Het basisbedrag, vermeld in artikel 13, wordt met een maandelijkse wezentoeslag verhoogd voor het rechtgevende kind van wie minstens een van de ouders is overleden of bij wie het vermoeden van afwezigheid van minstens één van de ouders is vastgesteld.
§1. De wezentoeslag bedraagt 80 procent van het basisbedrag in een van de volgende gevallen:
1° een van de ouders van een rechtgevend kind is overleden;
2° de vrederechter heeft een vermoeden van afwezigheid als vermeld in artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek, van een van de ouders van een rechtgevend kind vastgesteld.
De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen waaronder de toeslag, vermeld in het eerste lid, wordt toegekend.
§2. De wezentoeslag bedraagt 100 procent van het basisbedrag in een van de volgende gevallen:
1° beide ouders van een rechtgevend kind zijn overleden;
2° de enige bekende ouder van het rechtgevende kind is overleden;
3° een van de ouders van een rechtgevend kind is overleden en de vrederechter heeft een vermoeden van afwezigheid als vermeld in artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek, van de andere ouder vastgesteld;
4° de vrederechter heeft een vermoeden van afwezigheid als vermeld in artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek, van beide ouders of van de enige gekende ouder van een rechtgevend kind vastgesteld.
De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen waaronder de toeslag, vermeld in het eerste lid, wordt toegekend.
§3. De wezentoeslag wordt onmiddellijk stopgezet als de vermoedelijk afwezige ouder, bedoeld in paragraaf 1, terugkeert of als de vrederechter een einde aan het mandaat van de gerechtelijke bewindvoerder maakt overeenkomstig artikel 117 van het Burgerlijk Wetboek.