Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

8 juni 2007 - Decreet betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap (B.S. 19.07.2007)

    BOEK I. - Algemene bepalingen

    Artikel 1. (01.07.2007 - ...) 

    Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

    Artikel 2. (01.09.2019 - ...)

    Dit decreet regelt de studiefinanciering in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, via een stelsel van studietoelagen.

    Artikel 3. (01.09.2019 - ...)

    Studietoelagen hebben tot doel een bijdrage te leveren aan de democratisering van het hoger onderwijs door financiële drempels weg te werken.

    Artikel 4. (01.09.2019 - ...)

    De Vlaamse Regering verleent studietoelagen aan minvermogende studenten in het hoger onderwijs, overeenkomstig de regelen die bij en krachtens dit decreet zijn vastgesteld.

    De studietoelagen mogen alleen worden gebruikt om de kosten te dekken voor het onderhoud van de rechthebbende en het door hem gevolgde onderwijs. Op deze toelagen mag geen beslag worden gelegd wegens schulden die de student of zijn wettelijke vertegenwoordiger hebben aangegaan en die geen verband houden met deze doeleinden.

    Artikel 4bis. (01.09.2011 - ...)

    Schuldvorderingen die rechtstreeks en uitsluitend gerelateerd zijn aan de bestedingen, vermeld in artikel 4, derde lid, verricht door de ontvanger van studiefinanciering, zijn bevoorrecht op het toegekende bedrag van de studiefinanciering in dezelfde rangorde als de schuldvorderingen, vermeld in artikel 19, 5°, van de Hypotheekwet.

    Artikel 5. (01.09.2019 - ...)

    In dit decreet wordt verstaan onder:

    1° aanvrager : een student of de wettelijke vertegenwoordiger bij wie de student op 31 december van het academiejaar in kwestie zijn hoofdverblijfplaats heeft, die een aanvraag voor een toelage indient;
    2° academiejaar : periode van één jaar die op zijn vroegst op 1 september en uiterlijk op 1 oktober begint en die eindigt op de dag voor het begin van het volgende academiejaar. Als conform de vigerende wetgeving uitzonderlijk wordt afgeweken van de bovenvermelde definitie, wordt voor de aanvraag van een studietoelage de opleiding die begint na 31 december en eindigt na 30 september beschouwd als behorend tot het academiejaar, zoals hierboven bepaald, waarin de opleiding eindigt;
    3° ...
    4° ambtshalve geregistreerde instelling: instelling als vermeld in artikel II.1 van de Codex Hoger Onderwijs;
    5° ...;
    buitenland: gebied buiten het grondgebied van het rijk;
    7° ...;
    8° afdeling Studietoelagen: de afdeling Studietoelagen van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming die verantwoordelijk is voor de studiefinanciering;
    9° diplomacontract: begrip als vermeld in artikel I.3, 20°, van de Codex Hoger Onderwijs;
    9°bis diplomajaar: het academiejaar waarin een student zich met een diplomacontract inschrijft voor een opleiding zoals bedoeld in artikel 21, §1, en dat academiejaar voor die opleiding een diploma kan behalen of zijn schakel- of voorbereidingsprogramma kan voltooien.
    10° ...;
    11° ...;
    12° Europese Hogeronderwijsruimte: alle Europese landen en regio's die de Bolognaverklaring, Joint Declaration of the European Ministers of Education Convened in Bologna on the 19th of June 1999, hebben ondertekend, of die de Bolognaverklaring na die datum hebben onderschreven en die op een Bolognafollow-upconferentie van Europese ministers, bevoegd voor het hoger onderwijs, als lid van het Bolognaproces zijn aanvaard;
    13° fiscaal ten laste: ten laste volgens artikelen 136 tot en met 145 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen;
    14° ...;
    15° gehuwden: gehuwden en wettelijk samenwonenden overeenkomstig artikel 1476 van het Burgerlijk Wetboek, zoals bepaald bij de wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning, alsmede twee personen die hun hoofdverblijfplaats hebben op hetzelfde adres en één of meer gemeenschappelijke kinderen hebben, of twee personen die hun hoofdverblijfplaats hebben op hetzelfde adres waarbij de ene persoon kinderen van de andere persoon fiscaal ten laste neemt. De persoon die op basis van artikelen 10, 10bis, 40bis of 40ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, toegelaten werd om in België te verblijven om een duurzame relatie verder te zetten met een persoon die reeds over een verblijfsrecht in België beschikt, wordt eveneens beschouwd als gehuwd;
    16° halftijds studietraject: een studietraject in het hoger onderwijs met een studieprogramma van dertig studiepunten;
    16°/1 hoger onderwijs: een van volgende opleidingen:
    a) een bacheloropleiding en een masteropleiding, als vermeld in artikel II.58 van de Codex Hoger Onderwijs;
    b) ...;
    c) een voorbereidingsprogramma dat al dan niet gevolgd wordt in voorbereiding op het volgen van een voortgezette opleiding;
    d) een schakelprogramma;
    e) het hoger beroepsonderwijs;
    f) een lerarenopleiding als vermeld in artikel II.111 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013;
    17° hoofdverblijfplaats: begrip zoals, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;
    18° kadastraal inkomen: het kadastraal inkomen overeenkomstig titel IX van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen;
    19° kadastraal inkomen vreemd gebruik: kadastraal inkomen van de onroerende goederen die noch als eigen hoofdverblijfplaats, noch voor eigen beroepsdoeleinden worden gebruikt;
    19°/1 kadastraal inkomen voor eigen beroepsdoeleinden: het kadastraal inkomen van de onroerende goederen die voor eigen beroepsdoeleinden gebruikt worden, vermeld op het aanslagbiljet van de personenbelasting;
    20° kalenderjaar: periode van 1 januari tot en met 31 december;
    21° leefeenheid: één of meer meerderjarigen, ongeacht hun geslacht, met eventueel een of meer minderjarigen die hun hoofdverblijfplaats hebben op hetzelfde adres, alsook één of meer minderjarige gehuwde, zelfstandige of alleenstaande studenten, ongeacht hun geslacht, met eventueel één of meer minder- en meerderjarigen die hun hoofdverblijfplaats hebben op hetzelfde adres;
    22° ...;
    23° ...;
    24° ...;
    25° meeneembaarheid van de toelage: het krijgen van een studietoelage in het hoger onderwijs voor een studieprogramma of opleiding, gevolgd in een andere gemeenschap of in het buitenland;
    26° NARIC-Vlaanderen: het National Academic (& Professional) Recognition and Information Centre, opgericht bij de Vlaamse Gemeenschap;
    27° niet-verwanten: natuurlijke personen die noch bloedverwanten zijn in de rechte opgaande en nederdalende lijn, of in de zijlijn tot de vierde graad, noch aanverwanten zijn in dezelfde lijn en dezelfde graad;
    28° opgenomen studiepunten: deel van de opleiding, uitgedrukt in het totaal aantal studiepunten dat het omvat, waarvoor een student zich met een diplomacontract aan een hogeronderwijsinstelling heeft ingeschreven voor het volgen van een opleiding, zoals bedoeld in artikel 20,§ 1 en §2, artikel 21, § 1, en artikel 30, §1;
    29° opleidingsonderdeel: begrip als vermeld in artikel I.3, 49°, van de Codex Hoger Onderwijs;
    30° rechthebbende: de student die overeenkomstig dit decreet recht hebben op een studietoelage van de Vlaamse Gemeenschap;
    31° schakelprogramma: begrip als vermeld in artikel I.3, 56°, van de Codex Hoger Onderwijs;
    32° ...;
    33° ...;
    34° ...;
    35° ...;
    36° student: de persoon, ingeschreven in een onderwijsinstelling voor hoger onderwijs;
    37° ...;
    38° studietoelage: financiële middelen, toegekend door de Vlaamse Gemeenschap, aan minvermogende studenten in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap;
    39° toelage: een studietoelage;
    40° uitschrijven: het vroegtijdig stopzetten van dat deel van de opleiding waarvoor de aanvrager, student zich voor het academiejaar in kwestie heeft ingeschreven, op verzoek van de aanvrager of zijn wettelijke vertegenwoordiger;
    41° verworven studiepunten: studiepunten waarvoor aan de student een creditbewijs werd verleend voor het met een diplomacontract volgen van een opleiding zoals bedoeld in artikel 20, §1 en §2, artikel 21, §1, en artikel 30, §1;
    42° voltijds studietraject: een studietraject in het hoger onderwijs met een studieprogramma van zestig studiepunten;
    43° voorbereidingsprogramma: begrip als vermeld in artikel I.3, 76°, van de Codex Hoger Onderwijs, dat niet gevolgd wordt in voorbereiding op een bachelor-na-bacheloropleiding of een master-na-masteropleiding;
    43°/1 voortgezette opleiding : een bachelor-na-bacheloropleiding, een master-na-masteropleiding, een doctoraat, een doctoraatsopleiding of een postgraduaatsopleiding;
    44° ...;
    45° wettig verblijf : de situatie van de vreemdeling die toegelaten is om voor een langere termijn dan drie maanden in het Rijk te verblijven of die gemachtigd is zich er te vestigen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, alsook de situatie van personen die als slachtoffer van mensenhandel of -smokkel of als niet-begeleide minderjarige door middel van een attest van immatriculatie gemachtigd zijn tot een verblijf in het Rijk van maximaal drie maanden.

    BOEK II. - [... (opgeheven door het decreet van 22 maart 2019; inwerkingtreding 01.09.2019)] Studietoelagen

    Titel I. - Algemene bepalingen

    Artikel 6. (01.07.2007 - ...)

    Om in aanmerking te komen voor een toelage, moet tegelijkertijd worden voldaan aan de nationaliteitsvoorwaarde, de pedagogische voorwaarden, de financiële voorwaarden en de procedurele voorwaarden, bepaald in dit decreet.

    Artikel 7. (01.09.2019 - ...)

    Om de nationaliteit, hoofdverblijfplaats en de toestand van de leefeenheid te bepalen, wordt bij de toepassing van dit decreet rekening gehouden met de toestand op 31 december van het academiejaar in kwestie.

    Om de pedagogische toestand te bepalen, wordt bij de toepassing van dit decreet rekening gehouden met de toestand op 30 juni van het academiejaar in kwestie.

    Artikel 8. (01.09.2019 - ...)

    De afdeling Studietoelagen kan alle inlichtingen inwinnen die noodzakelijk zijn voor de toepassing van dit decreet. De afdeling Studietoelagen kan eveneens gegevens uitwisselen met de voor studiefinanciering bevoegde overheden uit het buitenland, voor zover deze informatieuitwisseling noodzakelijk is voor de toepassing van de buitenlandse regelgeving en berust op een schriftelijk afsprakenkader tussen de betrokken overheidsdiensten, met inachtname van de regelgeving over de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens.

    De aanvrager, de persoon die de toelage ontvangt of de persoon die in het onderhoud van de student voorziet, moet de afdeling Studietoelagen op de hoogte brengen van nieuwe gegevens die relevant zijn voor de behandeling van het dossier.

    TITEL II. - Nationaliteitsvoorwaarde

    Artikel 9. (01.09.2019 - datum onbepaald) 

    §1. Een toelage kan worden toegekend aan leerlingen of studenten met de Belgische nationaliteit.

    §2. In afwijking van §1, kan een toelage worden toegekend aan de volgende categorieën van studenten:

    1. kinderen van onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op basis van een arbeidsovereenkomst gedurende een periode van twee jaar en uiterlijk op 31 december van het academiejaar in kwestie minstens twaalf maanden minstens 32 uur per maand in België werken of hebben gewerkt en die zich kunnen beroepen op artikel 12 van Verordening (EEG) 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, en kinderen van onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die gedurende een periode van twee jaar en uiterlijk op 31 december van het academiejaar in kwestie in België andere werkzaamheden dan werkzaamheden in loondienst verrichten of hebben verricht op basis van een inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen of in het handelsregister;
    2. onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op basis van een arbeidsovereenkomst gedurende een periode van twee jaar, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het academiejaar in kwestie, minstens twaalf maanden minstens 32 uur per maand in België werken of hebben gewerkt en die zich kunnen beroepen op artikel 7 van Verordening (EEG) 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, en onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die gedurende een periode van twee jaar, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het academiejaar in kwestie, in België andere werkzaamheden dan werkzaamheden in loondienst verrichten of hebben verricht op basis van een inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen;
    3. onderdanen  van een lidstaat van de Europese Unie die gedurende de periode, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het academiejaar in kwestie, gedurende vijf jaar onafgebroken in België zijn, waarbij de termijn wordt bewezen door de inschrijving in het Rijksregister of door een gelijkwaardig attest, uit te reiken door het gemeentebestuur;
    4. studenten met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van onbeperkte duur in België, zoals bepaald bij de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
    5. slachtoffers van mensenhandel, geattesteerd door een door de federale overheid erkend centrum dat gespecialiseerd is in het onthaal van slachtoffers van mensenhandel;
    6. studenten met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van bepaalde duur in België op basis van de artikelen 49,§1, of 49/2, §1,  van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
    7. onderdanen van een land dat niet tot de Europese Economische Ruimte behoort die op 31 december van het betrokken academiejaar gedurende een onafgebroken periode van minstens twaalf maanden wettig verblijven in België, en dit wettig verblijf niet verleend werd om in België hoger onderwijs te volgen of te werken, noch verleend werd in afwachting van een uitspraak in een asielprocedure om erkend te worden als vluchteling of als persoon die recht heeft op de subsidiaire bescherming, overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
    8. personen die op basis van de artikelen 10, 10bis, 40bis of 40ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen de toelating hebben gekregen om een persoon zoals bedoeld in §1 of §2, 1° tot en met 7°, van onderhavig artikel, of een persoon die op 31 december van het betrokken academiejaar minstens twaalf maanden wettig verblijft in België om hoger onderwijs te volgen of te werken, te begeleiden of vervoegen.

    §3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 kan een toelage worden toegekend aan een pleegkind of pleeggast als vermeld in artikel 2, 8° en 10°, van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg, op voorwaarde dat het pleegkind of de pleeggast langer dan een jaar onafgebroken bij hetzelfde pleeggezin verblijft.

    TITEL III. - Pedagogische voorwaarden

    HOOFDSTUK I. - [... (opgeheven door het decreet van 22 maart 2019, art. 14; inwerkingtreding: 01.09.2019)]

    Afdeling I. - [... (opgeheven door het decreet van 22 maart 2019, art. 14; Inwerkingtreding: 01.09.2019)]

    Artikel 10. (01.09.2019- ...)
    ...

    Artikel 11. (01.09.2019 - ...)
    ...

    Artikel 12. (01.09.2019 - ...)
    ...

    Onderafdeling I. - Schooltoelage kleuteronderwijs [... (opgeheven door het decreet van 22 maart 2019, artikel 14; inwerkingtreding: 01.09.2019)]

    Artikel 13. (01.09.2019 - ....)
    ...

    Onderafdeling II. - Schooltoelage lager onderwijs [... (opgeheven door het decreet van 22 maart 2019, artikel 14; Inwerkingtreding: 01.09.2019 )]

    Artikel 14. (01.09.2019 - ...)
    ....

    Afdeling II. -  [... (opgeheven door het decreet van 22 maart 2019, artikel 14; inwerkingtreding: 01.09.2019)]
    Onderafdeling I. [... (opgeheven door het decreet van 22 maart 2019, artikel 14; inwerkingtreding:
    01.09.2019 )])

    Artikel 15. (01.09.2019 - ...)
    ...

    Artikel 16. (01.09.2019 - ...)
    ... 

    Artikel 17. (01.09.2019 - ...)
    ...

    Artikel 18. (01.09.2019 - ...)

    Onderafdeling I. [... (opgeheven door het decreet van 22 maart 2019, artikel 14; inwerkingtreding: 01.09.2019 )])
    Onderafdeling II. [... (opgeheven door het decreet van 22 maart 2019, artikel 14; inwerkingtreding: 01.09.2019 )])

    Artikel 19. (01.09.2019 - ...)

    Artikel 19/1. (01.09.2019 - ...)

    HOOFDSTUK II. - Studietoelage hoger onderwijs
     

    Afdeling I. - Algemene voorwaarden

    Artikel 20. (01.01.2019 - ...)

    §1. Om in aanmerking te komen voor een studietoelage, moet de student een diplomacontract hebben gesloten met betrekking tot het volgen van een opleiding die geaccrediteerd is, erkend is als nieuwe opleiding, of tijdelijk erkend is, en die georganiseerd wordt door een ambtshalve geregistreerde instelling.

    De volgende opleidingen worden eveneens beschouwd als opleidingen die vallen onder het toepassingsgebied van het eerste lid :

    1. opleidingen die vallen onder het toepassingsgebied van artikel II.133, §2, van de Codex Hoger Onderwijs, voor de student binnen de normale opleidingsduur de opleiding heeft voltooid;
    2. opleidingen die geaccrediteerd zijn, erkend zijn als nieuwe opleiding, of die tijdelijk erkend zijn, en die vallen onder het toepassingsgebied van artikel II.171 of II.172 van de Codex Hoger Onderwijs.

    §2. In afwijking van §1, eerste lid, kan voor de volgende opleidingen tevens een studietoelage verkregen worden :

    1. een voorbereidingsprogramma;
    2. een schakelprogramma;
    3. ....

    Artikel 21. (01.09.2019)

    §1. Iedere student kan een studietoelage krijgen voor het behalen van een diploma voor twee bachelors, twee graduaten, een master, een lerarenopleiding en voor het voltooien van een voorbereidingsprogramma en een schakelprogramma.

    Als een student een educatieve graduaatsopleiding heeft voltooid of in het betrokken academiejaar ingeschreven is in een educatieve graduaatsopleiding, dan heeft de student recht op een krediet voor een derde graduaatsopleiding.

    Als een student een educatieve bacheloropleiding of een bacheloropleiding uit het studiegebied Onderwijs heeft voltooid of in het betrokken academiejaar ingeschreven is in een educatieve bacheloropleiding, dan heeft de student recht op een krediet voor een derde bacheloropleiding.

    Als de student een educatieve masteropleiding heeft voltooid of in het betrokken academiejaar ingeschreven is in een educatieve masteropleiding, dan heeft de student recht op een krediet voor een tweede masteropleiding.

    De kredieten, vermeld in het tweede tot en met het vierde lid, kunnen niet worden gecumuleerd.

    §2. Elke student heeft een studietoelagekrediet dat op het einde van elk academiejaar aangevuld wordt met het aantal verworven studiepunten dat de student dat academiejaar verworven heeft bij zijn studies, zoals bedoeld in §1.

    De verworven studiepunten worden in meerdering aangebracht op het studietoelagekrediet, ongeacht het feit of de student voor deze verworven studiepunten een studietoelage zal aanvragen.

    §3. In afwijking van §2 kan het studietoelagekrediet nooit meer dan zestig bedragen.

    Artikel 22. (15.08.2008 - ...)

    §1. In afwijking van artikel 26, §1, wordt het jokerkrediet niet aangewend voor studenten die zich voor de eerste maal met een diplomacontract in het hoger onderwijs inschrijven voor het volgen van een of meerdere opleidingen, zoals bedoeld in artikel 20, §1 en §2, artikel 21, §1, en artikel 30, §1.

    §2. Het studietoelagekrediet van de student, zoals bedoeld in §1, wordt opgetrokken met het aantal studiepunten dat hij in het academiejaar in kwestie opneemt, met een maximum van zestig.

    §3. Indien de student in zijn eerste academiejaar hoger onderwijs minder dan zestig studiepunten opnam, wordt het verschil tussen zestig en het aantal in het eerste academiejaar opgenomen studiepunten alsnog voor volgende academiejaren aangevuld op het studietoelagekrediet, op voorwaarde en in de mate dat de student in dat latere academiejaar in kwestie meer studiepunten opneemt dan in het academiejaar waarin de student het hoogste aantal studiepunten opnam, zonder dat de student meer dan zestig studiepunten kan opnemen.

    Artikel 23. (01.09.2019 - ...)

    §1. Iedere student die zich inschrijft voor een aantal studiepunten om een diploma van een bepaalde opleiding, zoals bedoeld in artikel 21, §1, te behalen, kan in aanmerking komen voor een studietoelage voor zover en in de mate dat hij over studietoelagekrediet beschikt.

    Per academiejaar kan een student maximaal voor zestig studiepunten een studietoelage krijgen.

    §2. Opgenomen studiepunten, waarvoor al dan niet een studietoelage werd toegekend, worden in mindering gebracht op het studietoelagekrediet.

    Het studietoelagekrediet kan nooit minder bedragen dan nul.

    §3. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, kan een student maximum een studietoelage ontvangen voor het aantal opgenomen studiepunten dat gelijk is aan het verschil tussen het aantal studiepunten dat de student voor zijn studietoelagegerechtigdheid maximaal mag verwerven om een diploma te behalen, zoals bedoeld in het tweede tot en met het twaalfde lid, en de som van het aantal verworven studiepunten dat de student op het einde van het laatst gevolgde academiejaar in totaal behaald heeft voor het volgen van de opleiding of opleidingen in kwestie.

    Een student mag voor het behalen van een eerste graduaatsdiploma slechts zo veel studiepunten voor graduaatsopleidingen verwerven dan het aantal studiepunten dat de totale studieomvang van de graduaatsopleiding waarvoor de student zich in het betrokken academiejaar heeft ingeschreven, telt, vermeerderd met zestig.

    De student die reeds een graduaatsdiploma behaald heeft, mag voor het behalen van een tweede graduaatsdiploma zo veel studiepunten voor graduaatsopleidingen verwerven als de som van de hierna vermelde studiepunten :

    1. de totale studieomvang die de eerste graduaatsopleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;
    2. de totale studieomvang die de tweede graduaatsopleiding, waarvoor de kandidaat ingeschreven is, standaard telt;
    3. zestig extra studiepunten.

    De student die reeds twee graduaatsdiploma's behaald heeft en voldoet aan de voorwaarden van artikel 21, §1, tweede lid, mag voor het behalen van een derde graduaatsdiploma zo veel studiepunten voor graduaatsopleidingen verwerven als de som van de hierna vermelde studiepunten :

    1. de totale studieomvang die de eerste graduaatsopleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;
    2. de totale studieomvang die de tweede graduaatsopleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;
    3. de totale studieomvang die de derde graduaatsopleiding, waarvoor de kandidaat ingeschreven is, standaard telt;
    4. zestig extra studiepunten.

    Als de student zich in het betrokken academiejaar voor meerdere graduaatsopleidingen heeft ingeschreven, wordt de graduaatsopleiding met de grootste studieomvang in aanmerking genomen voor het bepalen van de verwervingsgrens.

    Een student mag voor het behalen van een eerste bachelordiploma slechts zo veel studiepunten voor bacheloropleidingen verwerven dan het aantal studiepunten dat de totale studieomvang van de bacheloropleiding waarvoor de student zich in het betrokken academiejaar heeft ingeschreven, telt, vermeerderd met zestig.

    De student die reeds een bachelordiploma behaald heeft, mag voor het behalen van een tweede bachelordiploma zo veel studiepunten voor bacheloropleidingen verwerven als de som van de hierna vermelde studiepunten:

    1. de totale studieomvang die de eerste bacheloropleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;
    2. de totale studieomvang die de tweede bacheloropleiding, waarvoor de kandidaat ingeschreven is, standaard telt;
    3. zestig extra studiepunten.

    De student die reeds twee bachelordiploma's behaald heeft en voldoet aan de voorwaarden van artikel 21, §1, derde lid, mag voor het behalen van een derde bachelordiploma zo veel studiepunten voor bacheloropleidingen verwerven als de som van de hierna vermelde studiepunten :

    1. de totale studieomvang die de eerste bacheloropleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;
    2. de totale studieomvang die de tweede bacheloropleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;
    3. de totale studieomvang die de derde bacheloropleiding, waarvoor de kandidaat ingeschreven is, standaard telt;
    4. zestig extra studiepunten.

    Als de student zich in het betrokken academiejaar voor meerdere bacheloropleidingen heeft ingeschreven, wordt de bacheloropleiding met de grootste studieomvang in aanmerking genomen voor het bepalen van de verwervingsgrens.

    Een student mag voor het behalen van een masterdiploma slechts zo veel studiepunten voor masteropleidingen verwerven dan het aantal studiepunten dat de totale studieomvang van de masteropleiding waarvoor de student zich in het betrokken academiejaar heeft ingeschreven, telt, vermeerderd met dertig.

    De student die reeds een masterdiploma behaald heeft en voldoet aan de voorwaarden van artikel 21, §1, vierde lid, mag voor het behalen van een tweede masterdiploma zo veel studiepunten voor masteropleidingen verwerven als de som van de hierna vermelde studiepunten :

    1. de totale studieomvang die de eerste masteropleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;
    2. de totale studieomvang die de tweede masteropleiding, waarvoor de kandidaat ingeschreven is, standaard telt;
    3. dertig extra studiepunten.

    Indien de student zich in het betrokken academiejaar voor meerdere masteropleidingen heeft ingeschreven, wordt de masteropleiding met de grootste studieomvang in aanmerking genomen voor het bepalen van de verwervingsgrens..

    §4. ...

    Artikel 24. (01.09.2019 - ...)

    §1. Bij de berekening van het bedrag van de studietoelage wordt het aantal opgenomen studiepunten in het academiejaar in kwestie in rekening gebracht, voor zover en in de mate dat het studietoelagekrediet toereikend is.

    §2. Om in aanmerking te komen voor een studietoelage, moet de student minstens 27 studiepunten opnemen, waarbij de studiepunten tegelijkertijd kunnen betrekking hebben op verschillende opleidingen, zoals bedoeld in artikel 21, §1.

    In afwijking van het eerste lid komt de student die minder dan 27 studiepunten opneemt in aanmerking voor een studietoelage als hij in zijn diplomajaar zit.

    In afwijking van het eerste lid komt een student die minder dan 27 studiepunten opneemt, in aanmerking voor een studietoelage als het voor die student om medische redenen onmogelijk is om in te schrijven voor 27 studiepunten of meer.

    De ziekte van de student wordt aangetoond aan de hand van doktersattesten waarbij een arts attesteert dat de student wegens ziekte niet in staat is meer studiepunten op te nemen. De Vlaamse Regering bepaalt de modaliteiten waarop deze gegevens worden meegedeeld.

    §3. Als de studieomvang van de opleiding niet wordt uitgedrukt in studiepunten, wordt de studieomvang voor een academiejaar vastgesteld op zestig studiepunten.

    Als de student kan aantonen dat de door hem gevolgde opleiding, die niet uitgedrukt wordt in studiepunten, niet voltijds is, wordt de studieomvang bepaald op dertig studiepunten.

    Artikel 25. (01.09.2010 - ...)

    Indien een student studiepunten opneemt voor een opleiding zoals bedoeld in artikel 21, §1, doch in hetzelfde academiejaar eveneens is ingeschreven voor het volgen van een voortgezette opleiding of een voorbereidingsprogramma dat gevolgd wordt in voorbereiding op het volgen van een voortgezette opleiding waarvoor overeenkomstig artikel 21, §1, geen studietoelage gegeven kan worden, komt de student dat academiejaar evenmin in aanmerking voor een studietoelage voor het volgen van de opleiding die wel beantwoordt aan artikel 21, §1.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien de student in de financierbare opleiding, zoals bedoeld in artikel 21, §1, in zijn diplomajaar zit.

    Artikel 26. (15.08.2008 - ...)

    §1. Indien de student een aanvraag indient voor een studietoelage maar voor het academiejaar in kwestie meer studiepunten opneemt dan hij beschikbaar heeft op zijn studietoelagekrediet, wordt het jokerkrediet aangesproken indien hij hiervoor een studietoelage kan ontvangen.

    Het jokerkrediet wordt aangesproken om het studietoelagekrediet aan te vullen voor zover en in de mate dat het aantal opgenomen studiepunten het studietoelagekrediet overschrijdt, met een maximum van zestig studiepunten.

    §2. Het jokerkrediet omvat zestig studiepunten, en geldt voor de hele studieduur.

    Artikel 27. (01.09.2015 - ...)

    §1. De instellingen voor hoger onderwijs delen aan de afdeling Studietoelagen de volgende informatie mee over de studenten die bij hen zijn ingeschreven :

    1. de aard van het contract dat overeenkomstig artikel II.199 van de Codex Hoger Onderwijs werd gesloten tussen de student en de onderwijsinstelling met betrekking tot het academiejaar in kwestie;
    2. het aantal studiepunten van de opleidingsonderdelen die deel uitmaken van een opleiding, zoals bedoeld in artikel 21, §1, waarvoor de student in het academiejaar in kwestie is ingeschreven;
    3. het aantal studiepunten dat de student verworven heeft voor het volgen van de opleidingsonderdelen, zoals bedoeld in 2°;
    4. de diploma's, zoals bedoeld in artikel 21, §1, die de student in het academiejaar in kwestie behaald heeft;
    5. het aantal studiepunten waarvoor een student zich tijdens het academiejaar in kwestie heeft uitgeschreven voor opleidingsonderdelen.

    Informatie in verband met de opleiding, behaalde diploma's, opgenomen studiepunten en verworven studiepunten waarvoor de student tijdens andere academiejaren in binnen- of buitenland was ingeschreven, wordt door de student aan de afdeling Studietoelagen meegedeeld.

    §2. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de gegevens in §1 moeten worden meegedeeld.

    Afdeling II. - Meeneembaarheid van de studietoelage

    Artikel 28. (01.07.2007 - ...)

    In geval van meeneembaarheid van de studietoelage wordt er een onderscheid gemaakt tussen horizontale en verticale mobiliteit.

    Bij horizontale mobiliteit is de student ingeschreven voor een geaccrediteerde, als nieuw erkende of tijdelijk erkende opleiding aan een ambtshalve geregistreerde instelling en volgt de student in het kader van die opleiding een of meer opleidingsonderdelen in een andere gemeenschap van België of in een ander land binnen of buiten de Europese Hogeronderwijsruimte, waarbij dit opleidingsonderdeel integraal deel uitmaakt van de opleiding waarvoor de student is ingeschreven.

    Bij verticale mobiliteit is de student ingeschreven voor een opleiding aan een instelling in een andere gemeenschap of in een ander land binnen of buiten de Europese Hogeronderwijsruimte.

    Artikel 29. (01.09.2010 - ...)

    Bij horizontale mobiliteit kunnen studenten zowel binnen als buiten de Europese Hogeronderwijsruimte in aanmerking komen voor een studietoelage.

    Bij verticale mobiliteit kunnen studenten enkel binnen de Europese Hogeronderwijsruimte in aanmerking komen voor een studietoelage.

    Artikel 30. (01.09.2019 - ...)

    §1.  In afwijking van artikel 20 moet de opleiding in kwestie die gevolgd wordt in het kader van verticale mobiliteit:

    1. door de bevoegde overheid in de gemeenschap of het land in kwestie erkend zijn, of gevolgd worden aan een door de bevoegde overheid erkende instelling;
      EN 
    2. leiden tot een door de bevoegde overheid erkend diploma.

    De opleiding die in het verleden voldeed aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, maar waarvan de erkenning van de opleiding of de instelling vervallen is voor de student binnen de normale opleidingsduur de opleiding heeft voltooid, wordt eveneens beschouwd als een opleiding die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid.

    §2. In afwijking van artikel 29 komt de student die in het kader van verticale mobiliteit studies wenst te volgen buiten de Europese Hogeronderwijsruimte, in aanmerking voor studiefinanciering na goedkeuring door de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering neemt haar beslissing op basis van de volgende aanvullende cumulatieve criteria :

    1. voor de te volgen opleiding bestaat geen gelijkwaardige opleiding tussen de volgens de bepalingen van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013 geaccrediteerde, als nieuw erkende of tijdelijk erkende opleidingen;
    2. de opleiding en de organiserende instelling draagt bij aan de verdere uitbouw van de wetenschappelijke discipline. Hierbij wint de Vlaamse Regering het advies in van de Commissie Hoger Onderwijs, vermeld in artikel II.23 van de Codex Hoger Onderwijs

    §3. Onverminderd het bepaalde in §§1 en 2 moet de betrokken student, om in aanmerking te komen voor een studietoelage voor een opleiding in het kader van verticale mobiliteit, voldoen aan een van de volgende voorwaarden:

    1. de student heeft zijn hoofdverblijfplaats in het Vlaamse Gewest;
    2. de student heeft een diploma secundair onderwijs, uitgereikt door een door het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming gefinancierde, gesubsidieerde of erkende instelling;
    3. de student heeft aan een ambtshalve geregistreerde instelling een diploma hoger onderwijs behaald voor een bacheloropleiding of masteropleiding, als vermeld in de bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2004 tot vaststelling van de lijst van de bachelor- en de masteropleidingen in het hoger onderwijs in Vlaanderen, zoals gewijzigd, of voor een hiermee overeenstemmende opleiding, beëindigd voor de inwerkingtreding van het structuurdecreet.

    Artikel 31. (01.09.2014 - ..)

    Voor de toepassing van de artikelen 21 en 24 wordt voor de opleidingen die gevolgd worden in het kader van verticale mobiliteit, door de afdeling Studietoelagen bepaald hoeveel opgenomen en verworven studiepunten op het studietoelagekrediet verrekend moeten worden. De afdeling Studietoelagen baseert zich daarbij op het advies van de betrokken overheid, op het advies van NARIC of op de door NARIC ter beschikking gestelde informatie over buitenlandse opleidingen.

    Artikel 32. (01.09.2012 - ...)

    In afwijking van artikel 27 deelt de student die een opleiding volgt in het kader van verticale mobiliteit alle gegevens in verband met de in de andere gemeenschap of in het buitenland gevolgde opleiding en de behaalde resultaten aan de afdeling Studietoelagen mee op basis van inschrijvingsbewijzen, diploma's en attesten, uitgereikt door de bevoegde overheid in de gemeenschap of in het land in kwestie.

    TITEL IV. - Financiële voorwaarden

    HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

    Artikel 33. (30.08.2021 - ...)

    Om te bepalen of een student in aanmerking komt voor een toelage, wordt uitgegaan van de leefeenheid van de betrokken student en het referentie-inkomen van zijn leefeenheid.

    In afwijking van het eerste lid heeft een pleegkind of pleeggast als vermeld in artikel 2, 8° en 10°, van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg recht op een volledige toelage op voorwaarde dat het pleegkind of de pleeggast langer dan één jaar onafgebroken bij een pleeggezin verblijft.

    Voor de toepassing van het tweede lid is artikel 7, eerste lid van overeenkomstige toepassing.

    HOOFDSTUK II. - Categorieën van leefeenheden

    Artikel 34. (01.09.2019 - ...)

    §1. Er wordt rekening gehouden met de volgende categorieën van leefeenheden:

    1. de leefeenheid waar de student zijn hoofdverblijfplaats heeft bij één of beide ouders van wie zijn afstamming vaststaat;
    2. de leefeenheid waar de student ingevolge een gerechtelijke uitspraak of een tussenkomst van een publiekrechtelijke overheid of instelling zijn hoofdverblijfplaats heeft bij een andere natuurlijke persoon dan de ouders van wie zijn afstamming vaststaat, of de leefeenheid waar de student minstens drie jaar zijn hoofdverblijfplaats heeft bij of zijn hoofdverblijfplaats heeft bij een andere natuurlijke persoon dan een of beide ouders van wie zijn afstamming vaststaat;
    3. gehuwde studenten;
    4. zelfstandige studenten;
    5. alleenstaande studenten.

    §2.  De bepaling van de categorie van de leefeenheid gebeurt voor elke student afzonderlijk.

    §3. De Vlaamse Regering geeft een nadere begripsomschrijving van de verschillende categorieën van leefeenheden op basis waarvan de toelage van de leerling of student wordt berekend, en bepaalt de persoon of personen van wie het referentie-inkomen in aanmerking wordt genomen bij de berekening van de toelage.

    §4.  Bij het bepalen van de leefeenheid waartoe een student behoort, wordt eerst nagegaan of de student voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van gehuwde studenten, vermeld in §1, 3°, zo niet of de student voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van zelfstandige studenten, vermeld in §1, 4°, zo niet of de student voldoet aan de voorwaarden van de categorie van leefeenheid waar de student zijn hoofdverblijfplaats heeft bij één of beide ouders van wie zijn afstamming vaststaat, vermeld in §1, 1°, zo niet of de student voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van de leefeenheid waar de student verblijft bij een andere natuurlijke persoon, vermeld in §1, 2°.

    Als wordt vastgesteld dat de student niet behoort tot een van de categorieën van leefeenheid, vermeld in §1, 1°, 2°, 3° of 4°, wordt nagegaan of de student voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van alleenstaande student, vermeld in §1, 5°.

    Als wordt vastgesteld dat de student niet behoort tot een van de categorieën van leefeenheden, vermeld in §1, wordt de student beschouwd als een persoon die behoort tot de categorie van leefeenheid, vermeld in §1, 1° of 2°, waarbij desgevallend wordt uitgegaan van de laatste hoofdverblijfplaats van de student bij een ouder van wie zijn afstamming vaststaat of bij een andere natuurlijke persoon, als vermeld in §1, 2°.

    §5. Als een student bij zijn aanvraag aangeeft dat hij behoort tot een leefeenheid als vermeld in §1, 3°, 4° of 5°, maar overeenkomstig §4 deel uitmaakt van een leefeenheid als vermeld in §1, 1° of 2°, worden de gegevens over de inkomsten bij de toekenning of afwijzing van de aanvraag niet door de afdeling Studietoelagen meegedeeld aan de aanvrager.

    HOOFDSTUK III. - Referentie-inkomen

    Artikel 35. (01.09.2016 - ...)

    §1. Het referentie-inkomen bestaat uit:

    1. het gezamenlijk belastbaar inkomen;
    2. het afzonderlijk belastbaar inkomen;
    3. tachtig procent van de aan de persoon of personen van wie het referentie-inkomen voor de berekening van de toelage in aanmerking wordt genomen en aan de ten laste zijnde kinderen uitbetaalde onderhoudsgelden, voor zover die nog niet begrepen zijn in het gezamenlijk belastbaar inkomen, vermeld in punt 1°;
    4. tweemaal het geïndexeerd kadastraal inkomen vreemd gebruik en eenmaal het geïndexeerd kadastraal inkomen dat voor eigen beroepsdoeleinden wordt aangewend;
    5. de inkomensvervangende tegemoetkoming, toegekend in het raam van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkoming aan gehandicapten;
    6. het leefloon, toegekend in het raam van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie;
    7. ...

    §2. Als het referentie-inkomen, vermeld in §1, voor minstens zeventig procent bestaat uit vervangingsinkomsten, worden die vervangingsinkomsten verminderd met een bedrag dat gelijk is aan de forfaitaire aftrek voor beroepskosten die op fiscaal vlak wordt toegepast op bezoldigingen en baten.

    §3. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop het referentie-inkomen op basis van buitenlandse inkomsten of van inkomsten verworven bij Europese of internationale instellingen wordt bepaald, waarbij de geldende regels van het Wetboek der Inkomstenbelastingen gevolgd worden.

    Artikel 36. (01.09.2019 - ..)

    De student van wie het referentie-inkomen van de leefeenheid waartoe hij behoort de maximuminkomensgrens, vermeld in artikel 43, niet overschrijdt, wordt voor de toepassing van dit decreet beschouwd als rechthebbende op een toelage.

    Artikel 37. (01.09.2019. - ..)

    De Vlaamse Regering bepaalt het in aanmerking te nemen kalenderjaar waarop het referentie-inkomen wordt bepaald, de uitzonderingen hierop als het inkomen van het kalenderjaar waarin het academiejaar in kwestie begint vermoedelijk lager ligt dan het inkomen van het in aanmerking te nemen kalenderjaar of als de student pas na het in aanmerking te nemen kalenderjaar voldoet aan de voorwaarden van de leefeenheid waartoe hij behoort, alsmede de attesten op basis waarvan het referentieinkomen wordt aangetoond.

    HOOFDSTUK IV. - Kadastraal inkomen

    Artikel 38. (01.09.2019 - ...)

    Het kadastraal inkomen van de leefeenheid wordt gewogen om te bepalen of de student in aanmerking komt voor een toelage.

    Indien het geïndexeerd kadastraal inkomen vreemd gebruik van de personen van wie het referentie-inkomen overeenkomstig artikel 34 als uitgangspunt wordt genomen voor de berekening van het referentie-inkomen hoger is dan 1250 euro, heeft een student geen recht op een toelage als het verdrievoudigd geïndexeerd kadastraal inkomen vreemd gebruik van de personen van wie het referentie-inkomen overeenkomstig artikel 34 als uitgangspunt wordt genomen voor de berekening van het referentie-inkomen hoger is dan twintig procent van het referentie-inkomen, vermeld in artikel 35, verminderd met tweemaal het geïndexeerd kadastraal inkomen vreemd gebruik en eenmaal het geïndexeerd kadastraal inkomen dat voor eigen beroepsdoeleinden wordt aangewend, vermeld in artikel 35, eerste lid, 4°.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing als het referentie-inkomen van de leefeenheid geheel of gedeeltelijk is samengesteld uit leefloon of het equivalent van leefloon, of voor minstens zeventig procent bestaat uit alimentatiegelden, vervangingsinkomsten, een overlevingspensioen of een inkomensvervangende tegemoetkoming, toegekend in het raam van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkoming aan gehandicapten.

    Het eerste en tweede lid zijn evenmin van toepassing op alleenstaande studenten, zoals bedoeld in artikel 34, §1, 5°.

    De Vlaamse Regering bepaalt het in aanmerking te nemen kalenderjaar waarop het kadastraal inkomen wordt bepaald, de uitzonderingen hierop als het inkomen van het kalenderjaar waarin het academiejaar in kwestie begint vermoedelijk lager ligt dan het inkomen van het in aanmerking te nemen kalenderjaar of als de student pas na het in aanmerking te nemen kalenderjaar voldoet aan de voorwaarden van de leefeenheid waartoe hij behoort, alsmede de attesten op basis waarvan het kadastraal inkomen wordt aangetoond.

    HOOFDSTUK V. - Bedrag van de toelage

    Afdeling I. - Algemene bepalingen

    Artikel 39. (01.09.2019 - ...)

    §1. Een student heeft recht op een volledige toelage als het referentie-inkomen, vermeld in artikel 35, gelijk is aan of lager is dan de voor zijn leefeenheid in aanmerking te nemen minimuminkomensgrens, vermeld in artikel 43.

    §2. Een student heeft geen recht op een toelage als het referentie-inkomen, vermeld in artikel 35, hoger is dan de voor zijn leefeenheid in aanmerking te nemen maximuminkomensgrens, vermeld in artikel 43.

    §3. Als het in aanmerking te nemen referentie-inkomen, vermeld in artikel 35, hoger is dan de mini-muminkomensgrens, vermeld in artikel 43, doch lager is dan de maximuminkomensgrens, vermeld in artikel 43, wordt een toelage verleend waarvan het bedrag gelijk is aan het bedrag van de volledige toelage, vermeld in artikel 49, eerste lid, artikel 50, of artikel 51, §1, vermenigvuldigd met de coëfficiënt van de formule (maximuminkomensgrens min referentie-inkomen)/(maximuminkomensgrens min minimuminkomensgrens).

    §4. De student ontvangt een uitzonderlijke toelage als het in aanmerking te nemen referentie-inkomen, vermeld in artikel 35, gelijk is aan of lager is dan een tiende van de maximuminkomensgrens, vermeld in artikel 43, en als hij voldoet aan een van de volgende voorwaarden :

    1. de student valt onder het toepassingsgebied van artikel 34, §1, 3°, 4° en 5°;
    2. het in aanmerking te nemen referentie-inkomen bestaat voor minstens zeventig procent uit vervangingsinkomsten;
    3. het in aanmerking te nemen referentie-inkomen bestaat voor minstens zeventig procent uit alimentatiegelden;
    4. het in aanmerking te nemen referentie-inkomen bestaat voor minstens zeventig procent uit leefloon, toegekend in het raam van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, of het equivalent van leefloon, toegekend in het raam van de wet van 2 april 1965;
    5. het in aanmerking te nemen referentie-inkomen bestaat voor minstens zeventig procent uit een inkomensvervangende tegemoetkoming, toegekend in het raam van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten.

    §5. ...

    §6. Een student heeft recht op de minimumtoelage als het referentie-inkomen, vermeld in artikel 35, gelijk is aan de maximuminkomensgrens, vermeld in artikel 43.

    Artikel 40. (01.09.2019 - ...)

    ...

    Artikel 41. (01.09.2019 - ...)

    §1. Bij het vastleggen van de minimum- en maximuminkomensgrens wordt rekening gehouden met de volgende factoren :

    1. het aantal personen ten laste in de leefeenheid;
    2. het aantal studenten aanwezig in de leefeenheid die tijdens het academiejaar in kwestie hoger onderwijs volgen;
    3. het aantal personen aanwezig in de leefeenheid die fiscaal als gehandicapt worden aangemerkt.

    §2. De waarde van elke factor wordt uitgedrukt in punten.

    Artikel 42. (01.09.2019 - ...)

    §1. De volgende personen en categorieën worden voor de berekening van de minimum- en maximuminkomensgrenzen gelijkgesteld met een punt :

    1. elke persoon in de leefeenheid die fiscaal ten laste is van de persoon of personen van wie het referentie-inkomen voor de berekening van de toelage in aanmerking wordt genomen;
    2. elke student in de leefeenheid die niet meer fiscaal ten laste is van de persoon of personen van wie het referentie-inkomen voor de berekening van de toelage in aanmerking wordt genomen omdat hij bestaansmiddelen heeft gehad, op voorwaarde dat hij niet in aanmerking komt voor het statuut van gehuwde, zelfstandige of alleenstaande student;
    3. elke persoon van wie het referentie-inkomen voor de berekening van de toelage in aanmerking wordt genomen, en die op 31 december van het academiejaar in kwestie fiscaal als gehandicapt wordt aangemerkt;
    4. de categorie van leefeenheid die valt onder het toepassingsgebied van artikel 34, §1, 1°, 2° of 3°.
      De categorie van leefeenheid die valt onder het toepassingsgebied van artikel 34, §1, 4° of 5°, levert een punt op, op voorwaarde dat het referentie-inkomen van de zelfstandige, respectievelijk alleenstaande student in aanmerking genomen kan worden voor de berekening van de toelage van de persoon, vermeld in §1, 1° of 2°.

    §2. In afwijking van §1 wordt elke persoon die valt onder §1, 1° of 2°, en die op 31 december van het academiejaar in kwestie fiscaal als gehandicapt wordt aangemerkt, met twee punten gelijkgesteld.

    §3. Voor elke persoon die valt onder het toepassingsgebied van artikel 42, §1, 1° of 2°, en die buiten de kandidaat hoger onderwijs volgt tijdens het academiejaar in kwestie, wordt bij de aanvraag van een studietoelage hoger onderwijs één punt bijgeteld en worden bij de aanvraag van een schooltoelage zo veel punten bijgeteld als er hogeronderwijsstudenten aanwezig zijn in de leefeenheid, min een punt.

    §4. Als er in de leefeenheid, vermeld in artikel 34, §1, waarvan de student deel uitmaakt tevens één of meerdere niet-verwanten zijn, wordt er voor de berekening van de minimum- en de maximuminkomensgrenzen een punt afgetrokken, tenzij deze niet-verwanten niet beschikken over financiële middelen zoals vermeld in artikel 35, §1, 1°, 2°, 3°, 4° en 7°.

    §5. In afwijking van de §§1 tot en met 4, bedraagt het aantal punten van de leefeenheid waarvan de student deel uitmaakt nooit minder dan nul.

    §6. ...

    Artikel 43. (01.07.2007 - ...)

    §1. De minimum- en maximuminkomensgrenzen worden vastgelegd aan de hand van een puntensysteem, gaande van nul tot twintig :

    1. de minimuminkomensgrens stemt voor een leefeenheid met nul punten overeen met 6573,55 euro en voor een leefeenheid met twintig punten met 31.177,76 euro;
    2. de maximuminkomensgrens stemt voor een leefeenheid met nul punten overeen met 14.489,77 euro en voor een leefeenheid met twintig punten met 75.362,09 euro.

    §2. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regeling inzake de bepaling van de minimum- en maximuminkomensgrenzen.

    Artikel 44. (01.09.2019 - ...)

    Voor de berekening van het bedrag van de toelage in het hoger onderwijs wordt er een onderscheid gemaakt naargelang de student al dan niet op kamers verblijft.

    De volgende studenten worden beschouwd als kotstudenten :

    1. de student die zich overeenkomstig zijn diplomacontract heeft ingeschreven voor respectievelijk een volledig academiejaar of een semester en die een huurovereenkomst heeft gesloten voor respectievelijk minstens acht of vier maanden met betrekking tot een woonst die zich op een ander adres dan zijn hoofdverblijfplaats bevindt;
    2. de student die een opleiding volgt in het buitenland;
    3. de gehuwde, zelfstandige of alleenstaande student.

    De student die zich overeenkomstig zijn diplomacontract heeft ingeschreven voor een periode die korter is dan een semester, wordt beschouwd als niet-kotstudent.

    Artikel 45. (01.07.2007 - ...)

    Het bedrag van de toelage is afhankelijk van het door de betrokkene gevolgde onderwijs en van de hoogte van het referentie-inkomen.

    Artikel 46. (01.09.2019 - ...)

    De bedragen, vermeld in artikelen 43 en 51, worden jaarlijks voor de aanvang van het academiejaar geïndexeerd op basis van het indexcijfer van de consumptieprijzen, vermeld in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.

    De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop die indexering wordt toegepast.

    De Vlaamse Regering onderzoekt minstens om de vijf jaar of de werkelijke kosten voor het onderhoud van de student en het door hem gevolgde onderwijs aansluiten bij de uitgekeerde bedragen van de toelagen.

    Artikel 47. (01.09.2019 - ...)

    Alle bedragen inzake inkomensgrenzen en toelagebedragen gelden voor een volledig academiejaar, ongeacht het ogenblik waarop de betrokkene zijn aanvraag indient.

    Afdeling II. - [... (opgeheven door het decreet van 22 maart 2019, art. 27 Inwerkingtreding: 01.09.2019)]

    Artikel 48. (01.09.2019 - ...)

    ...

    Artikel 49. (01.09.2019 - ...)

    ...

    Afdeling III. - [... (opgeheven door het decreet van 22 maart 2019, art. 27 Inwerkingtreding: 01.09.2019)]

    Artikel 50. (01.09.2019 - ...)

    ...

    Afdeling IV. - Studietoelage hoger onderwijs

    Artikel 51. (15.08.2008 - ...)

    §1. Voor studenten die voor zestig studiepunten toelagegerechtigd zijn, bedraagt de volledige studietoelage :

    1. 3404,62 euro voor kotstudenten;
    2. 2043,43 euro voor niet-kotstudenten.

    §2. Voor studenten die voor zestig studiepunten toelagegerechtigd zijn, bedraagt de uitzonderlijke studietoelage :

    1. 4583,86 euro voor kotstudenten;
    2. 2965,31 euro voor niet-kotstudenten.

    §3. De minimumstudietoelage bedraagt 220 euro.

    §4. Het uiteindelijke bedrag van de studietoelage wordt afgerond tot twee cijfers na de komma.

    Artikel 52. (15.08.2008 - ...)

    §1. Als de student voor minder dan zestig studiepunten toelagegerechtigd is, wordt het bedrag van de studietoelage als volgt berekend :

    1. een kotstudent ontvangt dertig procent van de studietoelage die hij zou ontvangen als hij voor zestig studiepunten toelagegerechtigd zou zijn, vermeerderd met het resterende zeventig procent dat wordt gedeeld door zestig en vermenigvuldigd met het aantal studiepunten waarvoor hij toelagegerechtigd is;
    2. een niet-kotstudent ontvangt twintig procent van de studietoelage die hij zou ontvangen als hij voor zestig studiepunten toelagegerechtigd zou zijn, vermeerderd met het resterende tachtig procent dat wordt gedeeld door zestig en vermenigvuldigd met het aantal studiepunten waarvoor hij toelagegerechtigd is.

    §2. In afwijking van §1 wordt voor de student die voor minder dan zevenentwintig studiepunten toelagegerechtigd is, het bedrag van de studietoelage dat hij zou ontvangen als hij voor zestig studiepunten toelagegerechtigd zou zijn, gedeeld door zestig en vermenigvuldigd met het aantal studiepunten waarvoor hij toelagegerechtigd is.

    §3. Een student die zich tijdens een academiejaar tweemaal inschrijft voor een halftijds studietraject, wordt voor de berekening van het bedrag van de studietoelage beschouwd als een student die een voltijds studietraject volgt.

    TITEL V. - Procedurele voorwaarden

    HOOFDSTUK I. - Aanvraag

    Afdeling I. - Algemene bepalingen

    Artikel 53. (01.09.2019 - ...)

    De aanvraag voor een toelage wordt door de aanvrager bij de afdeling Studietoelagen ingediend vanaf 1 augustus en uiterlijk op 1 juni van het academiejaar in kwestie.

    De aanvraag die wordt ingediend na 1 juni van het academiejaar in kwestie wordt niet meer behandeld.

    De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de aanvraag voor een toelage moet worden ingediend.

    Artikel 53/1. (01.09.2019 - ...)

    Voor de student die het voorgaande academiejaar in aanmerking kwam voor een school- of studietoelage en waarvoor tijdens het lopende academiejaar geen aanvraag werd ingediend, zal de afdeling Studietoelagen zelf het recht op een studietoelage onderzoeken.

    De afdeling Studietoelagen bepaalt de datum waarop het onderzoek, vermeld in het eerste lid, start. Het onderzoek kan ten vroegste op 1 augustus en uiterlijk op 1 mei van het lopende academiejaar starten.

    De afdeling Studietoelagen zal de start van het onderzoek melden aan de wettelijke vertegenwoordiger van de student.

    In afwijking van het eerste lid zal de afdeling Studietoelagen het onderzoek niet starten indien de wettelijke vertegenwoordiger van de student dit weigert.

    De wettelijke vertegenwoordiger van de leerling of de student reageert uiterlijk op 1 juni van het lopende schooljaar op de melding van de start van het onderzoek.

    Artikel 53/2. (01.09.2013 - ...)

    De Vlaamse Regering bepaalt de modaliteiten van het onderzoek naar het recht op studiefinanciering en de communicatie over de studiefinanciering.

    Artikel 54. (01.09.2019 - ...)

    Als een dossier voor de aanvraag van een toelage onvolledig werd ingediend, moeten de door de afdeling Studietoelagen gevraagde documenten op straffe van afsluiting zonder gevolg uiterlijk 31 december van het kalenderjaar waarin het academiejaar in kwestie eindigt aan de afdeling Studietoelagen  worden bezorgd, tenzij :

    1. de in aanmerking te nemen inkomsten nog niet werden nagezien door de Federale Overheidsdienst Financiën;
    2. een bezwaarschrift of een verzoekschrift tot ambtshalve ontheffing van belasting werd ingediend overeenkomstig artikel 366 tot en met 376 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen, of een vordering voor de rechtbank werd ingeleid;
    3. het een aanvraag betreft waarin de aanvrager deel uitmaakt van of aangeeft deel uit te maken van de leefeenheid, vermeld in artikel 34, §1, 3°. In dit geval moeten de door de afdeling Studietoelagen gevraagde documenten op straffe van uitsluiting zonder gevolg uiterlijk 31 december van het kalenderjaar dat volgt op het einde van het academiejaar in kwestie aan de afdeling Studietoelagen worden bezorgd.

    In geval van de uitzonderingen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, moeten de door de federale overheidsdienst Financiën in het kader van lid 1, nageziene inkomsten worden overgemaakt aan de afdeling Studietoelagen uiterlijk zes maanden na het verkrijgen ervan.

    Artikel 55. (01.09.2019 - ...)

    De toelage wordt op zijn vroegst uitbetaald vanaf de laatste maandag van augustus van het academiejaar in kwestie.

    Afdeling II. - [... (opgeheven door het decreet van 22 maart 2019, art. 32 Inwerkingtreding: 01.09.2019)]

    Artikel 56. (01.09.2019 - ...)

    ...

    Artikel 56/1. (01.09.2019 - ...)

    ...

    Afdeling III. - Studietoelage hoger onderwijs

    Artikel 57. (01.09.2019 - ...)

    De studietoelage wordt uitbetaald op een rekening van de student, tenzij de student voorafgaand aan de uitbetaling de afdeling Studietoelagen verzoekt de toelage uit te betalen op een andere rekening.

    Artikel 58. (01.09.2013 - ...)

    Als een voorschot op de studietoelage door een studentenvoorziening of OCMW werd betaald aan de student, wordt dat bedrag op verzoek van de studentenvoorziening of OCMW door de afdeling Studietoelagen terugbetaald aan de studentenvoorziening of OCMW, voor zover de student recht heeft op een studietoelage.

    Dat bedrag kan, ongeacht het voorschot, nooit hoger zijn dan de studietoelage waarop de student recht heeft.

    Het eventuele positieve saldo ten voordele van de student wordt rechtstreeks aan de student uitbetaald.

    Een studentenvoorziening of OCMW kan de afdeling Studietoelagen verzoeken om het eerste lid tot en met het derde lid met betrekking tot de door haar betaalde voorschotten niet toe te passen.

    HOOFDSTUK II. - Herziening

    Artikel 59. (01.09.2019 - ...)

    Als zich met betrekking tot de nationaliteitsvoorwaarde, de pedagogische voorwaarden of de financiële voorwaarden, vermeld in dit decreet, wijzigingen voordoen, kan de aanvrager tot zes maanden na de kennisname van de nieuwe feiten vragen aan de afdeling Studietoelagen om zijn dossier te herzien.

    De vraag tot herziening van een dossier, vermeld in het eerste lid, kan alleen betrekking hebben op het academiejaar waarin de vraag gesteld werd, alsook op de vier academiejaren die eraan voorafgaan.

    Artikel 60. (01.09.2019 - ...)

    In de volgende gevallen herziet de afdeling Studietoelagen het dossier op eigen initiatief :

    1. als de toelage onjuist werd berekend, al dan niet op basis van bedrieglijke handelingen, valse verklaringen of willens en wetens onvolledige verklaringen;
    2. als de toelage werd berekend op basis van een inkomen dat nog niet nagezien werd door de Federale Overheidsdienst Financiën en als nadien blijkt dat het vermoedelijke inkomen verschillend is van het nageziene inkomen;
    3. na de kennisneming van feiten waaruit blijkt dat een van de voorwaarden voor toekenning van een toelage niet was vervuld.

    De herziening van een dossier kan alleen betrekking hebben op het academiejaar waarin de afdeling Studietoelagen tot herziening beslist, alsook op de vier academiejaren die eraan voorafgaan.

    Artikel 61. (01.07.2007 - ...)

    Als de herziening van het dossier aanleiding geeft tot een hogere toelage, wordt het positieve saldo bijbetaald.

    HOOFDSTUK III. - Terugvordering

    Afdeling I. - Algemene bepalingen

    Artikel 62. (01.07.2007 - ...)

    In de gevallen, vermeld in artikelen 59 en 60, wordt de toegekende en reeds uitbetaalde toelage waarop de betrokkene geen recht heeft, teruggevorderd.

    Artikel 63. (01.07.2007 - ...)

    Sommen die onverschuldigd werden uitbetaald, zijn voorgoed verkregen door degenen die ze hebben ontvangen als de terugvordering daarvan niet gevraagd wordt binnen een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf 1 januari van het begrotingsjaar waarop de uitgave is aangerekend, tenminste als ze niet door bedrieglijke handelingen, door valse verklaringen of door willens en wetens onvolledige verklaringen werden verkregen.

    Artikel 64. (15.08.2008 - ...)

    De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden voor de terug te vorderen sommen en de terugvorderingsprocedure.

    Artikel 65. (30.06.2015 - ...)

    ...

    Afdeling II. - [... (opgeheven door het decreet van 22 maart 2019, art. 35 Inwerkingtreding: 01.09.2019)]

    Artikel 66. (01.09.2019 - ...)

    ...

    Artikel 66/1. (01.09.2019 - ...)

    ...

    Afdeling III. - Studietoelage hoger onderwijs

    Artikel 67. (15.08.2008 - ...)

    Indien de student zijn aantal opgenomen studiepunten in de loop van het academiejaar in kwestie vermindert door zich uit te schrijven, heeft de student slechts recht op een toelage voor het aantal studiepunten waarvoor hij nog ingeschreven is.

    HOOFDSTUK IV. - Beroepsprocedure

    Artikel 68. (01.09.2019 - ...)

    Een georganiseerd beroep kan worden ingediend bij de afdeling Studietoelagen door :

    1. de aanvrager die niet akkoord gaat met een negatieve beslissing over zijn aanvraag voor een toelage;
    2. de aanvrager die vindt dat het bedrag van de toegekende toelage onjuist berekend is;
    3. de aanvrager die niet akkoord gaat met een terugvordering als vermeld in artikel 62.

    Het beroep wordt aangetekend ingediend binnen een termijn van zestig kalenderdagen die ingaat op de dag na de dag waarop het definitieve bedrag of de weigering van de toelage meegedeeld is, en moet juridische en feitelijke argumenten vermelden die de betrokkene aanvoert tot staving van zijn aanspraak.

    Beroepen worden beantwoord binnen vijfenveertig kalenderdagen na de ontvangst ervan door de afdeling Studietoelagen.

    In afwijking van artikel 34, §5, wordt het inkomen van de oudergerelateerde leefeenheid, vermeld in artikel 34, §1, 1° en 2°, in de beroepsbeslissing van de afdeling Studietoelagen meegedeeld aan de aanvrager die bij zijn aanvraag heeft aangegeven dat hij behoort tot een leefeenheid als vermeld in artikel 34, §1, 3°, 4° of 5°, doch met toepassing van artikel 34, §4, berekend werd op basis van het inkomen van de leefeenheden vermeld, in artikel 34, §1, 1° en 2°.

    TITEL VI. - Algemene overgangsbepalingen

    Artikel 69. (01.07.2007 - ...)

    In afwijking van artikel 9 komen kandidaat-vluchtelingen, alsook hun kinderen die sinds hun minderjarigheid in België verblijven en niet zelf een asielaanvraag hebben ingediend, van wie de asielaanvraag ontvankelijk werd verklaard onmiddellijk voorafgaand aan het door de Koning, ingevolge artikel 78 van de wet van 15 september 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, bepaalde tijdstip waarop deze wet integraal in werking treedt ofwel onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van de dertiende maand na publicatie van voornoemde wet bij gebreke aan een door de Koning bepaalde datum, in aanmerking voor een toelage zolang hun procedure lopende is bij het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatslozen, bij de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen, of bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.

    TITEL VII. - Overgangsbepalingen hoger onderwijs

    Artikel 70. (01.09.2019 - ...)

    §1. De diploma's en de opleidingen die de student vóór het academiejaar 2008-2009 behaald, respectievelijk voltooid, heeft, worden in rekening gebracht bij het bepalen of de student een studietoelage kan verkrijgen, zoals bedoeld in artikel 21,§ 1. Hierbij worden volgende bepalingen in acht genomen :

    1. met een bachelordiploma, zoals bedoeld in artikel 21, §1, worden de volgende diploma's en voltooide opleidingen gelijkgesteld :
      a) elke voltooide bacheloropleiding die bekroond werd met een diploma;
      b) elke voltooide opleiding die bekroond werd met een diploma van het hoger onderwijs van één cyclus;
      c) elke voltooide opleiding die bekroond werd met een diploma van de eerste cyclus van het hogeschoolonderwijs van twee cycli;
      d) elke voltooide opleiding die bekroond werd met een diploma van de eerste cyclus van het academisch onderwijs;
    2. met een masterdiploma, zoals bedoeld in artikel 21, §1, worden de volgende diploma's en voltooide opleidingen gelijkgesteld :
      a) elke voltooide masteropleiding die bekroond werd met een diploma;
      b) elke voltooide opleiding die bekroond werd met een diploma van de tweede cyclus van het hogeschoolonderwijs van twee cycli;
      c) elke voltooide opleiding die bekroond werd met een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs;
    3. ...;
    4. de student die voor de inwerkingtreding van dit decreet een voorbereidingsprogramma, respectievelijk een schakelprogramma heeft voltooid, komt niet langer in aanmerking voor een studietoelage voor het volgen van een voorbereidingsprogramma, respectievelijk een schakelprogramma.

    §2. Het jokerkrediet, zoals bedoeld in artikel 26, §2, wordt verminderd met :

    1. zestig studiepunten als de student de jokerbeurs, vermeld in het decreet van 16 februari 2001, heeft opgebruikt;
    2. het aantal studiepunten waarvoor de student het jokerkrediet, vermeld in het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij het decreet van 9 november 2005, heeft aangewend tijdens het academiejaar 2004-2005, 2005-2006 of 2006-2007;
    3. het aantal studiepunten waarvoor de student het jokerkrediet, vermeld in het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, heeft aangewend tijdens het academiejaar 2007-2008.

    §3. Studiepunten die studenten voor de inwerkingtreding van dit decreet hebben opgenomen en verworven, worden conform de bepalingen in artikelen 21 en 23, §2, in rekening gebracht om de actuele toestand van het studietoelagekrediet te bepalen. Daarbij worden volgende bepalingen in acht genomen :

    1. voor elk academiejaar dat de student voor het academiejaar 2004-2005 voltijds hoger onderwijs volgde, wordt een inschrijving gelijkgeschakeld met zestig opgenomen studiepunten, en wordt het studietoelagekrediet aangevuld met zestig studiepunten indien de student geslaagd was;
    2. voor elk academiejaar dat de student voor het academiejaar 2004-2005 halftijds hoger onderwijs volgde, wordt een inschrijving gelijkgeschakeld met dertig opgenomen studiepunten, en wordt het studietoelagekrediet aangevuld met dertig studiepunten indien de student geslaagd was;
    3. indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van voltijds hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen nog niet het voorwerp van flexibilisering was, wordt de inschrijving gelijkgeschakeld met zestig opgenomen studiepunten, en wordt het studietoelagekrediet aangevuld met zestig studiepunten indien de student geslaagd was;
    4. indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van halftijds hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen nog niet het voorwerp van flexibilisering was, wordt de inschrijving gelijkgeschakeld met dertig opgenomen studiepunten, en wordt het studietoelagekrediet aangevuld met dertig studiepunten indien de student geslaagd was;
    5. indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen het voorwerp van flexibilisering was, wordt het studietoelagekrediet verminderd met het aantal opgenomen studiepunten en vermeerderd met het aantal verworven studiepunten;
    6. indien de student in het academiejaar 2005-2006, 2006-2007 of 2007-2008 ingeschreven was voor het volgen van hoger onderwijs, wordt het studietoelagekrediet verminderd met het aantal opgenomen studiepunten en vermeerderd met het aantal verworven studiepunten.

    §4. Indien een student voorafgaand aan de inwerkingtreding van onderhavig decreet hoger onderwijs, zoals bedoeld in artikel 20, §1 en §2, artikel 21, §1, en artikel 30, §1, volgde waarbij hij in elk gevolgd academiejaar minder dan zestig studiepunten opnam, wordt het verschil tussen zestig en het in een academiejaar, voor of desgevallend na de inwerkingtreding van onderhavig decreet, hoogste aantal opgenomen studiepunten aangevuld op het studietoelagekrediet voor een of meerdere academiejaren na de inwerkingtreding van onderhavig decreet, op voorwaarde en in de mate dat de student na de inwerkingtreding van onderhavig decreet in het latere academiejaar in kwestie meer studiepunten opneemt dan in het academiejaar, voor of desgevallend na de inwerkingtreding van onderhavig decreet, waarin de student het hoogste aantal studiepunten opnam, zonder dat de student meer dan zestig studiepunten kan opnemen.

    §5. In afwijking van artikel 7, tweede lid, worden voor de toepassing van §3 en §4 van onderhavig artikel de studiepunten waarvoor de student zich heeft uitgeschreven als opgenomen beschouwd wanneer de student zich uitschreef na 31 oktober, respectievelijk 28 februari, van het academiejaar in kwestie, naargelang hij zich enkel had ingeschreven voor een volledig academiejaar of een eerste semester, dan wel voor het tweede semester.

    §6. Indien een student voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit artikel hoger onderwijs, zoals bedoeld in artikel 20, §1 en §2, artikel 21, §1, en artikel 30, §1, volgde, worden voor de overeenkomstige toepassing van artikel 23, §3, volgende regels toegepast :

    1. voor elk academiejaar dat de student voor het academiejaar 2004-2005 voltijds hoger onderwijs volgde, wordt de student geacht zestig studiepunten verworven te hebben indien hij geslaagd was;
    2. voor elk academiejaar dat de student voor het academiejaar 2004-2005 halftijds hoger onderwijs volgde, wordt de student geacht dertig studiepunten verworven te hebben indien hij geslaagd was;
    3. indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van voltijds hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen nog niet het voorwerp van flexibilisering was, wordt de student geacht zestig studiepunten verworven te hebben indien hij geslaagd was;
    4. indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van halftijds hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen nog niet het voorwerp van flexibilisering was, wordt de student geacht dertig studiepunten verworven te hebben indien hij geslaagd was;
    5. indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen het voorwerp van flexibilisering was, wordt het reële aantal verworven studiepunten in rekening gebracht;
    6. indien de student in het academiejaar 2005-2006, 2006-2007, 2007-2008 of 2008-2009 ingeschreven was voor het volgen van hoger onderwijs, wordt het reële aantal verworven studiepunten in rekening gebracht.

    §7. In afwijking van artikel 21, §1, kan een student die beschikt over twee kandidaatsdiploma's die met toepassing van paragraaf 1 van dit artikel gelijkgeschakeld worden met een bachelordiploma, of die beschikt over een kandidaatsdiploma en een ander bachelordiploma, studiefinanciering ontvangen om een derde bachelordiploma te behalen, als de volgende voorwaarden vervuld zijn:

    1. de student beschikt nog niet over een licentiaatsdiploma of een masterdiploma;
    2. de bacheloropleiding waarvoor studiefinanciering aangevraagd wordt, is de inhoudelijke vervolgopleiding van een kandidaatsdiploma dat de student al heeft behaald.

    BOEK III. - Diverse bepalingen

    Artikel 71. (01.07.2007 - ...)

    Artikel 12 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, vervangen bij het decreet van 18 november 2005, wordt vervangen door wat volgt:
    « Artikel 12. §1. Om te voldoen aan de nationaliteitsvoorwaarden die overeenkomstig artikel 61 noodzakelijk zijn om in aanmerking te komen voor selectieve voorzieningen van de studentenvoorzieningen, komen studenten met de Belgische nationaliteit in aanmerking.

    §2. In afwijking van §1, komen de volgende categorieën van studenten eveneens in aanmerking voor selectieve voorzieningen :

    1. kinderen van onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op basis van een arbeidsovereenkomst gedurende een periode van twee jaar en uiterlijk op 31 december van het academiejaar in kwestie minstens twaalf maanden minstens 32 uur per maand in België werken of hebben gewerkt en die zich kunnen beroepen op artikel 12 van Verordening (EEG) 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, en kinderen van onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die gedurende een periode van twee jaar en uiterlijk op 31 december van het academiejaar in kwestie in België andere werkzaamheden dan werkzaamheden in loondienst verrichten of hebben verricht op basis van een inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen of in het handelsregister;
    2. onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op basis van een arbeidsovereenkomst gedurende een periode van twee jaar, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het academiejaar in kwestie, minstens twaalf maanden minstens 32 uur per maand in België werken of hebben gewerkt en die zich kunnen beroepen op artikel 7 van Verordening (EEG) 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, en onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die gedurende een periode van twee jaar, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het academiejaar in kwestie, in België andere werkzaamheden dan werkzaamheden in loondienst verrichten of hebben verricht op basis van een inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen;
    3. onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie die gedurende de periode, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het academiejaar in kwestie, gedurende vijfjaar onafgebroken in België zijn, waarbij de termijn wordt bewezen door de inschrijving in het Rijksregister of door een gelijkwaardig attest, uit te reiken door het gemeentebestuur;
    4. studenten met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van onbeperkte duur in België, zoals bepaald bij de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
    5. slachtoffers van mensenhandel, geattesteerd door een door de federale overheid erkend centrum dat gespecialiseerd is in het onthaal van slachtoffers van mensenhandel;
    6. studenten met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van bepaalde duur in België op basis van artikel 48/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
    7. onderdanen van een land dat niet tot de Europese Economische Ruimte behoort die op 31 december van het betrokken academiejaar gedurende een onafgebroken periode van minstens twaalf maanden wettig verblijven in België, en dit wettig verblijf niet verleend werd om in België hoger onderwijs te volgen of te werken, noch verleend werd in afwachting van een uitspraak in een asielprocedure om erkend te worden als vluchteling of als persoon die recht heeft op de subsidiaire bescherming, overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
    8. personen die op basis van de artikelen 10, 10bis, of 40 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen de toelating hebben gekregen om een persoon zoals bedoeld in §1 of §2, 1° tot en met 7°, van onderhavig artikel, of een persoon die op 31 december van het betrokken school- of academiejaar minstens twaalf maanden wettig verblijft in België om hoger onderwijs te volgen of te werken, te begeleiden of vervoegen;
    9. kandidaat-vluchtelingen, alsook hun kinderen die sinds hun minderjarigheid in België verblijven en niet zelf een asielaanvraag hebben ingediend, van wie de asielaanvraag ontvankelijk werd verklaard onmiddellijk voorafgaand aan het door de Koning, ingevolge artikel 78 van de wet van 15 september 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, bepaalde tijdstip waarop deze wet integraal in werking treedt ofwel onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van de dertiende maand na publicatie van voornoemde wet bij gebreke aan een door de Koning bepaalde datum, komen in aanmerking voor selectieve voorzieningen zolang hun procedure lopende is bij het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatslozen, bij de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen, of bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.»

    Artikel 72. (01.07.2007 - ...)

    In hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 november 2005, wordt het opschrift van titel IV vervangen door wat volgt: "Verhouding tussen studietoelagen toegekend voor het hoger onderwijs en studentenvoorzieningen".

    Artikel 73. (01.07.2007 - ...)

    In artikel 73, 1°, 3° en 7°, van hetzelfde decreet wordt het woord "studiefinanciering" vervangen door de woorden "studietoelagen voor het hoger onderwijs".

    Artikel 74. (01.09.2019 - ...)

    ...

    BOEK IV. - Opheffingsbepalingen

    Artikel 75. (01.07.2007 - ...)

    De wet van 19 juli 1971 betreffende de toekenning van studietoelagen, gewijzigd bij de decreten van 31 juli 1990, 8 juli 1996, 16 december 2001 en 14 februari 2003 wordt opgeheven, doch blijft gelden wat betreft de aanvragen die betrekking hebben op de schooljaren voorafgaand aan 2007-2008.

    Artikel 76. (01.07.2007 - ...)

    Het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij het decreet van 18 november 2005, wordt opgeheven, met uitzondering van :

    1. artikel 4;
    2. artikel 5;
    3. artikel 6, 4°, 23° en 24°;
    4. artikel 12;
    5. titel III;
    6. titel IV;
    7. titel V;
    8. titel VI.

    BOEK V. - Inwerkingtreding

    Artikel 77. (15.08.2008 - ...)

    Dit decreet treedt in werking op 1 juli 2007.

    De bepalingen met betrekking tot de schooltoelage in het basisonderwijs en het deeltijdse leerplichtonderwijs treden in werking op 1 juli 2008, met uitzondering van artikel 46 wat betreft de indexering van de inkomstengrenzen vermeld in artikel 43 dat in werking treedt op 1 juli 2007.

    In afwijking van het tweede lid, treedt de bepaling bedoeld in artikel 16, §1, 2°, ten aanzien van leerlingen in het deeltijds leerplichtonderwijs in werking op de tiende dag na publicatie van het decreet betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap in het Belgisch Staatsblad.

    Decreet van 9 juli 2021 over het onderwijs XXXI (B.S. 26.08.2021) - hoofdstuk 10 - artikel 122 en 123 - inwerkingtreding 01.06.2021

    Artikel 122. In artikel 53 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 1 juli 2011, 21 december 2012 en 22 maart 2019, wordt in het eerste lid de datum "1 augustus" vervangen door de zinsnede "2 juni voorafgaand aan het academiejaar waarop de aanvraag betrekking heeft".

    Artikel 123. Artikel 53/1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2012 en gewijzigd bij de decreten van 25 april 2014, 15 juni 2018 en 22 maart 2019, wordt vervangen door wat volgt:

    "Art. 53/1. In dit artikel wordt verstaan onder bijna-beursstudent: een bijnabeursstudent als vermeld in artikel I.3, 16°, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013.

    De afdeling Studietoelagen onderzoekt het recht op een studietoelage voor een academiejaar als de student aan de volgende voorwaarden voldoet:
    1° de aanvrager gaf de toestemming om het recht op een studietoelage te onderzoeken;
    2° de student kwam in het academiejaar vóór het academiejaar waarop de studietoelage betrekking heeft, in aanmerking voor een studietoelage of was bijna-beursstudent.

    De afdeling Studietoelagen bepaalt de datum waarop het onderzoek, vermeld in het tweede lid, start. Het onderzoek kan ten vroegste op 1 januari voorafgaand aan het academiejaar waarop de studietoelage betrekking heeft en uiterlijk 1 juni van het academiejaar waarop de studietoelage betrekking heeft, starten. De afdeling Studietoelagen meldt de start van het onderzoek aan de aanvrager.

    De aanvrager kan op elk moment het lopend onderzoek stopzetten.

    De student die in het academiejaar vóór het academiejaar waarop de studietoelage betrekking heeft, niet in aanmerking kwam voor een studietoelage of de student die geen bijna-beursstudent was, vraagt opnieuw een studietoelage aan conform artikel 53.".

    ________________________________________

    Decreet van 25 juni 2021 tot wijziging van het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid en het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, wat de studiefinanciering van pleegkinderen en pleeggasten betreft (B.S. 23.07.2021) - artikel 3 - inwerkingtreding op 30.08.2021 voor de toekenning van studietoelagen in het hoger onderwijs vanaf het academiejaar 2021-2022 en op 31.08.2021 voor de toekenning van de selectieve participatietoeslagen vanaf het schooljaar 2021-2022

    In artikel 33, tweede lid, van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap worden de woorden "bij hetzelfde pleeggezin" vervangen door de woorden "bij een pleeggezin"

    ________________________________________

    Decreet van 5 april 2019 betreffende het Onderwijs XXIX (B.S. 24.06.2019) - artikel 35 - inwerkingtreding 01.09.2019)

    Aan artikel 24, § 2, van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, vervangen bij het decreet van 4 juli 2008, worden een derde en vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt:

    "In afwijking van het eerste lid komt een student die minder dan 27 studiepunten opneemt, in aanmerking voor een studietoelage als het voor die student om medische redenen onmogelijk is om in te schrijven voor 27 studiepunten of meer.

    De ziekte van de student wordt aangetoond aan de hand van doktersattesten waarbij een arts attesteert dat de student wegens ziekte niet in staat is meer studiepunten op te nemen. De Vlaamse Regering bepaalt de modaliteiten waarop deze gegevens worden meegedeeld.".

    ________________________________________

    Decreet van 22 maart 2019 tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, de codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 en het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, wat betreft de afstemming op het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid (B.S. 15.05.2019) - afdeling 2 - inwerkingtreding 01.09.2019

    Artikel 6. Artikel 2 van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap wordt vervangen door wat volgt:
    "Art. 2. Dit decreet regelt de studiefinanciering in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, via een stelsel van studietoelagen.".

    Artikel 7. In artikel 3 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
    1° de woorden "Schooltoelagen en" worden opgeheven;
    2° tussen de woorden "de democratisering van het" en het woord "onderwijs" wordt het woord "hoger" ingevoegd.

    Artikel 8. In artikel 4 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
    1° het eerste lid wordt opgeheven;
    2° in het bestaande derde lid, dat het tweede lid wordt, worden de woorden "schooltoelagen en" en de zinsnede "de leerling," opgeheven;
    3° in het bestaande derde lid, dat het tweede lid wordt, wordt het woord "hun" vervangen door het woord "zijn".

    Artikel 9. In artikel 5 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 4 mei 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
    1° in punt 1° worden de zinsnede "leerling," de woorden "leerling of" en de zinsnede "school- of" opgeheven;
    2° punt 7°, 10° en 11° worden opgeheven;
    3° in punt 21° worden de woorden "leerlingen of" opgeheven;
    4° punt 22° en 23° worden opgeheven;
    5° in punt 25° worden de woorden "een schooltoelage in het secundair onderwijs of" opgeheven;
    6° in punt 30° worden de woorden "leerling en" en de woorden "een school-toelage of" opgeheven;
    7° punt 32°, 33° en 34° worden opgeheven;
    8° in punt 39° worden de woorden "een schooltoelage of" opgeheven;
    9° in punt 40° worden de zinsnede " school- of" en de woorden "leerling of" opgeheven;
    10° punt 44° wordt opgeheven.

    Artikel 10. In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 juni 2018, worden in het opschrift van boek II de woorden "Schooltoelagen en" opgeheven.

    Artikel 11. In artikel 7, eerste en tweede lid, van hetzelfde decreet wordt de zinsnede "school- of" opgeheven.

    Artikel 12. In artikel 8, tweede lid, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 21 december 2012, worden de woorden "leerling of" opgeheven.

    Artikel 13. In artikel 9 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 8 mei 2009, 16 juni 2017 en 15 juni 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
    1° de woorden "leerlingen of" worden telkens opgeheven;
    2° in paragraaf 2, 1°, 2°, 3°, 7° en 8°, wordt de zinsnede "school- of" telkens opgeheven.

    Artikel 14. In boek II, titel III, van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 17 juni 2016, wordt hoofdstuk I, dat bestaat uit artikelen 10 tot en met 19/1, opgeheven.

    Artikel 15. In artikel 33, eerste lid, van hetzelfde decreet, worden de woorden "leerling of" telkens opgeheven.

    Artikel 16. In artikel 34 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 21 december 2012, 17 juni 2016 en 16 juni 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
    1° de woorden "leerling of" worden telkens opgeheven;
    2° in paragraaf 1, 3°, 4° en 5°, en paragraaf 4, eerste lid, worden de woorden "leerlingen of" telkens opgeheven;
    3° in paragraaf 4, derde lid, worden de woorden "of leerling" opgeheven.

    Artikel 17. In artikel 36 van hetzelfde decreet worden de woorden "leerling of" opgeheven.

    Artikel 18. In artikel 37 van hetzelfde decreet worden de zinsnede "school- of" en de woorden "leerling of" opgeheven.

    Artikel 19. In artikel 38 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008 en 1 juli 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
    1° in het eerste, tweede en vijfde lid worden de woorden "leerling of" opgeheven;
    2° in het vierde lid worden de woorden "leerlingen en" opgeheven;
    3° in het vijfde lid wordt de zinsnede "school- of" opgeheven.

    Artikel 20. In artikel 39 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008 en 30 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
    1° in paragraaf 1, 2 en 6 worden de woorden "leerling of" opgeheven;
    2° paragraaf 5 wordt opgeheven.

    Artikel 21. Artikel 40 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

    Artikel 22. In artikel 41, § 1, 2°, van hetzelfde decreet wordt de zinsnede "school- of" opgeheven.

    Artikel 23. In artikel 42 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 8 mei 2009 en 9 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
    1° in paragraaf 1, 2° en 4°, en paragraaf 4 en 5 worden de woorden "leerling of" telkens opgeheven;
    2° in paragraaf 1, 3°, en paragraaf 2 en 3 wordt de zinsnede "school- of" opgeheven.

    Artikel 24. In artikel 44 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
    1° in het eerste lid worden de woorden "voltijds secundair en", de woorden "leerling of", en de woorden "in een internaat of" opgeheven;
    2° het tweede lid wordt opgeheven.

    Artikel 25. In artikel 46 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
    1° in het eerste lid wordt de zinsnede "artikelen 43, 48, 49, 50 en 51" vervangen door de zinsnede "artikelen 43 en 51";
    2° in het eerste lid wordt de zinsnede "school- of" opgeheven;
    3° in het derde lid worden de woorden "de leerling en" opgeheven.

    Artikel 26. In artikel 47 van hetzelfde decreet wordt de zinsnede "school- of" opgeheven.

    Artikel 27. In boek II, titel IV, hoofdstuk V, van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet 9 juli 2010, worden afdeling II, die bestaat uit artikelen 48 en 49, en afdeling III, die bestaat uit artikel 50, opgeheven.

    Artikel 28. In artikel 53 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt de zinsnede "school- of" telkens opgeheven.

    Artikel 29. In artikel 53/1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2012 en gewijzigd bij de decreten van 25 april 2014 en 15 juni 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
    1° in het eerste lid worden de woorden "leerling of" opgeheven;
    2° in het eerste en in het tweede lid wordt de zinsnede "school- of" telkens opgeheven;
    3° in het derde en het vierde lid worden de woorden "de leerling of" opgeheven.

    Artikel 30. In artikel 54, eerste lid, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 9 juli 2010 en gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, wordt de zinsnede "school- of" telkens opgeheven.

    Artikel 31. In artikel 55 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juni 2018, wordt de zinsnede "school- of" opgeheven.

    Artikel 32. In boek II, titel V, hoofdstuk I, van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 25 april 2014, wordt afdeling II, die bestaat uit artikel 56 en 56/1, opgeheven.

    Artikel 33. In artikel 59, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt de zinsnede "school- of" telkens opgeheven.

    Artikel 34. In artikel 60, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011 en gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, wordt de zinsnede "school- of" telkens opgeheven.

    Artikel 35. In boek II, titel V, hoofdstuk III, van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, wordt afdeling II, die bestaat uit artikel 66 en 66/1, opgeheven.

    Artikel 36. In artikel 68, eerste lid, 3°, van hetzelfde decreet wordt de zinsnede "vermeld in artikelen 62, 65 en 66" vervangen door de zinsnede "vermeld in artikel 62".

    Artikel 37. Artikel 74 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

     

    Datum van publicatie
    Datum van afkondiging
    Top