Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

MO 593 van 3 november 2005 - Programmawet van 11 juli 2005 en Wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen (uittreksel) + Addendum

    A. Programmawet van 11 juli 2005

    De programmawet van 11 juli 2005 brengt de, voor de dossierbeheerders, belangrijkste wijzigingen aan.

    1. Artikel 48, KBW (artikel 22 van de wet van 11 juli 2005)

    Artikel 48, KBW, wordt vervangen vanaf 1 september 2005. Bijgevolg moeten de nieuwe bepalingen toegepast worden voor elke betaling van kinderbijslag voor periodes vanaf 1 september 2005.

    Als een regularisatie plaatsvindt in oktober 2005 wegens het bewijs dat een kind opnieuw lessen volgt vanaf 15 mei 2005, zijn, bij voorbeeld, de oude bepalingen van toepassing (toekenning vanaf 1 mei 2005).

    1.1. Nieuwe bepalingen

    De nieuwe toepasbare principes zijn de volgende:

    • de uitwerking van een begin van een recht, een einde van een recht of een verandering van een recht wordt systematisch overgedragen naar de volgende maand, of de wijzigende gebeurtenis nu plaatsvond op de eerste dag van de maand of op een andere dag van de maand
    • de enige uitzonderingen hierop betreffen het einde van een recht op de sociale toeslagen (42bis en 50 ter) en het verlies van de hoedanigheid van rechthebbende, waarvan de uitwerking zoals voeger getrimestrialiseerd blijft

    Meer bepaald,

    • in geval van het ontstaan van een recht - of dat nu gebonden is aan het kind (geboorte, adoptie, plaatsing onder pleegvoogdij, hernemen van de lessen, begin van een leertijd,...) of niet (opening van een nieuw recht door een rechthebbende waarvoor het werknemersstelsel bevoegd is) -, wordt de kinderbijslag toegekend vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de gebeurtenis die het recht veroorzaakte, zich voordeed
    • in geval het recht op kinderbijslag eindigt wegens een gebeurtenis betreffende het kind (wat betreft de samenvallende gevolgen van een schorsing, zie punt 2 hieronder), stopt de toekenning van de kinderbijslag de laatste dag van de maand waarin de gebeurtenis waardoor het recht eindigde, zich voordeed
    • in geval een gebeurtenis een wijziging van het bedrag van de verschuldigde kinderbijslag 1 met zich brengt (toekenning van een toeslag, verlies van een - niet sociale - toeslag, toekenning en verlies van de verhoogde wezenschaal, winst of verlies van een groepering 2 ), wordt de toekenning van de kinderbijslag gewijzigd vanaf de eerste dag van de maand na die waarin de gebeurtenis die tot de wijziging leidde, zich voordeed

    De trimestrialiseringsregel bepaald in artikel 54, KBW, blijft daarentegen van toepassing:

    • in geval van verlies van de hoedanigheid van rechthebbende
    • in geval van verlies van het recht op een sociale toeslag

    In vergelijking met de vroegere praktijk worden dus niet langer toegepast:

    • het principe van de verwerving van het recht op de eerste dag van de maand waarin de gebeurtenis die het recht veroorzaakte, zich voordeed, behalve in geval van een geboorte, adoptie of plaatsing onder pleegvoogdij
    • het principe van de onmiddellijke toekenning van de toeslagen (sociale toeslagen, leeftijdstoeslagen en toeslag voor kinderen met een handicap) en van de verhoogde wezenbijslag, als de gebeurtenis zich voordeed op de eerste dag van een maand
    • het principe van het onmiddellijke verlies van de sociale toeslagen, de toeslag voor gehandicapte kinderen en de verhoogde wezenbijslag, als de gebeurtenis zich voordeed op de eerste dag van een maand

    VOORBEELDEN

    Ontstaan van het recht

    - Een kind wordt geboren op 1 maart: toekenning van kinderbijslag vanaf 1 april.
    - Een kind wordt geboren op 15 juni 2000 en erkend op 10 februari 2005. De aanvraag om kinderbijslag wordt ingediend op 5 maart 2005. De kinderbijslag wordt toegekend vanaf 1 juli 2000 aangezien de verjaringstermijn van 5 jaar nog niet overschreden is (art. 120, KBW).

    - Een kind wordt op 1 maart opgevangen in een gezin. Een adoptieakte wordt verleden op 1 december. De kinderbijslag is verschuldigd vanaf 1 april3 .

    - Een kind hervat, na de periode van onvoorwaardelijk recht, op 15 oktober het deeltijds onderwijs dat hij onderbroken had. Toekenning van kinderbijslag vanaf 1 november, ook als de lessen reeds gevolgd werden vanaf 1 oktober.

    - Een kind schrijft zich, na de periode van onvoorwaardelijk recht, op 5 december in voor 27 studiepunten. Toekenning vanaf 1 januari, ook als het zich reeds inschreef op 1 december.

    - Op 8 januari wordt een recht gevestigd in het werknemersstelsel als gevolg van de plaatsing in een opvanggezin. Toekenning van kinderbijslag vanaf 1 februari, ook als de plaatsing reeds plaatsvond op 1 januari.

    - Begin van een werknemersrecht uit hoofde van een broer op 1 maart. De kinderbijslag is verschuldigd vanaf 1 april.

    Einde van het recht

    - Een student volgt nog lessen op 1 juni. Betaling van kinderbijslag voor de maand juni.

    - Een student wordt 25 op 1 juni. Betaling van kinderbijslag voor de maand juni.

    - Leerovereenkomst verbroken op 18 oktober, nadien geen theorielessen meer gevolgd. Betaling van kinderbijslag voor de maand oktober.

    Wijziging van het bedrag van de kinderbijslag

    Hoger bedrag

    - Een werkloze die de voorwaarden voor rechthebbende met personen ten laste vervult, is 6 maanden werkloos vanaf 1 februari. Toekenning van de toeslag 42bis vanaf 1 maart.

    - Een werknemer gaat met pensioen op 1 mei en voldoet aan de voorwaarden voor rechthebbende met personen ten laste: betaling van de toeslag 42bis vanaf 1 juni.

    - Een kind wordt 6 jaar op 1 september. Toekenning van de leeftijdstoeslag vanaf 1 oktober.

    - Een kind voldoet aan de voorwaarden voor de toekenning van de toeslag voor gehandicapte kinderen vanaf 1 december. Betaling van de toeslag vanaf 1 januari.

    - Een weduwe gaat weg van haar partner met wie ze een feitelijk gezin vormde en wijzigt haar domicilie op 18 april. Toekenning van de verhoogde wezenschaal vanaf 1 mei, ook als de gebeurtenis zich reeds voordeed op 1 april.

    - Een moeder van twee kinderen domicilieert zich op 10 april met haar partner die zelf bijslagtrekkende is voor zijn kind. De nieuwe groepering heeft uitwerking vanaf 1 mei, ook als de gebeurtenis zich reeds voordeed op 1 april.

    Lager bedrag

    Artikel 48, KBW

    - Op 1 april wordt een feitelijk gezin gevormd. Vanaf 1 mei krijgt de wees de gewone schaal.

    - De voorwaarden voor de toekenning van de toeslag voor gehandicapte kinderen zijn niet langer vervuld vanaf 15 december wegens de uitoefening van een winstgevende activiteit met onderwerping aan een socialezekerheidsstelsel: betaling van de toeslag voor de maand december, ook als de gebeurtenis zich reeds voordeed op 1 december.

    Artikel 54, KBW

    - Op 1 augustus vormt een bijslagtrekkende die gescheiden is van een invalide rechthebbende, een feitelijk gezin. De toeslag 50ter is verschuldigd tot 30 september: op geen enkel moment in de referentiemaand (augustus) werd aan alle wettelijke voorwaarden voor de hoedanigheid van rechthebbende met personen ten laste voldaan (art. 54, § 4, KBW).

    - Vanaf 15 juli is een rechthebbende, langdurig werkloze, opnieuw gebonden door een arbeidsovereenkomst. De toeslag is verschuldigd tot 30 september.

    OPMERKINGEN

    a) Einde en begin van het recht bij overgang van de ene categorie van rechtgevende kinderen naar de andere

    Het doel van de nieuwe wet is niet het recht op kinderbijslag artificieel op te splitsen of de betalingen systematisch te onderbreken als een rechtgevend kind overgaat van de ene categorie van rechtgevende kinderen naar de andere in het kader van artikel 62, KBW.

    Als een rechtgevend kind overgaat van de ene categorie van rechtgevende kinderen naar de andere, is er bijgevolg geen onderbreking in de betalingen als de gebeurtenis die het recht veroorzaakt in de nieuwe hoedanigheid zich voordoet in de maand na die waarin het kind recht had 4 op kinderbijslag op grond van de oude hoedanigheid.

    Voorbeelden

    - Een kind had onvoorwaardelijk recht op kinderbijslag tot 31 augustus (art. 62, § 1, KBW). Op 5 september schrijft het zich in om verder deeltijds secundair onderwijs te volgen: vanaf 1 september toekenning op basis van artikel 62, § 3, KBW.

    - Een rechtgevend kind beëindigt zijn leertijd op 31 juli (art. 62, § 2, KBW). Het schrijft zich in als werkzoekende op 15 augustus: vanaf 1 augustus toekenning volgens artikel 62, § 5, KBW. Als het zich laattijdig inschrijft in september, zal de betaling van de kinderbijslag onderbroken worden in de maanden augustus en september.

    - Een kind volgt lessen tot 30 juni en neemt vakantie tot 31 augustus. Het schrijft zich in als werkzoekende op 15 september. Toekenning van kinderbijslag vanaf 1 september. Als het zich inschrijft in de maand oktober, zal de betaling van de kinderbijslag onderbroken worden in de maanden september en oktober.

    b) Opeenvolging van tegenstrijdige gebeurtenissen

    Als zich tijdens een en dezelfde maand meerdere gebeurtenissen met tegengestelde gevolgen voordoen, houdt men slechts rekening met de laatste gebeurtenis. Met andere woorden: enkel de gebeurtenis waardoor de toekenning van de overeenstemmende kinderbijslag verder loopt na de maand van de gebeurtenis, wordt beschouwd als een wijzigende gebeurtenis. De kinderbijslag die verschuldigd is als gevolg van die gebeurtenis, moet ook nog verschuldigd zijn op de eerste dag van de maand na die waarin de gebeurtenis zich voordeed.

    Voorbeelden

    - Een weduwe vormt een feitelijk gezin op 3 juni, maar gaat opnieuw alleen wonen op 30 juni (de afzonderlijke woonplaats blijkt uit het Rijksregister): de verhoogde wezenbijslag is verschuldigd zonder onderbreking.

    - Een jongere volgt opnieuw deeltijds onderwijs vanaf 1 oktober, na gewerkt te hebben. Op 23 oktober stopt hij met het volgen van de lessen: geen toekenning van kinderbijslag.

    c) Uitwerking van de hoedanigheid van bijslagtrekkende en groepering

    Artikel 70bis, KBW wordt geenszins gewijzigd door de nieuwe wet. De interpretatie van die bepaling blijft bijgevolg onveranderd.

    Zoals in het verleden, heeft een verandering van de bijslagtrekkende dus uitwerking de eerste dag van de maand na die waarin de gebeurtenis die tot de aanwijzing van de nieuwe bijslagtrekkende leidde, zich voordeed, behalve als die gebeurtenis plaatsvond op de eerste dag van een maand (in dat geval onmiddellijke uitwerking).

    Aangezien de aanwijzing van de bijslagtrekkende de basis vormt voor de groepering van de rechtgevende kinderen, wordt de toekenning van de kinderbijslag volgens de rangen in artikel 42, KBW, in geval van een verandering van de bijslagtrekkende, geregeld door artikel 70bis, KBW (en niet door artikel 48, KBW).

    Voorbeelden

    - Een kind verlaat op 15 september het gezin van zijn ouders, waar het rang 3 is, om bij zijn grootmoeder te gaan wonen, waar het het enige rechtgevende kind is.
    De moeder blijft bijslagtrekkende voor de kinderbijslag verschuldigd voor de maand september en, bijgevolg, wordt een derde rang toegekend voor het kind.
    Als dezelfde gebeurtenis zich had voorgedaan op 1 september, werd de grootmoeder de bijslagtrekkende voor de kinderbijslag van de maand september en was, bijgevolg, een eerste rang verschuldigd voor het kind.

    - Een kind wordt op 10 februari geplaatst in een instelling: het derde van de kinderbijslag blijft verschuldigd aan de moeder. Een ander rechtgevend kind blijft in het gezin van de moeder.
    Vanaf 1 maart blijft de groep van twee kinderen gevormd rond de moeder, maar wordt het bedrag van de kinderbijslag proportioneel verdeeld: 1/2 voor het niet-geplaatste kind, betaald aan de moeder - 1/2 voor het geplaatste kind vóór de toepassing van de verdeelsleutel 1/3 (betaald aan de moeder) - 2/3 (betaald aan de overheid verantwoordelijk voor de plaatsing).
    Als dezelfde situatie zich voorgedaan had op 1 februari, moest dezelfde verdeling toegepast worden voor de betaling van de maand februari.

    Opmerking

    Dezelfde oplossing moet worden toegepast als, in geval van plaatsing in een instelling, de storting van het derde moet gebeuren op een spaarboekje. In dat geval vormt de groepering zich rond de rechthebbende. Bij voorbeeld:

    Op 1 oktober wordt een kind geplaatst. De rechter beslist dat het derde op een spaarboekje gestort moet worden. De rechthebbende heeft nog twee andere kinderen in zijn gezin.
    Voor het geplaatste kind wordt, voor de betaling van de maand oktober, een groepering van drie kinderen toegepast, vòòr de proportionele verdeling en de toepassing van de verdeelsleutel 1/3 - 2/3.

    d) Uitwerking van de ambtshalve herzieningen betreffende kinderen met een handicap (art. 47 en 63, KBW)

    De uitwerking van ambtshalve herzieningen wordt geregeld door bijzondere bepalingen in de koninklijke besluiten van 3 mei 1991 en 28 maart 2003.

    Ambtshalve herzieningen hebben uitwerking volgens de volgende regels:

    - bij de toepassing van het algemeen principe dat bepaalt dat een ambtshalve herziening uitwerking heeft in de toekomst: uitwerking op de eerste dag van de maand na die waarin de geldigheidsdatum van de vorige medische beslissing verloopt;

    - bij de toepassing van de uitzondering bepaald in artikel 14 van het koninklijk besluit van 28 maart 20035 die een ambtshalve herziening met een beperkte terugwerkende kracht voorziet: uitwerking vanaf de dag bepaald door de medische beslissing die een hoger bedrag toekent op grond van de nieuwe regelgeving.

    1.2. Maandelijkse of trimestriële schorsing van het recht

    Voor een gegeven periode kunnen een schorsing en een einde van een recht samenvallen.

    Aangezien schorsingen voortaan een kwartaal kunnen beslaan (winstgevende activiteiten van bepaalde kinderen die les volgen of een opleiding in het hoger onderwijs, kind dat een eindwerk voorbereidt, kind dat stage loopt om benoemd te worden in een openbaar ambt) en gegeven de besparingscontext waarin de wijziging van artikel 48, KBW zich situeert, zijn voortaan nieuwe regels van toepassing.

    1.2.1. Overzicht van de gevallen van maandelijkse of trimestriële schorsing van de toekenning

    Verschillende regelgevende bepalingen voorzien een schorsing van de toekenning van kinderbijslag als een maandelijkse of trimestriële limiet overschreden wordt.

    Overzicht maandelijkse of trimestriële schorsing van de toekenning
    Categorie van rechtgevend kind Beletsel dat leidt tot schorsing Criterium Duur van de schorsing
    Leerling (art. 62, §2, KBW) Winstgevende activiteit en/of sociale uitkering Inkomensplafond voor het kind Maand
    Student (art. 62, §3, KBW) Winstgevende activiteit 240 uur/kwartaal Kwartaal
    Student (art. 62, §3, KBW) Sociale uitkering Winstegevende activiteit "bron", van meer dan 240 uur/kwartaal - werkloosheids-of loopbaanonderbrekingsuitkering Maand
    Kind dat secundaire onderwijs met beperkt leerplan volgt (art. 62, §3, KBW) Winstgevende activiteit Inkomensplafond voor het kind Maand
    Kind dat secundaire onderwijs met beperkt leerplan volgt (art. 62, §3, KBW Sociale uitkering Inkomensplafond voor het kind Maand
    Stage (art. 62, §3, KBW) Winstgevende activiteit Inkomensplafond voor het kind Maand
    Stage (art. 62, §3, KBW) Sociale uitkering Inkomensplafond voor het kind Maand
    Stage om in een ambt te worden benoemd (art. 62, §3, KBW) Winstgevende activiteit 240 uur/kwartaal Kwartaal
    Stage om in een ambt te worden benoemd (art. 62, §3, KBW) Sociale uitkering Winstegevende activiteit "bron", van meer dan 240 uur/kwartaal - werkloosheids-of loopbaanonderbrekingsuitkering Maand
    Eindverhandeling (art. 62, §4, KBW) Winstgevende activiteit 240 uur/kwartaal Kwartaal
    Eindverhandeling (art. 62, §4, KBW) Sociale uitkering Winstegevende activiteit "bron", van meer dan 240 uur/kwartaal - werkloosheids-of loopbaanonderbrekingsuitkering Maand
    Werkzoekende (art. 62, §5, KBW) Winstgevende activiteit Inkomensplafond voor het kind Maand
    Werkzoekende (art. 62, §5, KBW) Sociale uitkering Winstgevende activiteit "bron", plafondbedrag per maand - werkloosheidsuitkering Maand
    1.2.2. Schorsing voor een maand of een kwartaal van de toekenning

    Wanneer een schorsing voor een maand of een kwartaal samenvalt met een einde van het recht, wordt voortaan geen kinderbijslag meer toegekend voor de betrokken periode.

    Voorbeelden

    - Een student zet zijn studies stop op 16 februari en begint te werken, met als gevolg dat de kwartaalnorm van 240 uur voor het eerste kwartaal overschreden is: toekenning tot 31 december.

    - Een student beëindigt zijn studies op 30 juni 2006; hij heeft vakantie tot 30 september 2006, schrijft zich in als werkzoekende op 1 augustus 2006 en werkt in een voltijdse betrekking vanaf 28 augustus 2006.

    Als student is de norm van 240 uur per kwartaal overschreden: geen toekenning van kinderbijslag voor juli, augustus en september; als werkzoekende bereikt zijn bezoldiging niet de inkomensgrens voor het kind per maand, maar in september is dit bedrag overschreden: toekenning van kinderbijslag voor de maand augustus.

    - Een student volgt lessen tot 30 juni. Hij schrijft zich in als werkzoekende op 1 augustus en oefent geen winstgevende activiteit uit. Hij ontvangt wachtuitkeringen vanaf 28 april van het daaropvolgende jaar. Er is geen recht op kinderbijslag voor de maand april.

    In geval van ontstaan van het recht wordt er evenmin kinderbijslag uitgekeerd als er een schorsing is in de maand waarin de toekenning moest beginnen.

    Voorbeeld

    Een student schrijft zich in voor 27 studiepunten op 16 februari; hij werkte van 1 januari tot 15 februari gedurende meer dan 240 uur: de kwartaalnorm is overschreden, de kinderbijslag wordt toegekend vanaf 1 april.

    1.3. Bijzondere gevallen

    Sommige bijzondere punten bedoeld in de MO 489 van 10 september 1990 en de MO 501 van 5 augustus 1991 worden hierna opnieuw onderzocht.

    1.3.1. Vermindering van het aantal rechtgevende kinderen

    Het nieuwe artikel 48, KBW, voorziet niet meer uitdrukkelijk de regel die stelt dat wanneer het aantal rechtgevende kinderen met een eenheid daalt, de totale som van de kinderbijslag wordt teruggebracht met het bedrag aan kinderbijslag verschuldigd voor het jongste kind.

    Deze regel, die direct voortvloeit uit de algemene opzet van de Kinderbijslagwet op het vlak van de groepering, blijft echter volledig van toepassing.

    1.3.2. Redenen voor de schorsing en het begin van de toekenning

    Wanneer een recht ontstaat in de loop van een bepaalde maand, begint de toekenning de volgende maand. Als zich in de loop van de maand waarin het recht ontstaat een reden tot schorsing van de toekenning voordoet, wordt met deze schorsing geen rekening gehouden indien de uitwerking ervan beperkt blijft tot die maand.

    Voorbeelden

    - Een jongere hervat op 2 november de lessen met beperkt leerplan, terwijl h ij een winstgevende activiteit uitoefent met een bezoldiging hoger dan 443,89 EUR per maand tot op 30 november. De toekenning vangt aan op 1 december.

    - Een jongere schrijft zich in op 2 november in een instelling voor hoger onderwijs voor 27 studiepunten, terwijl hij een winstgevende activiteit uitoefent tot en met 30 november. Het vierde kwartaal werkte hij meer dan 240 uur. De toekenning vangt aan op 1 januari.

    1.3.3. Bijzondere schorsingen

    In sommige omstandigheden hangt de schorsing van de toekenning niet af van het overschrijden van een kwartaal- of maandnorm. Het gaat om de schorsing van de toekenning:

    - wegens ziekte van het kind ingeschreven als werkzoekende;

    - wegens het onregelmatig volgen van de lessen.

    Omwille van de systematisering van de toegepaste oplossingen en binnen de context van de budgettaire besparingen waarin de wijziging van artikel 48, KBW moet gezien worden, moet in deze twee situaties het bedrag van de kinderbijslag berekend worden volgens een proportionele regel, zonder toekenning van de volledige kinderbijslag voor de laatste verschuldigde maand.

    1.3.3.1. Ziekte van het kind

    Conform de bepalingen van het koninklijk besluit van 25 januari 1989 tot wijziging van artikel 4 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1985 tot uitvoering van artikel 62, § 5 van de Kinderbijslagwet, wordt de periode van 180 of 270 kalenderdagen met toekenning van gezinsbijslag voor de jonge werkzoekende geschorst wanneer de inschrijving van de jongere tijdens deze periode wegens ziekte wordt geschrapt door de overheid die bevoegd is op het vlak van werkloosheid.

    De toekenning van kinderbijslag wordt geschorst gedurende de periode van schrapping van de inschrijving als werkzoekende, en hervat de dag van de herinschrijving. Wanneer de ziekte maar een deel van een kalendermaand betreft, wordt de maandelijkse bijslag toegekend in verhouding tot het aantal dagen dat er geen schorsing was.

    Voorbeeld

    Een kind, ouder dan 18, beëindigt zijn studies op 30 juni, is met vakantie tot en met 30 september en schrijft zich in als werkzoekende op 1 augustus. Hij wordt ziek op 17 oktober; zijn inschrijving als werkzoekende wordt geschrapt op die datum:

    a) het kind schrijft zich opnieuw in als werkzoekende op 15 januari: voor de maand oktober wordt 16/31 van de maandelijkse bijslag toegekend, voor de maand januari 17/31 van de maandelijkse bijslag;

    b) het kind bereikt de leeftijdsgrens van 25 jaar op 3 november en schrijft zich opnieuw in op 15 januari: voor de maand oktober wordt 16/31 van de maandelijkse bijslag toegekend.

    1.3.3.2. Ongewettigde afwezigheid op school

    Het recht op kinderbijslag kan eveneens worden geschorst wanneer de student, ouder dan 18, die gezinsbijslag geniet krachtens artikel 62, § 3, KBW, onwettig afwezig is bij de lessen.

    De toekenning van kinderbijslag wordt geschorst voor de periode van ongewettigde afwezigheid.

    Het bedrag van de toe te kennen gezinsbijslag wordt bepaald met toepassing van de volgende formule:

    (aantal dagen van de kalendermaand - aantal dagen schorsing) X (maandelijks bedrag van de kinderbijslag)

    _______________________________________________________________________________________

    aantal dagen van de kalendermaand

    De periode van schorsing loopt van de dag van de eerste ongewettigde afwezigheid tot en met de dag van de laatste ongewettigde afwezigheid (eventueel de dag voorafgaand aan de periode van schoolvakantie of het weekend).

    Voorbeeld

    Een student stopt ongewettigd met het volgen van de lessen op 15 november en hervat die op maandag 7 januari.

    Het recht op kinderbijslag wordt geschorst van 15 november tot vrijdag 4 januari.

    De toe te kennen bedragen zijn, voor de maand november, 14/30 van het maandelijks bedrag van de bijslag, en voor de maand januari, 27/31 van het maandelijks bedrag van de bijslag.

    1.3.4. Ontstaan van een recht dat leidt tot een cumulatie met een andere regeling

    De MO 508 van 26 februari 1992 regelt met name de gevolgen in de tijd van een verandering van bevoegdheid tussen de regeling van de werknemers en die van de zelfstandigen.

    Sommige van de oplossingen voorzien als uitzondering op het principe van de trimestrialisering van het recht, zijn geïnspireerd op de mechanismen bepaald door artikel 48, KBW. Gezien de wijzigingen aangebracht aan deze bepaling moet men parallel hiermee de weerslag ervan preciseren op het moment waarop de veranderingen van bevoegdheid naar de regeling van de werknemers en naar die van de zelfstandigen hun uitwerking krijgen.

    1.3.4.1. Overgang van de regeling van de werknemers naar die van de zelfstandigen

    In deze situatie is er trimestrialisering van de betaling, tenzij:

    - de verandering van bevoegdheid voortvloeit uit een wijziging van de gezinssituatie: naar analogie met de bepalingen van artikel 48, KBW, blijft de kinderbijslag in de regeling van de werknemers maar toegekend tot het einde van de maand in de loop waarvan de gezinssituatie verandert. Vanaf de eerste dag van de volgende maand is de regeling van de zelfstandigen bij voorrang bevoegd;

    - een verhoogde schaal wordt toegekend in de regeling van de zelfstandigen na de toekenning van een gewone schaal in de regeling van de werknemers: naar analogie met de bepalingen van artikel 48, KBW, heeft deze verandering van bevoegdheid maar zijn uitwerking op de eerste dag van de volgende maand. Vanaf de eerste dag van de volgende maand wordt de regeling van de zelfstandigen bij voorrang bevoegd en kent die de bijslag toe aan de hogere schaal.

    De oplossingen verstrekt door de MO 508 blijven dus ongewijzigd; enkel in geval van een gebeurtenis die leidt tot een overgang van de bevoegdheid van de regeling van de werknemers naar die van de zelfstandigen op de eerste dag van de maand, wordt de uitwerking uitgesteld naar de volgende maand.

    Voorbeelden

    - De vader is werknemer, de moeder zelfstandige. Op 17 januari verlaat de vader het gezin. Tot eind januari wordt de kinderbijslag betaald in de regeling van de werknemers. Het recht op kinderbijslag is verschuldigd vanaf 1 februari in de regeling van de zelfstandigen.

    - Een grootouder bij wie het kind woont is werknemer. De zelfstandige moeder voegt zich bij het gezin op 1 februari. De kinderbijslag is verschuldigd vanaf 1 maart uit hoofde van de moeder in de regeling van de zelfstandigen.

    - Het kind maakt deel uit van het gezin van de moeder die werknemer is. De vader leeft gescheiden en is zelfstandige. Op 22 mei verlaat het kind de moeder en gaat bij de vader wonen. De verandering van het voorrangsrecht treedt in werking op 1 juni.

    1.3.4.2. Overgang van de regeling van de zelfstandigen naar de regeling van de werknemers

    Wanneer het voorrangsrecht van een zelfstandige rechthebbende overgaat naar een rechthebbende werknemer, begint het recht op kinderbijslag in de regeling van de werknemers voortaan te lopen op de eerste dag van de volgende maand, als de voorwaarden van artikel 59, KBW vervuld zijn.

    Voorbeeld

    De vader is zelfstandige. De moeder in hetzelfde gezin begint een activiteit als werknemer op 21 oktober6 . Het recht op kinderbijslag neemt een aanvang in de regeling van de werknemers op 1 november.

    Op basis van de wijziging van artikel 48, KBW, wordt de oplossing geleverd door de MO 508 dus gewijzigd: er is voortaan een "vertragingseffect" van een maand voor het inwerking treden van het recht van de regeling van de werknemers, ook wanneer de gebeurtenis die tot de verandering van bevoegdheid leidde zich op de eerste dag van een maand voordeed.

    De bepalingen van dit punt vernietigen en vervangen de richtlijnen verstrekt door de MO 489 en 508 die daarmee in strijd zijn.

     

    2. Artikel 64, § 3, KBW (artikel 23 van de wet van 11 juli 2005)

    De tekst van artikel 64, § 3, KBW is aangepast op basis van de in het vorig punt aangehaalde wijzigingen aangebracht aan artikel 48, KBW.

    De volgende principes zijn voortaan van toepassing:

    • een verandering van voorrangsgerechtigde rechthebbende heeft uitwerking op de eerste dag van het kwartaal volgend op dat waarin deze gebeurtenis zich voordeed, tenzij dit gebeurt op de eerste dag van een kwartaal (in dit geval is de uitwerking onmiddellijk7 );
    • bij de toekenning van de verhoogde wezenbijslag en van de gewijzigde sociale toeslagen (42bis en 50ter), heeft deze verandering van rechthebbende echter altijd uitwerking op de eerste dag van de maand volgend op die in de loop waarvan die verandering zich voordeed.

    Wanneer een verandering van voorrangsgerechtigde rechthebbende leidt tot de toekenning van de verhoogde wezenbijslag of een sociale toeslag die voordien niet verschuldigd was, moet dus geen enkel verschil gemaakt worden naar gelang deze gebeurtenis zich voordeed op de eerste dag van een maand of op een andere dag: in beide gevallen wordt de uitwerking systematisch uitgesteld naar de volgende maand.

    Voorbeelden

    - Een gezin is samengesteld uit een vader die werknemer is, een langdurig werkloze moeder en hun meerderjarige kinderen. Het recht is geopend uit hoofde van de vader aan de schaal 40, KBW.

    a) De vader verlaat het gezin op 14 juli. De moeder wordt dus voorrangsgerechtigde rechthebbende (uitwerking van de bevoegdheid op 1 oktober).

    De toeslag is verschuldigd vanaf 1 augustus, en alle voorwaarden betreffende de hoedanigheid van rechthebbende met personen ten laste zijn overigens vervuld door de moeder.

    b) Zelfde omstandigheden, maar de vader verlaat het gezin op 14 juli en komt er terug op 27 september.

    De toeslag is verschuldigd voor de maanden augustus en september8 ; de kinderbijslag blijft verschuldigd uit hoofde van de vader voor het vierde kwartaal, aangezien de voorrang van de moeder er niet meer is bij het begin van dit kwartaal.

    - Een gezin is samengesteld uit een vader die werknemer is, een werkloze moeder en hun kinderen. De vader is werknemer met onregelmatige arbeidsprestaties; de moeder is langdurig werkloos. De vader oefent geen activiteiten uit van 26 september tot 24 oktober en kan gedurende deze periode op geen enkele manier een recht openen: de moeder die alle voorwaarden betreffende de hoedanigheid van rechthebbende met personen ten laste vervult (met name de gezinsinkomsten in september) wordt voorrangsgerechtigde rechthebbende op 26 september (uitwerking van de bevoegdheid op 1 oktober).

    De toeslagen zijn verschuldigd voor de maanden oktober, november en december.

    - Op 1 oktober woont het kind bij zijn grootvader, en komt uit het gezin van zijn vader. De vader opende het recht op de toeslag 50ter; de gepensioneerde grootvader opent het recht op de toeslag 42bis.

    De grootvader wordt voorrangsgerechtigde rechthebbende op 1 oktober; het bedrag van de kinderbijslag wordt gewijzigd:
    - toeslag 50ter voor september;
    - schaal 40 voor oktober;
    - toeslag 42bis vanaf november.

    - Op 1 april woont het kind bij zijn grootvader, en komt uit het gezin van zijn vader. Zowel de vader als de grootvader openen het recht op de toeslag 42bis.

    Als er geen verandering is van het verschuldigd bedrag naar aanleiding van de verandering van voorrang op 1 april, dan wordt de toeslag 42bis betaald zonder onderbreking.

    - Op 1 september woont het kind bij zijn grootvader, en komt uit het gezin van zijn vader. De vader opende het recht op de toeslag 50ter; de gepensioneerde grootvader opent het recht op de toeslag 42bis.

    De grootvader wordt voorrangsgerechtigde rechthebbende op 1 september (uitwerking van de bevoegdheid op 1 oktober): op basis van deze voorrang mag de toeslag 42bis betaald worden vanaf 1 oktober (art. 48, KBW); de toeslag 50ter blijft verschuldigd tot het einde van het derde kwartaal uit hoofde van de vader (art. 54, KBW):
    - toeslag 50ter voor september;
    - toeslag 42bis voor oktober.

    - Op 1 december overlijdt de invalide vader die het recht op de toeslag 50ter opende. De wees is voorrangsgerechtigde rechthebbende op 1 december; de verhoo gde schaal mag niet betaald worden voor 1 januari (art. 48, KBW); de toeslag 50ter blijft verschuldigd tot het einde van het vierde kwartaal (art. 54, KBW):
    - toeslag 50ter voor december;
    - verhoogde schaal vanaf januari.

    De richtlijnen onder punt A treden in werking op 1 september 2005.

     

    B. Wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen

    De bepalingen in hoofdstuk III van de wet van 20 juli 2005 geven een legale basis aan bepaalde van kracht zijnde reglementaire teksten of zijn van organisatorische aard.

    1. Wijziging van artikel 62, § 3, van de samengeordende wetten (artikel 103 van de wet van 20 juli 2005)

    Artikel 62, § 3, KBW wordt vervangen vanaf 1 september 2005, datum waarop de bepalingen van het koninklijk besluit van 10 augustus 2005, toegelicht in CO 1354 van 8 juli 2005, van kracht worden.

    De nieuwe bepaling maakt volgend onderscheid:

    • over het algemeen blijft het kind, om rechtgevend te blijven, verplicht onderwijs, dat wil zeggen lessen, te volgen
    • het hoger en universitair onderwijs volgens het Bama-systeem vormen hierop een uitzondering. Binnen dit systeem kunnen studiepunten toegekend worden aan studenten die niet verplicht zijn lessen te volgen

     

    2. Wijziging van artikel 102, § 1, eerste lid, van de samengeordende wetten (artikel 104 van de wet van 20 juli 2005)

    Die bepaling wil een onweerlegbare legale basis verstrekken aan het koninklijk besluit van 19 april 2005 betreffende de opening van het recht op kinderbijslag voor ontvoerde kinderen, toegelicht in CO 1353 van 9 juni 2005 en MO 589 van 28 juni 2005.

    De nieuwe tekst van artikel 102, § 1, eerste lid, KBW, bepaalt dat de Koning, op voorstel van het Beheerscomité, een recht op kinderbijslag kan instellen in categorieën van behartigenswaardige gevallen, zelfs als geen tewerkstelling plaatsvond in België.

    De nieuwe wettelijke tekst treedt in werking op 29 juli 2005, datum van de publicatie van de wet van 20 juli 2005.

     

    3. Tijdelijke afwijking van artikel 22bis, KBW (artikel 105 van de wet van 20 juli 2005)

    Artikel 105 van de wet van 20 juli 2005 is een maatregel van organisatorische aard, gelinkt aan de toepassing van de programmawet van 27 december 2004, die, met name, de samengeordende wetten aanpaste aan de algemene hervorming van de wet op de vzw's (cf. MO 588bis van 17 maart 2005).

    Artikel 22bis van de samengeordende wetten beperkt vanaf 1 januari 2005 de mogelijkheden van meervoudig stemrecht van de leden 9 en de mogelijkheid van de leden zich op algemene vergaderingen te laten vertegenwoordigen door anderen.

    Artikel 105 biedt de vrije fondsen de gelegenheid om, als hun statuten herzien worden om te voldoen aan de nieuwe wettelijke vereisten, in 2005 nog hun statutaire regels toe te passen die mogelijkheden voorzien inzake meervoudig stemrecht en volmachten en nog niet beantwoorden aan het nieuwe artikel 22bis, KBW.

    Artikel 105 van de wet van 20 juli 2005 heeft uitwerking op 1 januari 2005.

     

    Addendum bij Ministeriële omzendbrief MO 593

    In Ministeriële omzendbrief nr. 593 van 3 november 2005 kreeg u de te volgen instructies met betrekking tot de toepassing van het nieuwe artikel 48 van de s amengeordende wetten (programmawet van 11 juli 2005).

    Dit addendum is een aanvulling op deze instructies, in hoofdzaak met betrekking tot de ingang van de toekenn ing van een recht op kinderbijslagdat ontstaat in de werknemersregeling na het einde van een ander recht op kinderbijslag.

    1) De lijst met opmerkingen die begint op pagina 5 moet aangevuld worden met het volgende punt e):

    "e) Ingang van de toekenning van een recht op kinderbijslag dat ontstaat in de werknemersregeling na het einde van een ander recht op kinderbijslag.

    Dit punt beoogt de hypothese waarin het recht ontstaat in de werknemersregeling terwijl de toekenning van een ander recht op kinderbijslag krachtens een Belgische, buitenlandse of internationale regeling reeds ten einde is gelopen. Deze situatie dient dus te worden onderscheiden van een cumulatie van rechten op kinderbijslag (probleem dat met name wordt besproken onder punt 1.3.4. van MO nr. 593).

    In deze hypothese is het algemene principe van artikel 48 van de samengeordende wetten, volgens hetwelk de uitwerking van het begin van een recht een maand wordt uitgesteld, niet van toepassing. In afwijking van dit principe gaat de toekenning van de kinderbijslag in de werknemersregeling in vanaf de eerste dag van de maand waarin het recht op kinderbijslag ontstaat, indien:

    1° er gedurende deze maand geen enkel ander recht kan worden toegekend krachtens Belgische of buitenlandse wettelijke of reglementaire bepalingen, of krachtens de regelen van de internationale overeenkomsten betreffende de sociale zekerheid die in België van kracht zijn of de regelen die van toepassing zijn op het personeel van een instelling van internationaal publiek recht;

    2° en indien gedurende de maand voorafgaand aan de maand waarin het recht in de werknemersregeling ontstaat, een recht op kinderbijslag werd toegekend ten behoeve van het kind krachtens de voornoemde bepalingen en regelen10 .

    Deze oplossing maakt het mogelijk om een onderbreking van de toekenning van de kinderbijslag te vermijden wanneer het recht in de werknemersregeling (nagenoeg) onmiddellijk na het einde van de toekenning van een ander recht op kinderbijslag ontstaat.

    Voorbeelden:

    - De loontrekkende vader stopt zijn activiteit op 15 februari (en opent daarna geen ander recht). De niet-werkende moeder wordt loontrekkende op 1 juli. Het recht wordt toegekend in hoofde van de vader tot 30 juni. Vanaf 1 juli wordt de kinderbijslag toegekend ingevolge het recht dat door de moeder is geopend.

    Daarentegen, wanneer de moeder loontrekkende wordt in de maand augustus, dan wordt de kinderbijslag toegekend vanaf 1 september (algemeen principe van artikel 48).

    - Er wordt een recht vastgesteld in de regeling voor zelfstandigen naar aanleiding van een plaatsing in een gezin. De plaatsing wordt beëindigd op 31 augustus (wat het einde van de toekenning van de kinderbijslag in de regeling voor zelfstandigen met zich meebrengt). Op 1 september verblijft het kind opnieuw in het gezin van zijn ouders, die werknemers zijn. Er wordt vanaf 1 september kinderbijslag toegekend in de werknemersregeling.

    - De zelfstandige vader stopt zijn beroepsactiviteit op 15 december en voldoet niet aan de voorwaarden van artikel 6 van het KB van 8 april 197611 (wat betekent dat de toekenning van de kinderbijslag in de regeling voor zelfstandigen eind december beëindigd wordt, eind van het lopende kwartaal). Op 20 januari begint de moeder een activiteit als loontrekkende. Er wordt vanaf 1 januari kinderbijslag toegekend in de werknemersregeling.

    Wanneer de vader echter voldoet aan de voorwaarden van voornoemd artikel 6, dan is hij rechthebbende in de regeling voor zelfstandigen voor de maand januari. In dat geval is er cumulatie van het recht uit de regeling voor zelfstandigen en het recht uit de werknemersregeling. Overeenkomstig punt 1.3.4.2. van MO nr. 593 wordt de kinderbijslag van de werknemersregeling toegekend vanaf 1 februari (algemeen principe van artikel 48 van de samengeordende wetten).

    - De zelfstandige vader stopt zijn zelfstandige activiteit in hoofdberoep op 30 september en begint als werknemer in hoofdberoep te werken op 1 oktober (eerste dag van een kwartaal), terwijl hij vanaf die datum een zelfstandige activiteit in bijberoep blijft uitoefenen. Er wordt vanaf 1 oktober kinderbijslag toegekend in de werknemersregeling."

    2) Bovendien dient er verduidelijkt te worden dat het eerste en het derde voorbeeld op pagina 12 van MO nr. 593 vertrekken van de hypothese dat het kind minstens 18 jaar oud is (wat de toepassing van de regelen betreffende het gezamenlijk ouderlijk gezag uitsluit).

    Dit addendum heeft uitwerking met ingang van 1 september 2005, de datum van inwerkingtreding van het nieuwe artikel 48 van de samengeordende wetten.
    De dossiers die op datum van dit addendum zijn afgesloten, moeten enkel herzien worden op aanvraag van de sociaal verzekerden of ambtshalve wanneer de kinderbijslaginstellingen opnieuw in deze dossiers moeten tussenkomen.
    De actieve dossiers moeten overeenkomstig deze instructies worden behandeld.

    SAMENGEVAT :
    Vaststelling van de aanvang van de toekenning van een recht op kinderbijslag dat ontstaat in de werknemersregeling na het einde van een ander recht op kinderbijslag.
    • 1Dit is niet van toepassing bij een indexering van de gezinsbijslagen.
    • 2De fomulering van het nieuwe artikel 48, KBW, biedt, door zijn algemene karakter, voortaan een wettelijke oplossing voor de problematiek van de start van een nieuwe groepering indien de bijslagtrekkende niet wijzigt (indien de bijslagtrekkende wel wijzigt, zie verder punt C).
    • 3Het recht onstaat bij de komst in het gezin, als gevolg van de adoptieakte die nadien verleden wordt (algemene afwijking toegestaan in de MO 446 voor de periode tijdens welke de adoptieprocedure lopende is).
    • 4Dat de toekenning geschorst werd voor de maand in kwestie blijft zonder weerslag.
    • 5Voor de kinderen geboren na 1 januari 1996, biedt de eerste ambtshalve herziening na 30 april 2003 de mogelijkheid, om met terugwerkende kracht vanaf ten vroegste 1 mei 2003, een voordeliger bedrag toe te kennen volgens de nieuwe regelgeving (cf. MO 580bis van 22 mei 2003).
    • 6Artikel 59, KBW, waarnaar artikel 60 verwijst, vermeldt de contractueel gemiddelde wekelijkse arbeidsduur waaraan de werknemer is onderworpen. Het heeft dus geen gevolgen dat een halftijdse prestatie effectief werd verricht in de loop van de maand waarin de gebeurtenis die tot de verandering van bevoegdheid leidt zich voordoet.
    • 7MO 484 van 23 juli 1990.
    • 8Conform de CO 1324 beperkt de nieuwe verandering van voorrang ten voordele van de vader de toekenning van de toeslagen tot het kwartaal van deze verandering.
    • 9In de statuten kan 1 bijkomende stem voorzien worden per 50 of meer rechthebbenden, met een maximum van 24 extra stemmen. Een lid kan niet meer dan 5 anderen vertegenwoordigen.
    • 10Aangezien dit addendum een interpretatie geeft aan artikel 48, zal, om in de toekomst elke discussie te vermijden, artikel 48 worden aangepast en beter in overeenstemming gebracht met de wil van de wetgever.
    • 11Artikel 6 van het Koninklijk Besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen: dit artikel maakt het voor een zelfstandige die zijn beroepsactiviteit heeft stopgezet mogelijk om gedurende een bepaalde periode en onder bepaalde voorwaarden rechthebbende te blijven.
    Top