Kruimelpad
CO 1316 - Mededeling van sociale gegevens van persoonlijke aard. Aanvullingen aangebracht aan de CO's 1292 van 16 januari 1996 en 1302 van 24 december 1996, rekening houdend met de beslissingen van 12 mei 1998 van het Toezichtscomité bij de Kruispuntbank
Tekst
Deze omzendbrief heeft als doel het actualiseren van bepaalde commentaar verstrekt door de C.O.?s 1292 van 16 januari 1996 en 1302 van 24 december 1996 naar aanleiding van de wijzigingen op 12 mei 1998 aangebracht door het Toezichtscomité bij de K.S.Z. aan zijn beraadslagingen nr. 95/58 en 96/65.
Ter herinnering, de beraadslagingen nr. 95/58 en 96/65 betreffen allebei de voorwaarden waaronder de sociale gegevens van persoonlijke aard mogen doorgestuurd worden door de instellingen van de sociale zekerheid buiten het netwerk van de K.S.Z.
Hoewel de hierna besproken wijzigingen maar een beperkte weerslag hebben voor de praktijk van de regeling, leek het nuttig om de fondsen in te lichten van de inhoud van de aangebrachte wijzigingen, met het oog op een bijwerking van de richtlijnen die in dit verband van toepassing zijn.
De gewijzigde beraadslagingen nr. 95/58 en 96/65 van het Toezichtscomité gaan hierbij als bijlage (1), met een aanduiding in de rand van de nieuwe teksten.
1. Aanvulling bij de C.O. 1292, die de mededeling behandelt van de sociale gegevens van persoonlijke aard door de instellingen van de sociale zekerheid buiten het netwerk van de sociale zekerheid, aan personen of verenigingen die optreden in de hoedanigheid van mandatarissen van de sociaal verzekerden.
Ter herinnering, de vakbonden, de ziekenfondsen, de organisaties van zelfstandigen, de verenigingen van gehandicapten of gepensioneerden worden verondersteld ten opzichte van hun leden te beschikken over een impliciete lastgeving, die hen toelaat de mededeling te verkrijgen van de sociale gegevens van persoonlijke aard betreffende hun leden. De eerder vermelde instellingen zijn met andere woorden vrijgesteld van de verplichting een uitdrukkelijke lastgeving voor te leggen uitgaand van hun lid/de sociaal verzekerde.
De C.O. 1292, punt 2.2., verduidelijkt echter dat deze instellingen aan het fonds het aansluitingsnummer van de sociaal verzekerde moeten meedelen voor wiens rekening ze tussenkomen, voorafgaand aan de mededeling van de gegevens.
In verband met dit laatste punt is het Toezichtscomité, met zijn beslissing van 12 mei 1998, van mening dat de instelling die tussenkomt aan de hand van objectieve feiten moet vaststellen dat de betrokkene bij haar is aangesloten, bijvoorbeeld door het vermelden van het aansluitingsnummer van de lastgever, of het nummer van de sectie van het fonds van de betalingsinstelling of nog andere elementen.
Het nieuwe standpunt ingenomen door het Toezichtscomité lijkt gemotiveerd door het feit dat de R.V.A., die de diverse vakbonden de financiële middelen verstrekt om de betaling van werkloosheidsuitkeringen mogelijk te maken, via de aanduiding van het " sectienummer " door de tussenkomende vakbond, een werkelijke contrôle kan uitvoeren over de aansluiting bij de vakbond van de sociaal verzekerde.
Voor de kinderbijslagregeling blijft het aansluitingsnummer in principe het meest geschikte bewijs dat de sociaal verzekerde behoort tot de organisatie die voor hem tussenkomt. De fondsen zouden echter niet mogen weigeren gevolg te geven aan een vraag van een vakbond die een ander identificatiemiddel levert van hun lid/ de sociaal verzekerde, een identificatiemiddel dat deze met name gebruikt ten opzichte van de R.V.A.
Punt 2.2. van de C.O. 1292 moet dan ook geïnterpreteerd worden rekening houdend met deze verduidelijking.
2. Wijziging van de C.O. 1302 betreffende het meedelen van de sociale gegevens van persoonlijke aard aan bepaalde privé-mandatarissen en openbare overheden buiten het netwerk van de sociale zekerheid, die ze nodig hebben in het raam van hun wettelijke opdrachten.
Ter herinnering, de C.O. 1302 bepaalt de voorwaarden waaronder verschillende personen en instellingen de mededeling kunnen verkrijgen van de sociale gegevens van persoonlijke aard wanneer deze in verband staan met hun wettelijke opdracht.
Punt 1.4. van de C.O. 1302 verduidelijkt dat de Minister van Financiën, wanneer hij handelt in het raam van artikel 327, § 1 van het Wetboek op de inkomstenbelastingen, de gegevens moet ontvangen die nodig zijn voor het vestigen of invorderen van de (federale) belastingen.
Met zijn beslissing van 12 mei 1998 gaat het Toezichtscomité er van uit dat de ontvangers van provinciale en gemeentelijke belastingen dezelfde gegevens mogen ontvangen wanneer ze handelen krachtens de wet van 23 december 1986 betreffende de invordering en de geschillen ter zake van provinciale en plaatselijke heffingen (artikel 10) en de wet van 24 oktober 1996 betreffende de vestiging en de invordering van provincie- en gemeentebelastingen (artikel 12).
Punt 1.4. van de C.O. 1302 moet dus gelezen worden met deze uitbreiding.
----------
(1) Niet opgenomen.