Kruimelpad
CO 677 van 11 april 1963 die het advies KC 132/6159. Not. 13 september 1962 verspreidt
Tekst
Art. 131 voorziet o.a. dat buiten de toepassing van deze wet vallen:
Lid 1°: De personen die geen andere arbeiders in dienst hebben dan dienstboden of huisbedienden, die bestendig bij hen kost en inwoon genieten en uitsluitend ten dienste staan van het huishouden.
Lid 4°: de personen die slechts één of meer werkvrouwen in dienst hebben.
Verder wordt in art. 86 bepaald:
Geen enkele bijdrage is verschuldigd uit hoofde:
1°) Van de dienstboden of huisbedienden, die bestendig bij hun werkgever kost en inwoon genieten, tenzij deze laatste hen terzelfdertijd bezigt aan werken die aanleiding geven tot het innen van een bijdrage;
2°) Van de werkvrouwen;
Anderzijds staat in art. 552 laatste lid vermeld:
Door werkvrouwen dient te worden verstaan de lastvrouwen, huishoudsters, schoonmaaksters, poetssters, wasvrouwen, verstelsters en andere arbeidsters, die, niet gehuisvest zijnde bij de werkgever, bij hem huishoudelijke arbeid verrichten.
U gelieve ons ter kennis te brengen of hieruit moet worden verstaan dat een dienstmeid, die zich, benevens met het huishoudelijk werk, ook gelast met de oppas van de kinderen van de werkgever en die overigens alle werk doet dat door een dienstmeid wordt uitgevoerd, door het feit alleen van niet in te wonen bij haar patroon, tenzij af ten toe, als een werkvrouw moet worden aangezien, m.a.w. kan het eenvoudig feit van niet-inwonen de hoedanigheid van een dienstmeid veranderen?
Deze vraag heeft haar belang, ten einde te weten of in dergelijk geval rechtstreeks bijdrage dient betaald aan een kinderbijslagfonds voor werknemers.
Uit de wetteksten aangehaald in het schrijven van het kinderbijslagfonds blijkt dat een onderscheid wordt gemaakt tussen 2 categorieën huispersoneel:
a) de dienstboden of huisbedienden, die bestendig bij de werkgever kost en inwoon genieten en uitsluitend ten dienste staan van het huishouden.
b) de werkvrouwen, dit zijn de lastvrouwen, huishoudsters, schoonmaaksters, poetsters, wasvrouwen, verstelsters en andere arbeidsters die, niet gehuisvest zijnde bij de werkgever, bij hem huishoudelijke arbeid verrichten.
De eerste categorie omvat zowel het mannelijk als het vrouwelijk huispersoneel dat bestendig bij de werkgever kost en inwoon geniet, terwijl de tweede categorie enkel betrekking heeft op het vrouwelijk huispersoneel dat niet gehuisvest is bij de werkgever.
Aldus stelt men vast dat alleen het mannelijk huispersoneel, dat niet bij de werkgever gehuisvest is, niet bevoegd wordt door de aangehaalde wetteksten3 .
Al het overige huispersoneel geeft geen aanleiding tot het betalen ener bijdrage, op voorwaarde dat dit personeel uitsluitend huishoudelijke arbeid verricht.
De vraag van het kinderbijslagfonds komt er ten slotte op neer te weten of de oppas van de kinderen van de werkgever, evenals alle andere werk dat door een dienstmeid wordt uitgevoerd, als huishoudelijke arbeid dient aangezien te worden naar de zin van art. 554 .
De commissie is van mening dat op deze vraag bevestigend dient geantwoord te worden, en dat een dienstmeid, welke niet inwoont bij de werkgever, beoogd wordt door de uitdrukking "werkvrouw" voorkomend in de art. 13 (1), 55 (4) en 86, zodat er geen bijdragen voor de tewerkstelling van deze dienstmeid dienen betaald te worden, zelfs wanneer deze laatste de kinderen van haar werkgever oppast.