Kruimelpad
CO 1178 van 18 juni 1987 - Art. 73bis GW - Voorafbetaling van het kraamgeld - Bevoegdheid en definitieve aanrekening in geval een andere rechthebbende voorrangsgerechtigde wordt
Tekst
Artikel 73bis, §2, G.W. bepaalt dat het kraamgeld twee maanden voor de vermoedelijke geboortedatum mag worden uitgekeerd op grond Van een aanvraag die vanaf de zesde zwangerschapsmaand mag worden ingediend en dat het kinderbijslagfonds dat bevoegd zou zijn voor de betaling van de kinderbijslag op het ogenblik van de vervroegde aanvraag om kraamgeld, bevoegd is voor de voorafbetaling.
Als beginsel is reeds gesteld dat het recht in al zijn onderdelen, met inbegrip van het tarief, op het ogenblik van de geboorte tot stand komt (CO 832 van 22 mei 1969, CO 1057 van 26 juli 1978).
Om een einde te maken aan de verwarring, moet worden gezegd dat het bepaalde in artikel 64, G.W. deel uitmaakt van de wettelijke vereisten waaraan op het tijdstip van de geboorte moet worden voldaan.
Juridisch gezien is wanneer tussen het ogenblik waarop voorafbetaald wordt en het tijdstip van de geboorte een andere rechthebbende voorrangsgerechtigde wordt, dus het Kinderbijslagfonds bevoegd voor de betaling van het kraamgeld, dat op de dag van de geboorte bevoegd is.
(...)1
In dat geval moet het bevoegde kinderbijslagfonds op het ogenblik van de voorafbetaling in het bezit zijn van het officiële geboortebewijs en een verklaring van het andere fonds waarbij het bestaan van het recht op kinderbijslag van die werkelijke rechthebbende op het ogenblik van de geboorte wordt vastgesteld.
Dit laatste fonds verricht de eventuele bijbetaling wegens een wijziging van het indexcijfer of de rang.
- 1Opgeheven bij C.O. 1315 van 10 april 1998. In de nationale verdeling is het principe van niet-regularisatie tussen de verschillende kinderbijslagfondsen, vanaf 1 juli 1998, op algemene wijze wettelijk vastgelegd in artikel 71 § 1 S.W.K.L.