Kruimelpad
MO 551 van 2 juli 1997 - KB van 21 april 1997 houdende sommige bepalingen betreffende de gezinsbijslag ter uitvoering van artikel 21 van de wet van 29 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels (uittreksel)
Tekst
Artikel 69 uit Kinderbijslagwet werknemers
(...)
I. De bijslagtrekkende
Artikel 69 van de samengeordende wetten werd vervangen.
De nieuwe wettelijke tekst herneemt de actuele principes betreffende de aanwijzing van de bijslagtrekkende met twee belangrijke wijzigingen:
- enerzijds laat de eerste paragraaf toe om de bijslagtrekkende aan te duiden wanneer de ouders niet meer samenwonen en gezamenlijk het ouderlijk gezag over het kind uitoefenen;
- anderzijds zijn er enkele wijzigingen aangebracht aan de regels betreffende de aanwijzing van het kind als zijn eigen bijslagtrekkende.
I.1. Niet samenwonende ouders die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen (art. 69, §1, lid 3 SW).
De ouders die niet samenwonen (ondermeer scheiding of echtscheiding,...) blijven verder, behoudens uitzondering, gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over het kind. Dit nieuwe principe vloeit voort uit de wet van 13 april 1995 betreffende de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag. In dat geval, en voorzover dat het kind niet opgevoed wordt door een andere bijslagtrekkende, wordt de kinderbijslag integraal uitgekeerd aan de moeder.
Het feit dat het kind bij de ene of de andere ouder verblijft of afwisselend bij de ene en dan bij de andere is zonder belang.
Nochtans kan, op verzoek van de beide ouders, de betaling van de kinderbijslag worden uitgevoerd op een aan hen gemeenschappelijke rekening.
I.2. Het kind dat zijn eigen bijslagtrekkende is (art. 69, §2 SW)
De nieuwe paragraaf twee voorziet van nu af aan drie situaties waarin het rechtgevend kind zelf kinderbijslag kan ontvangen:
- zoals vroeger, wanneer het kind gehuwd is;
- wanneer het ontvoogd is of de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt; in die hypothese moet het kind een andere hoofdverblijfplaats hebben dan die van de bijslagtrekkende. Die twee voorwaarden zijn voldoende;
- het kind dat bijslagtrekkende is voor zijn eigen kinderen.
In die drie situaties kan het kind dat normaal zijn eigen bijslagtrekkende wordt, in zijn belang een andere bijslagtrekkende aanwijzen. Die mogelijkheid laat het kind toe om in bepaalde situaties gegroepeerd te worden met de kinderen in het gezin van de bijslagtrekkende. De keuze van een andere bijslagtrekkende is beperkt: alleen de bijslagtrekkenden die een band van verwantschap of van aanverwantschap in de eerste graad hebben met het kind kunnen worden aangewezen. Deze voorwaarde tracht te vermijden dat een persoon die geen enkele voldoende band heeft met het kind wordt aangewezen als bijslagtrekkende. Zodoende kan het kind dat student is en dat buiten het gezin verblijft één van dezen aanduiden als bijslagtrekkende.
De beslissing om een andere bijslagtrekkende te kiezen is belangrijk voor de bepaling van de rang van de rechtgevende kinderen en bijgevolg, voor het bedrag van de toegekende kinderbijslag.
(...)
Artikel 42 uit Kinderbijslagwet werknemers
(...)
I. Groepering van de kinderen
I.1. Principe : groepering rond de bijslagtrekkende (artikel 42 §1 S.W.)
Artikel 42 van de samengeordende wetten werd vervangen door een nieuwe bepaling die het principe vaststelt volgens welk de groepering moet gebeuren rond de bijslagtrekkende of rond de bijslagtrekkenden in hetzelfde gezin. De aanwezigheid van een of meerdere rechthebbenden in het gezin of buiten het gezin is voortaan zonder invloed.
In het geval dat er meerdere bijslagtrekkenden zijn, moeten er twee specifieke voorwaarden vervuld zijn om de groepering van rechtgevende kinderen toe te laten :
- de bijslagtrekkenden moeten dezelfde hoofdverblijfplaats hebben ;
- de bijslagtrekkenden moeten een zekere band hebben met elkaar (gehuwd zijn, personen zijn van verschillend geslacht die een huishouden vormen, verwanten of aanverwanten van de eerste, tweede of derde graad).
Zodoende zullen twee kinderen die bijslagtrekkende zijn voor zichzelf en die een huishouden vormen, gegroepeerd kunnen worden.
I.2. Geplaatste kinderen (art. 42, §2 S.W.)
De kinderen die geplaatst zijn overeenkomstig artikel 70 van de samengeordende wetten of overeenkomstig de reglementering betreffende de kinderbijslag voor zelfstandigen, kunnen gegroepeerd worden rond de bijslagtrekkende(n) wanneer deze laatste(n) het derde ontvangen van de kinderbijslag.
Opm. : Wanneer het derde van de verschuldigde kinderbijslag ten gunste van het geplaatste kind wordt gestort op een spaarrekening geopend op zijn naam, dan gebeurt de groepering, voor de bepaling van de rang van dat kind, rond de rechthebbende (zie punt III hierna).
I.3. De wees (art. 42, §3 S.W.)
Zoals voordien blijft de wees die geniet van verhoogde kinderbijslag uitgesloten van de groepering.
I.4. Gewaarborgde gezinsbijslag
De nieuwe regels over de groepering rond de bijslag-trekkende zijn op analoge wijze van toepassing in het stelsel van gewaarborgde gezinsbijslag.
(...)
Artikel 70bis uit Kinderbijslagwet werknemers
(...)
III. Evenredige verdeling (art. 70bis, tweede lid SW)
Het systeem van de evenredige verdeling wordt gedeeltelijk opgeheven. Vanaf nu zal de evenredige verdeling slechts van toepassing zijn in de situatie dat de kinderbijslag verschuldigd is aan een bijslagtrekkende voor verschillende kinderen waarvan er bepaalde geplaatst zijn en andere niet.
In de andere gevallen, wanneer er geen geplaatste kinderen zijn, zal er geen evenredige verdeling toegepast worden.
Nochtans wordt het nieuw systeem van de evenredige verdeling niet toegepast wanneer het derde van de kinderbijslag verschuldigd ten voordele van het geplaatste kind wordt gestort op een spaarrekening geopend op zijn naam. In dat geval gebeurt de evenredige verdeling van het bedrag van de kinderbijslag overeenkomstig de bepalingen van artikel 70bis SW zoals het bestond vooraleer het gewijzigd werd door het toegelichte koninklijk besluit. Dit impliceert dat de groepering van het geplaatste kind zal gebeuren rond de rechthebbende voor de verdeling van de kinderbisjlag. De principes van het oude artikel 70bis zijn slechts toepasbaar in de voormelde situatie en enkel voor de bepaling van het bedrag dat verschuldigd is aan het geplaatste kind. De kinderen die niet geplaatst zijn blijven gegroepeerd rond de bijslagtrekkende en het bedrag van de kinderbijslag waarop ze recht hebben wordt niet evenredig verdeeld.
(...)
Artikel 45 uit Kinderbijslagwet werknemers
(...)
IV. 1. Artikel 45 S.W. werd vervangen ten gevolge van de wijzigingen die aangebracht zijn aan het systeem van de evenredige verdeling wanneer het derde van de kinderbijslag dat verschuldigd is ten voordele van het geplaatste kind gestort wordt op een spaarrekening die geopend is op zijn naam.
(...)
Artikel 48 uit Kinderbijslagwet werknemers
(...)
IV.2. De leden 6 en 7 van artikel 48 S.W. zijn vervangen door één lid (nieuw lid 6) ten einde rekening te houden met de nieuwe regels over de groepering.
(...)
Artikel 51 uit Kinderbijslagwet werknemers
(...)
IV.4. Twee wijzigingen zijn aangebracht aan artikel 51, §3 S.W. :
- De eerste wijziging vervangt het ten 3° ten einde de voorwaarde op te heffen volgens welke het rechtgevend kind deel moet uitmaken van het gezin van de rechthebbende (over-)grootouders, ooms en tantes) gedurende drie maanden voor de opening van het recht op kinderbisjlag. Voor de huidige wijziging werd de kinderbijslag reeds in de praktijk provisioneel betaald.
- De tweede wijziging vervangt het ten 4° door een nieuwe bepaling die aan het recht van de broers en zusters die werknemers zijn en die deel uitmaken van het gezin van het rechtgevende kind, voorrang heeft op het recht van de zelfstandige rechthebbenden buiten dat gezin.
Ook geeft de nieuwe bepaling voorrang aan het recht van broers en zusters die werknemers zijn en die deel uitmaken van het gezin van het kind op het recht van een andere broer of van een andere zuster in hetzelfde gezin die rechthebbend is op kinderbijslag op basis van andere wettelijke of reglementsbepalingen of op basis van bepalingen die van toepassing zijn op het personeel van een volkenrechtelijke instelling.
Die bepaling beoogt zodoende de voorrang te geven aan het recht van broers en zusters die werknemers zijn en die in het gezin zijn.
(...)
Artikel 60 uit Kinderbijslagwet werknemers
(...)
IV.5. De artikelen 60 en 64 S.W. zijn aangepast tengevolge van de niewe regelen betreffende de aanwijzing van de bijslagtrekkende wanneer de niet samenwonende ouders het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen.
- Artikel 60, §3, 3°, de S.W. regelt het probleem van de eventuele samenloop tussen een recht op kinderbijslag van een ouder-werknemer en een recht op kinderbijslag van een ouder-zelfstandige wanneer de ouders niet samenwonen en gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over het kind. Indien het kind niet opgevoed wordt bij een andere rechthebbende dan de ouders, dan zal het recht op kinderbijslag geopend worden in hoofde van de ouder-werknemer indien deze minstens een halftijdse bezoldigde activiteit uitoefent.
(...)
Artikel 64 uit Kinderbijslagwet werknemers
(...)
IV.5. De artikelen 60 en 64 S.W. zijn aangepast tengevolge van de nieuwe regelen betreffende de aanwijzing van de bijslagtrekkende wanneer de niet samenwonende ouders het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen.
(...)
- Artikel 64, §1bis S.W. regelt het probleem van voorrang tussen de ouders-rechthebbenden op kinderbijslag als werknemers, wanneer dezen niet samenwonen en gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Volgens deze nieuwe bepaling wordt de voorrang gegeven aan de vader. Deze regel volgt de actuele filosofie van artikel 64 S.W.
(...)