daden die er bijvoorbeeld in bestaan een officieel attest te vervalsen of de handtekening van een persoon onderaan een verklaring na te bootsen;

    - valse verklaringen : het gaat om daden die de mededeling met zich brengen van gegevens waarvan de betrokkene weet dat ze strijdig zijn met de waarheid;

    - bewust onvolledige verklaringen : hier gaat het om het weglaten van iets in een voor het overige waarheidsgetrouwe verklaring, zodat de betrokkene bewust een deel van de waarheid heeft verborgen gehouden.

    Als er geen sprake is van kennelijke fraude moet de goede trouw van de debiteur, waarvan altijd vertrokken moet worden, to ch in twijfel getrokken worden als uit het onderzoek van het dossier blijkt dat de debiteur op het tijdstip van de betaling wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat hij onverschuldigde uitkeringen ontving. Hier valt op te merken dat de sociaal verzekerde zich nog minder kan beroepen op zijn onwetendheid van het bestaan van een schuld als hij correct geïnformeerd werd door zijn fonds over de situatie van zijn recht op kinderbijslag.

    3.3. Financiële situatie van de debiteur

    Er wordt van terugvordering afgezien in behartigenswaardige gevallen, dat wil zeggen als de betrokken debiteur in een onzekere financiële situatie verkeert. Terugvordering wordt beschouwd als sociaal niet wenselijk als die terugvordering een bedreiging vormt voor de zo al onzekere financiële situatie van het gezin van de debiteur.

    * Terwijl de goede trouw moet nagegaan worden op het tijdstip van de betaling, moet de financiële situatie van de debiteur onderzocht worden op het tijdstip van de aanvraag om af te zien van de terugvordering. De onzekere financiële situatie moet een duurzaam karakter hebben. Met acute financiële problemen wordt dus geen rekening gehouden.

    * Of de situatie onzeker is, hangt af van de bestaansmiddel en van het gezin van de debiteur. Die bestaansmiddelen worden gecontroleerd via een huisbezoek11 .

    Per gezin bekijkt men de debiteur en de eventuele partner/echtgenoot met wie hij samenwoont.

    Als bestaansmiddelen worden beschouwd alle gelden12 van welke aard ook waarover het gezin van de debiteur beschikt, behalve de kinderbijslag en andere gezinsuitkeringen waarop de debiteur zelf, zijn echtgenoot van wie hij niet gescheiden leeft of niet van tafel en bed gescheiden is, de persoon met wie hij samenleeft en geen (aan-)verwant van hem is tot de derde graad, of de persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt, ontvangen.

    * Eens de bestaansmiddelen van de debiteur en diens eventuele partner/echtgenoot samengevoegd zijn, wordt een forfaitair maandelijks bedrag van 221 EUR13 (13) afgetrokken voor de partner/echtgenoot en elk kind dat recht geeft op kinderbijslag en door hen opgevoed wordt.

    * De aldus verkregen som wordt vervolgens vergeleken met de grensbedragen die volgens artikel 1409 van het Gerechtelijk Wetboek niet vatbaar zijn voor beslag.

    Als de bestaansmiddelen lager liggen dan het bedrag in artikel 1049, § 1, lid 3 GW, thans 1.069 EUR14 , wordt volledig afgezien van terugvordering.

    Als de bestaansmiddelen hoger liggen dan 150 % van dat bedrag, thans 1.603,50 EUR, wordt nooit afgezien van terugvordering.

    Liggen de bestaansmiddelen tussen die twee grensbedragen, dan wordt gradueel afgezien van terugvordering:

    MAANDELIJKSE

    % DAT NIET TERUGGEVORDERD
    BESTAANSMIDDELEN WORDT

    tot 1.128,39 EUR 90 %
    tot 1.187,78 EUR 80 %
    tot 1.247,17 EUR 70 %
    tot 1.306,56 EUR 60 %
    tot 1.365,95 EUR 50 %
    tot 1.425,34 EUR 40 %
    tot 1.484,73 EUR 30 %
    tot 1.544,12 EUR 20 %
    tot 1.603,50 EUR 10 %

    Deze bedragen volgen de evolutie van de grensbedragen die niet vatbaar zijn voor beslag bepaald in artikel 1409 van het Gerechtelijk Wetboek. De Rijksdienst zal de aangepaste bedragen meedelen aan de fondsen.

    * Uitzondering

    Het fonds kan wettelijk gezien afzien van terugvordering ook al is niet aan bovenstaande criteria voldaan.

    Het fonds kan dus, als het vanuit het streven naar een evenwicht tussen een goed beheer van de staats gelden en het sociaal belang gepast is een positief gevolg te geven aan een bepaalde aanvraag, uitzonderlijk een groter percentage van de schuld kwijtschelden dan bepaald door bovenstaande regels of zelfs afzien van een terugvordering die buiten die regels valt.

    Zulk een situatie zou zich bijvoorbeeld kunnen voordoen als een gezin, ondanks relatief grote bestaansmiddelen, zich in een onzekere situatie bevindt door enorm zware kosten voor eerste levensbehoeften (bv. medische kosten).

    3.4. Opmerkingen

    3.4.1. Wat te doen met een aanvraag om af te zien van terugvordering

    Het fonds meldt de ontvangst van de aanvraag om af te zien van de terugvordering van het onverschuldigde bedrag.

    Samen met die ontvangstmelding stuurt het fonds aan de debiteur een vraag om inlichtingen m.b.t. zijn bestaansmiddelen en die van zijn eventuele partner of echtgenoot met wie hij samenwoont.

    Aan de hand van de inlichtingen die de debiteur zo verstrekt, kan het fonds beslissen over de aanvraag om af te zien van terugvordering, onder voorbehoud van de uitkomst van de latere solvabiliteitscontrole.

    3.4.2. Uitvoeringsmaatregelen en aanvraag om af te zien van terugvordering

    Wettelijk gezien is het mogelijk af te zien van terugvordering om sociale redenen, ook al zijn (sectoriële of intersectoriële) inhoudingen mogelijk om het debet te recupereren.

    Op het moment van de aanvraag om af te zien van terugvordering kunnen trouwens inhoudingen aan de gang zijn of op stapel staan.

    Uitvoeringsmaatregelen die onherstelbare gevolgen kunnen hebben voor de financiële situatie van de debiteur, moeten opgeschort worden in afwachting van de beslissing over het al dan niet afzien van de terugvordering van de schuld. Er kan dus geen beslag gelegd worden op roerende en onroerende goederen vanaf de datum van de aanvraag tot het moment een beslissing genomen wordt.

    Een aanvraag om af te zien van terugvordering schort de inhoudingen op kinderbijslag of andere sociale uitkeringen en ook derdenbeslagen15 niet automatisch op. Het is pas aan de hand van de inlichtingen die achteraf verstrekt worden door de debiteur (zie punt 3.4.1.), dat het fonds zal kunnen beslissen of, onder voorbehoud van de uitkomst van het solvabiliteitsonderzoek, al dna niet volledig afgezien kan worden van de terugvordering.

    De inhoudingen op de kinderbijslag of andere sociale uitkeringen en ook de derdenbeslagen zullen in dit stadium van de procedure aangehouden of opgeschort worden naargelang het bedrag van de aangegeven bestaansmiddelen aanleiding geeft tot het al dan niet volledig afzien van de terugvordering van de schuld.

    Als beslist wordt volledig af te zien van de terugvordering, maar reeds inhoudingen gebeurden sinds de datum van de aanvraag, moeten die inhoudingen teruggestort worden aan de begunstigde.

    3.4.3. Motivering van de beslissing over een aanvraag om af te zien van terugvordering

    De beslissing om af te zien van terugvordering of de weigering om af te zien van terugvordering is een discretionaire handeling in de zin van het administratief recht, omdat de administratieve overheid (het kinderbijslagfonds) beschikt over een ruime beoordelings-vrijheid om te bepalen of terugvordering uit sociaal oogpunt al dan niet af te raden is.

    Wegens die beoordelingsmarge moet de genomen beslissing zeer nauwkeurig gemotiveerd worden.

    In de motivering moet het fonds dus alle objectieve gegevens vermelden waarmee rekening is gehouden om te beslissen al dan niet af te zien van terugvordering.

    3.4.4. Vorm en inhoud van de beslissing om af te zien van terugvordering

    De gunstige of ongunstige beslissing wordt per aangetekend schrijven meegedeeld aan de aanvrager.

    Door de beslissing om geheel van terugvordering af te zien, vervalt het debet waarop de aanvraag betrekking had. De beslissing bepaalt in voorkomend geval de terugbetaling van de bedragen die ingehouden werden sinds de aanvraag om af te zien van terugvordering.

    Bij een beslissing om gedeeltelijk van terugvordering af te zien, wordt vermeld welk bedrag niet teruggevorderd wordt, wat de schuld ten belope van dat bedrag doet vervallen. Daarnaast wordt het bedrag vermeld dat nog teruggevorderd wordt.

    3.4.5. Afzien van terugvordering en collectieve schuldenregeling

    Onder punt 1.2.2. hiervoor was sprake van de (gedeeltelijke) onmogelijkheid t ot terugvordering als de beslagrechter beslist heeft tot (gedeeltelijke) kwijtschelding van de schulden in het kader van een collectieve schuldenregeling.

    Voordat de beslagrechter tussenbeide komt treedt de schuldbemiddelaar op. Die heeft als taak aan de debiteur en aan alle schuldeisers een plan voor te stellen voor een collectieve schulden¬regeling in der minne. Dat plan kan de gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van bepaalde schulden inhouden. In een dergelijke situatie moet een kinderbijslagfonds dat een debet moet terugvorderen zoals alle andere schuldeisers beslissen het voorgestelde plan te aanvaarden of af te wijzen.

    Als de schuldbemiddelaar een voorstel doet tot kwijtschelding van de schuld kan het fonds beslissen de terugvordering te beschouwen als uit sociaal oogpunt niet wenselijk. De hiervoor bepaalde voorwaarden (punten 3.1, 3.2 en 3.3) zijn van toepassing volgens de hierna uiteengezette bijzondere modaliteiten hierna:

    - Men moet ervan uitgaan dat de debiteur akkoord gaat met het door de schuldbemiddelaar voorgestelde plan. Zodoende kan het voorstel van de schuldbemiddelaar gelijkgesteld worden met een aanvraag om af te zien van de terugvordering omdat die uit sociaal oogpunt ongewenst is alsof die van de debiteur zelf afkomstig was.

    - Men moet nagaan of de debiteur ten tijde van de betaling te goeder trouw was. Het fonds moet weigeren af te zien van de terugvordering als het debet te wijten is aan fraude, wat wettelijk gezien niet verhindert dat de schuldbemiddelaar voorstelt de schuld kwijt te schelden.

    - Alleen al het feit dat er een procedure voor collectieve schuldenregeling loopt, is een voldoende aanwijzing voor de onhoudbare financiële situatie waarin de debiteur verkeert. Onderzoek van die financiële situatie door het fonds is dus overbodig.

    Daaruit volgt dat als een schuldbemiddelaar een voorstel doet tot (volledig of gedeeltelijke) kwijtschelding van de schuld, het fonds de financiële situatie van het gezin van de debiteur niet hoeft te onderzoeken en dat voorstel zal aanvaarden, ongeacht het voorgestelde bedrag, op voorwaarde dat de debiteur te goeder trouw was op het moment van de onverschuldigde betaling.

    Als de beslagrechter geen beschikking van toelaatbaarheid treft omdat de financiële situatie van de debiteur dermate erg is dat een collectieve schuldenregeling geheel onmogelijk is, moet natuurlijk het besluit getrokken worden dat de financiële situatie van de debiteur onzeker is.

    3.4.6. Bijzonder geval van de debiteur die het leefloon ontvangt

    Als de debiteur het leefloon ontvangt op het ogenblik dat de mogelijkheid wordt onderzocht om af te zien van de terugvordering omdat die uit sociaal oogpunt ongewenst is, kan vanzelf worden aangenomen dat terugvorderen een ernstige bedreiging voor zijn financiële situatie zou betekenen. Aangezien het leefloon wordt verleend na een onderzoek naar de bestaansmiddelen van de aanvrager en de leden van zijn gezin door het OCMW, is het inderdaad overbodig dat het fonds nog eens diens financiële situatie nagaat door een eigen solvabiliteitsonderzoek.

    Als de aanvraag afkomstig is van een debiteur die het leefloon ontvangt en te goeder trouw is, zal geheel van terugvordering worden afgezien.

    3.4.7. Termijnen voor de beslissing over een aanvraag om af te zien van terugvordering

    Behalve als er een procedure van collectieve schuldenregeling loopt16 , wordt uiterlijk 4 maanden na de datum van de ontvangstmelding door het fonds beslist over een aanvraag om af te zien van terugvordering. Zo nodig kan die termijn met maximum 4 maanden verlengd worden.

    Aan de aanvrager wordt meegedeeld waarom uitstel van de beslissing gerechtvaardigd is en wat de nieuwe termijn is binnen welke zijn aanvraag afgehandeld zal worden.

    Als een debiteur zijn schuld voor de rechtbank betwist en daarnaast een administratieve aanvraag doet om af te zien van terugvordering, zal het fonds de beslissing van de rechtbank afwachten alvorens zelf de aanvraag om af te zien van terugvordering te onderzoeken. Dat is gerechtvaardigd door de verschillende aard van beide procedures. Beroep voor de rechtbank impliceert namelijk dat de schuld betwist wordt, terwijl een vraag om niet terug te vorderen impliceert dat de schuld erkend wordt. Na afloop van de rechtsprocedure moet het onderzoek van de aanvraag om af te zien van terugvordering afgerond zijn binnen de hiervoor bepaalde termijn van 4 (of 8) maanden17 .

    3.4.8. Nieuwe aanvraag

    Een debiteur aan wie meegedeeld is dat zijn aanvraag om af te zien van terugvordering wordt afgewezen of maar gedeeltelijk wordt ingewilligd, kan een nieuwe aanvraag doen, als hij aantoont dat de inkomsten van zijn gezin gedaald zijn. Hij moet bij zijn aanvraag de bewijsstukken voegen waaruit zijn nieuwe econo mische situatie blijkt, op straffe van onontvankelijkheid.

    Grensbedragen 2009

    Grensbedragen 2010

    Grensbedragen 2011

    Grensbedragen 2012

    Grensbedragen 2013

    Grensbedragen 2014

    Grensbedragen 2015

    Grensbedragen 2016

    • 1
    • 2Als de debiteur reeds een verzoekschrift heeft ingediend tegen het kinderbijslagfonds omdat hij betwist dat ten onrechte betaald is, dient het Fonds een reconventionele eis (een 'tegenaanval' voor de rechtbank) in om de terugbetaling te verkrijgen.
    • 3Zoals gezegd zijn intersectoriële inhoudingen maar mogelijk als binnen de sector geen inhoudingen meer plaats kunnen vinden. Verder is gedwongen tenuitvoerlegging maar mogelijk na afloop van de rechtszaak.
    • 4Zoals voorgeschreven onder b) van punt IV 2.3.2.1.3. van het vademecum.
    • 5Voor de berekening van de verjaringstermijn moet CO 1360 van 1 augustus 2006 toegepast worden.
    • 6Het gaat hier niet om zeer aanzienlijke debetten waarvoor men voor alle zekerheid een verzoekschrift kan indienen parallel met de inhoudingen en/of terugbetalingen die daarnaast worden gedaan.
    • 7Die procedure is alleen mogelijk ten opzichte van de lidstaten van die organisatie en ten opzichte van Zwitserland. Op grond van artikel 111.2 van verordening 1408/71 zijn die landen namelijk verplicht tot onderlinge administr atieve hulp binnen Europa.
    • 8Als een beroep gedaan wordt op het verbindingsorgaan wacht het fonds een redelijke termijn alvorens de procedure voort te zetten.
    • 9Naargelang van de laatst bekende woonplaats van de debiteur.
    • 10Debiteur die in dit geval geen aanvraag ingediend heeft om af te zien van terugvordering of niet aan de voorwaarden voldeed om ervan te kunnen genieten (zie verder punt 3).
    • 11Een voorstel van minnelijke schikking tot collectieve schuldenregeling uitgaand van een schuldbemiddelaar staat dus gelijk met een aanvraag door de debiteur zelf. (zie verder punt 3.4.5.).
    • 12Een huisbezoek is verplicht als uit de informatie van de debiteur (zie punt 3.4.1.) blijkt dat zou kunnen worden afgezien van de terugvordering.
    • 13Grensbedragen 2014.
    • 14Grensbedragen 2014.
    • 15De kwestie van het derdenbeslag stelt zich natuurlijk enkel maar als het betreffende bedrag groter is dan het grensbedrag dat onvatbaar is voor beslag.
    • 16Het zou kunnen dat de debiteur het fonds heeft gevraagd af te zien van terugvordering en dat over die aanvraag nog niet beslist is op het moment dat een verzoek tot collectieve schuldenregeling ingediend wordt. In dat geval moet het fonds het voorstel tot minnelijke of gerechtelijke schikking afwachten alvorens te beslissen.
    • 17De tijdens de rechtszaak opgeschorte inhoudingen kunnen in dit geval worden hervat naargelang de aangegeven bestaansmiddelen van het gezin.
    Top