Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

CO 1374 van 25 september 2008 - KB tot wijziging van KB van 10 augustus 2005 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt of een vorming doorloopt

    Het koninklijk besluit van 19 september 2008 heeft het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 gewijzigd tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt of een vorming doorloopt (bijlage 1).

    Hierna worden de nieuwe reglementaire bepalingen toegelicht.

    1. Niet-hoger onderwijs

    1.1. Begrip lesuur (artikel 1 van het koninklijk besluit van 10 augustus 2005)

    Het koninklijk besluit bepaalde zonder verdere toelichting dat de lessen gegeven moeten worden gedurende minstens 17 uren per week.

    Hoewel de reglementaire bepaling impliciet verwees naar een uur, dat 60 minuten telt, vulden de scholen de controleformulieren in op basis van de in het onderwijs gebruikelijke leseenheden van 50 minuten.

    Om de reglementaire tekst op de realiteit af te stemmen, stelt het nieuwe besluit een lestijd van 50 minuten voortaan gelijk met een lesuur.

    1.2. Verduidelijking in verband met de regelmatige deelneming aan de diverse activiteiten in het kader van de opleiding (artikel 5 van het koninklijk besluit van 10 augustus 2005)

    Voortaan is de regelmatige deelname van de student aan de volgende activiteiten een voorwaarde voor het recht op kinderbijslag:

    • verplichte uren praktijk onder toezicht van de professoren in de onderwijsinstelling,
    • verplichte uren studie onder toezicht in de onderwijsinstelling,
    • stages als ze een voorwaarde zijn voor een erkend diploma, certificaat of brevet.

    De vereiste om regelmatig de lessen te volgen, wordt dus voortaan ook expliciet geformuleerd voor opleidingstijden die al gelijkgesteld waren met lesuren.

    2. Hoger onderwijs: recht op kinderbijslag voor een verlengde tweede zittijd (artikelen 9 en 11 van het koninklijk besluit van 10 augustus 2005).

    Voor de wijziging bevatte het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 de strikte vereiste dat de student inschreven moet zijn voor minstens 27 studiepunten voor een academiejaar om in dat academiejaar recht te hebben op kinderbijslag.

    Door die algemene voorwaarde was het sinds 1 september 2005 onmogelijk om het recht op kinder-bijslag te behouden bij verlengde tweede zittijd, een systeem dat toegepast wordt bij de Franse Gemeenschap (cf. dienstbrief II/A/996/59/agy van 24 maart 2006).

    Dat wordt nu wel mogelijk door het wijzigingsbesluit, op de volgende voorwaarden die tegelijkertijd vervuld moeten zijn (artikel 9 van het koninklijk besluit van 10 augustus 2005).

    De student behoudt zijn recht op kinderbijslag:

    • als hij van de hogeschool of de universiteit toestemming kreeg om zijn laatste academiejaar na de tweede zittijd te voltooien in het eerste semester van het volgende academiejaar, uiterlijk tot 31 januari van dat academiejaar, zonder nieuwe inschrijving;
    • en als hij voor het laatste academiejaar met een inschrijving voor minstens 41 studiepunten ingeschreven was. Het spreekt vanzelf dat de student minstens dat aantal studiepunten behouden moet hebben in dat jaar.

    De reglementaire tekst is bovendien ook aangepast om het recht op kinderbijslag te regelen in de vakantie tussen het laatste academiejaar met een inschrijving en het eerste semester van het volgende academiejaar (artikel 11 van het koninklijk besluit van 10 augustus 2005). Er is dus voortaan een vakantieperiode mogelijk tussen twee opleidingsperiodes waarvan de tweede niet door een inschrijving voorafgegaan is.

    3. Jongeren die onderwijs met beperkt leerplan volgen of een verplichte stage doorlopen voor een diploma en die een sociale uitkering ontvangen (artikel 14 van het koninklijk besluit van 10 augustus 2005)

    Voor jongeren die onderwijs met beperkt leerplan volgen of een stage doorlopen, bepaalt de reglementaire tekst voortaan dat een bezoldiging, een sociale uitkering (gelijk welke) of beide samen de kinderbijslag in de weg staan als het maandelijks bedrag hoger is dan 480,47 euro.

    Voor die twee categorieën van rechtgevende kinderen geldt nu dezelfde norm als voor leerlingen.

    Specifiek voor jongeren die een stage doorlopen, bepaalt de reglementaire tekst dat gelijk welk voordeel dat ze voor die stage krijgen een bezoldiging vormt. Alleen terugbetalingen van werkelijk gedragen kosten vallen daarbuiten.

    4. Tekstaanpassingen

    Volledigheidshalve moet er nog op gewezen worden:

    • dat de Nederlandse versie van artikel 2 van het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 gecorrigeerd is;
    • dat artikel 13 van hetzelfde besluit voortaan alle regels groepeert die van toepassing zijn voor leer-lingen die voltijds onderwijs volgen en voor studenten, wat betreft een winstgevende activiteit of een sociale uitkering;
    • dat artikel 15, ten slotte, voortaan alleen nog betrekking heeft op vrijwilligerswerk.

    5. Technische maatregelen: regels voor de toepassing van de nieuwe bepalingen en verbetering van de bestaande procedures voor de toepassing van vroegere bepalingen die nog altijd van kracht zijn

    5.1. De aanpassingen aan het formulier P7 voor het academiejaar 2008-2009

    De kinderbijslaginstellingen ontvingen op 4 juli 2008 per e-mail het formulier P7 voor het academiejaar 2008/2009 in de drie landstalen. Het werd aangepast aan de wijziging inzake de "verlengde tweede zittijd". Een kopie van deze formulieren gaat als bijlage 2.

    Deze wijziging is van toepassing op alle rechtgevenden ongeacht de Gemeenschap waarin ze studeren, zodra een dergelijke opleidingsmodaliteit is voorzien voor die Gemeenschap. In de praktijk is die nieuwe regeling echter alleen van toepassing voor studenten in het hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap. Alleen in het onderwijs van die Gemeenschap bestaat namelijk het systeem waarbij geen inschrijving nodig is voor het afronden van de opleiding in een bijkomend semester.

    Daarnaast werden er nog twee technische begrippen verfijnd : de " eindverhandeling aan het einde van hogere studiën" en het "buitengewoon onderwijs".

    Om de kinderbijslaginstellingen in staat te stellen de begindatum van de toekenningsperiode als werkzoekende schoolverlater onmiddellijk te kunnen vaststellen, wordt ten slotte in vraag 7 in geval van een tweede zittijd de dag van het laatste examen gevraagd.

    5.1.1. De verlenging van de studieduur - de "verlengde tweede zittijd"

    Naast het vraaggedeelte luik P7B (vraag 46) werd het informatiegedeelte van dit formulier P7 op pagina 2 aangepast.

    Wanneer de onderwijsinstelling een verkort attest heeft afgeleverd waarin niet naar de vraag 46 wordt verwezen, dienen de kinderbijslaginstellingen ervan uit te gaan dat aan de student geen verlengde tweede zittijd is toegestaan. De onderwijsinstellingen werden er evenwel op gewezen dat indien de student toegelaten werd tot de verlengde tweede zittijd en dit niet op het verkorte attest werd vermeld, zij alsnog aan de betrokkene hiervan een attest moeten afleveren. Middels de motiveringsbrief worden de gezinnen op hun beurt erop gewezen dat zij in dergelijk geval alsnog kunnen aantonen dat een verlengde tweede zittijd werd toegestaan (cfr. 5.2).

    5.1.2. Het begrip "eindverhandeling"

    Het koninklijk besluit van 16 februari 1968 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinder-bijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat een verhandeling bij het einde van hogere studies voorbereidt, bevat geen klare omschrijving van het begrip eindverhandeling. Omwille van de uniformiteit moet de eindverhandeling ruim worden geïnterpreteerd. Zowel de theoretische verhandeling voor de masterproef als het verslag over praktijkgerichte proeven dat aan het einde van een professionele bacheloropleiding wordt ingediend, beantwoorden aan de definitie van het begrip.

    Concreet betekent dit dat de kinderbijslaginstellingen, wanneer uit het elektronisch bericht D062 blijkt dat de student voor minder dan 27 studiepunten is ingeschreven, maar dat het om een diplomajaar gaat, er mogen vanuit gaan dat de student een eindverhandeling in de ruime betekenis voorbereidt, zodat het recht onder de voorwaarden van het koninklijk besluit van 16 februari 1968 kan worden vastgesteld. De richtlijnen die vervat zijn in het punt 2.6. van de circulaire van de Rijksdienst, CO 1367 van 7 juni 2007, worden dan ook opgeheven. De vraag 1.3 werd om dezelfde reden op het formulier P7 geschrapt.

    5.1.3. Het buitengewoon onderwijs

    Het deeltijds onderwijs wordt in de flux D062 aangeduid met de code 312. Deze gevallen zijn onderworpen aan de inkomensnorm. Daarentegen zijn de gevallen die meegedeeld worden met de code 321 (buitengewoon onderwijs) niet onderworpen aan de inkomensnorm maar wel aan de uur-norm van 240 uren.

    Vraag 23 i.v.m. het deeltijds buitengewoon onderwijs werd dan ook geschrapt.

    5.2. De modules

    De modules dienen eveneens aangepast te worden volgens het model dat als bijlage 3 gaat. Zo wordt het gezin erop gewezen dat in geval het recht wordt geweigerd, omdat de jongere niet is ingeschreven voor minstens 27 studiepunten, de mogelijkheid bestaat aan te tonen dat:

    a) de jongere ingeschreven is voor een eindverhandeling, in welk geval geen minimum studie-punten vereist is;

    b) de jongere ingeschreven is voor een verlengde tweede zittijd.

    5.3. De procedure

    5.3.1. Papieren circuit: formulier P7

    De bestaande procedure voor de verzending en de herinnering van het formulier, en voor de stop-zetting van de betaling en de gebeurlijke recuperatie zoals beschreven in de CO 1370 van 21 november 2007 en de bijlagen, blijft ongewijzigd in geval de verklaring P7B of D062 ontbreekt.
    Wat de opvolging van de verklaring P7A betreft, gelden voortaan de volgende richtlijnen.

    a. Verzending op 5 september om de gezinnen te informeren en het administratieve proces aan te sturen: volgt de jongere een opleiding in een onderwijsinstelling van de Vlaamse, Franse of Duitstalige Gemeenschap?

    b. Indien op 5 november 2008 het formulier P7A niet is teruggestuurd, dienen de kinderbijslag-instellingen als volgt te werk te gaan:

    • Ofwel is de kinderbijslaginstelling in het bezit van een P7B of D062 waaruit blijkt dat de student verder studeert. In dat geval dient het formulier P7A niet herinnerd te worden, omdat voldoende is bewezen dat de student zijn studies niet heeft stopgezet. Volgde de studerende in het vorig schooljaar deeltijds onderwijs (vraag 21 op P7B of code 312 in flux D062) of een erkende vorming (vraag 22 op P7B), dan dient de kinderbijslaginstelling aan de hand van de DMFA-berichten en de andere socio-professionele fluxen, aangevuld met een inkomensverklaring, na te gaan of de jongere al dan niet een loon en/of sociale uitkering ontving die hoger ligt dan het toegelaten grensbedrag en zo nodig de onterecht betaalde kinderbijslag terug te vorderen.
    • Ofwel ontving de kinderbijslaginstelling geen D062 of P7B, maar een inschrijving als werk-zoekende (D043). In dat geval mag - tot bewijs van het tegendeel- worden aanvaard dat de jongere de studies heeft stopgezet de dag vóór zijn inschrijving als werkzoekende (inschrijving als werkzoekende in de loop van het academiejaar) of aan het einde van het school- of academiejaar (inschrijving als werkzoekende in de loop van de vakantieperiode).
    • Ofwel ontving de kinderbijslaginstelling geen D062 of P7B, maar blijkt uit de RIP en de DMFA-berichten en/of fluxen D047 (zelfstandige activiteit) dat de jongere is beginnen te werken. In dat geval wordt de einddatum van de betalingen vastgesteld op basis van de 240-uren norm of de inkomensnorm, naargelang het geval.
    • Ofwel bezit de kinderbijslaginstelling geen enkel gegeven (noch een D062, P7B of andere flux). In dat geval wordt de rappelprocedure voortgezet om de onontbeerlijke gegevens over de datum van de stopzetting van de studies te verkrijgen; desgevallend gebeurt de gegevensvergaring met een controle aan huis.

    5.3.2. Elektronisch circuit: flux D062

    De Rijksdienst herinnert eraan dat de onderwijsinstellingen van de Vlaamse Gemeenschap tijdens het afgelopen academiejaar 2007/2008 voor identieke situaties in het kader van de flexibilisering van het hoger onderwijs niet allemaal hetzelfde type van attest hebben doorgestuurd.

    Om de rechten van de studenten in die omstandigheden maximaal te vrijwaren, dienen de kinder-bijslaginstellingen voor het school/academiejaar 2007/2008:

    • voor het secundair onderwijs alle attesten te verwerken;
    • voor het hoger onderwijs:
      • alle inschrijvingsattesten te verwerken;
      • de uitschrijvingsattesten en de wijzigingsattesten niet te verwerken.
    Top