Kruimelpad
CO 1122 van 28 februari 1984 - Art. 62, §5 GW - KB van 16 februari 1968 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder en van de periode gedurende welke kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat een verhandeling bij het einde van hogere studiën voorbereidt, gewijzigd door KB van 5 december 1983
Tekst
(...)
II. BESPREKING
(...)
D. Duur van de toekenningsperiode als werkzoekende
1° (...) bedraagt de periode voor de toekenning van de kinderbijslag voor een werkzoekende die de voorbereiding van een verhandeling bij het einde van hogere studies ofwel heeft beëindigd ofwel heeft onderbroken binnen de bij artikel 3, eerste lid voorziene termijn van één jaar, 1801 kalenderdagen, welke aanvangen de dag na de inlevering van de verhandeling of na de werkelijke datum van de onderbreking van de voorbereiding van deze verhandeling. De onderbreking van de voorbereiding van de verhandeling kan blijken uit een verklaring op eer.
Het kind moet als werkzoekende zijn ingeschreven en als dusdanig de gestelde voorwaarden vervullen.
De nieuwe bepaling is toepasselijk vanaf 1 oktober 1983, met dien verstande dat zij ook toepasselijk is op de gevallen waar het kind zich na de inlevering van de verhandeling of na de onderbreking van de voorbereiding van de verhandeling, doch reeds voor 1 oktober 1983, als werkzoekende heeft laten inschrijven.
Voorbeeld
De eindverhandeling werd ingediend op 6 september 1983. De inschrijving als werkzoekende had plaats op 7 september 1983. De periode van 1802
kalenderdagen begint te lopen op 7 september 1983. De kinderbijslag werd te zijner tijd bij toepassing van art. 48, G.W. toegekend tot 30 september 1983.
Er mag vanaf 1 oktober 1983 verder kinderbijslag toegekend worden ten gunste van de werkzoekende.
2° Wanneer de periode van 1803 kalenderdagen wordt geschorst wegens één van de in artikel 3, tweede lid, opgesomde redenen, wordt de kinderbijslag opnieuw toegekend voor het resterende gedeelte van die periode zo het kind de daartoe vereiste voorwaarden blijft vervullen.
Indien het kind zich pas laat inschrijven als werkzoekende na de beëindiging van één van de in artikel 3, tweede lid, opgesomde toestanden, begint de door § 1, gestelde periode van 1804 kalenderdagen, onmiddellijk na de beëindiging van de bewuste toestand, onder aftrek van het eventueel reeds verlopen gedeelte van de periode, welke normaal aanvangt de dag na de inlevering van de verhandeling of na de onderbreking van de voorbereiding van deze verhandeling.
(...)
Wat de toepassing in de tijd betreft, mag zowel in het geval waar de inschrijving als werkzoekende vóór 1 oktober 1983 plaats heeft nà de beëindiging van één van de in artikel 3, tweede lid5 , opgesomde toestanden als in het geval waar de periode tijdens welke belanghebbende als werkzoekende ingeschreven werd vóór 1 oktober 1983 geschorst werd door één van de in artikel 3, tweede lid6 , opgesomde redenen, er voor het resterende gedeelte van de periode van 1807 kalenderdagen nà 1 oktober 1983 kinderbijslag toegekend worden.
3° Voornoemde periode van 1808 kalenderdagen wordt verlengd met het tijdvak tijdens hetwelk het kind in de loop van de maanden juli, augustus of september tewerkgesteld was op grond van een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten, wanneer hij tijdens die tewerkstelling van studenten, wanneer hij tijdens die tewerkstelling was onttrokken aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
3. Winstgevende aktiviteit of het genot van een sociale uitkering tijdens de toekenningsperiode als werkzoekende
Wanneer al de vereiste voorwaarden als werkzoekende vervuld zijn, doch de werkzoekende een winstgevende aktiviteit, (...), uitoefent of een sociale uitkering geniet welke uit die aktiviteit voortvloeit, wordt de toekenning van de kinderbijslag9 , met ingang van 1 oktober 1983, geschorst voor de volledige maand in de loop waarvan deze aktiviteit wordt uitgeoefend of de sociale uitkering wordt toegekend, zodat er voor die maand geen kinderbijslag uitgekeerd wordt. Voor de periode die 1 januari 1984 voorafgaat moet niet tot terugvordering worden overgegaan tot nadere onderrichtingen verstrekt worden.
Het genot van een sociale uitkering bij toepassing van een Belgische of buitenlandse regeling betreffende de werkloosheid is een beletsel voor de toekenning van de kinderbijslag10 .
Dit betekent dat wanneer een werkzoekende na het verstrijken van de periode van 150 werkdagen11 of 18012 kalenderdagen nog op het einde van de maand de werkloosheidsuitkeringen begint te genieten, dit het verval van het recht op kinderbijslag tijdens die maand met zich brengt, zodat, bij toepassing van artikel 48, G.W., de werkzoekende moet worden geacht dit recht pas op het einde van de maand te verliezen.