Kruimelpad
MO 422 van 27 september 1983 - Art. 51, 4e lid van de SWKW - Provoogd, datieve voogd, testamentaire voogd - Kind geplaatst door bemiddeling van een beschermingscomité der zedelijk...
Tekst
Ik heb de eer U mede te delen dat ik krachtens artikel 51, vierde1 en vijfde2 lid van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, na het advies te hebben gevraagd van het beheerscomité van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, besloten heb dat:
1° de werknemer die aangewezen is of wiens echtgenoot of gewezen echtgenoot aangewezen is als provoogd van een kind (artikel 34 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming), recht heeft op kinderbijslag voor dit kind als het deel uitmaakt van zijn gezin voor zover hij niet reeds recht heeft krachtens artikel 51, tweede3 lid.
2° de werknemer heeft recht op kinderbijslag voor de kinderen die in zijn gezin zijn geplaatst buiten het raam van een plaatsing ten laste of door bemiddeling van een openbare overheid, bedoeld in artikel 51, tweede lid, 8°4 van de samengeordende wetten, door bemiddeling van een beschermingscomité der zedelijk verlaten kinderen dat ressorteert onder de Koninklijke Commissie van de beschermingscomité's, opgericht bij het koninklijk besluit van 15 maart 1894 een raadgevend comité ingesteld is voor het onderzoek der kwesties van wetgeving en algemeen bestuur die de diensten aanbelangen die de preventieve bescherming tegen misdadigheid en herval en de bescherming van de zedelijk verlaten kinderen tot voorwerp hebben, en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 oktober 1912 en 10 juli 1926 en bij het besluit van de Regent van 12 maart 1949 (B.S. van 28 maart 1894). Deze plaa-tsing in het gezin van de particulier moet worden bevestigd in een behoorlijk getekende en gedateerde verklaring vanwege het betrokken comité.
3° de werknemer die aangewezen is of wiens echtgenoot of gewezen echtgenoot aangewezen is als datieve voogd door de familieraad (artikel 405 Burgerlijk Wetboek) of testamentaire voogd van een kind (artikel 397 Burgerlijk Wetboek) recht heeft op kinderbijslag voor dit kind als het deel uitmaakt van zijn gezin voor zover hij niet reeds recht heeft krachtens artikel 51, tweede5 lid en op voorwaarde dat er geen recht bestaat op kinderbijslag bij toepassing van de kinderbijslagregeling voor zelfstandigen of van andere Belgische of buitenlandse wets- of reglementsbepalingen of krachtens regelen van toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling.
Deze omzendbrief treedt in werking op 1 april 1983.