Kruimelpad
CO 1138 van 29 november 1984 - Gevolgen van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht, ten aanzien van het recht op kinderbijslag - Toepassing van KB van 13 augustus 1984 tot uitvoering van Art. 45 van de herstelwet van 31 juli 1984 (uittreksels)
Tekst
Artikel 62 uit Kinderbijslagwet werknemers
12 augustus 1985 - Koninklijk besluit tot bepaling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend voor het kind dat onderworpen is aan de deeltijdse leerplicht (BS 21.8.1985)
(...)
I. Nieuwe wet betreffende de leerplicht
De wet van 29 juni 1983 heeft voorzien in de verlening van de leerplicht, die voortaan 12 jaren bestrijkt en onderverdeeld is in 2 periodes: een periode van voltijdse leerplicht en een periode van deeltijdse leerplicht.
1) Voltijdse leerplicht (ten minste tot de leeftijd van 15 jaar en ten hoogste tot 16 jaar)
De voltijdse leerplicht vangt aan met het schooljaar dat begint in het jaar waarin het kind de leeftijd van zes jaar bereikt.
Zij omvat ten hoogste zeven jaren lager onderwijs en ten minste de eerste twee leerjaren van het secundair onderwijs met volledig leerplan.
De voltijdse leerplicht loopt tot de leeftijd van 15 jaar wanneer het kind op die leeftijd reeds het eerste en het tweede leerjaar van het secundair onderwijs heeft gevolgd. Zij duurt evenwel niet voort na de leeftijd van 16 jaar.
Volledigheidshalve zij erop gewezen dat aan de voltijdse leerplicht kan worden voldaan door het volgen van het buitengewoon onderwijs, verstrekt overeenkomstig de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon onderwijs, of van een huisonderwijs dat beantwoordt aan de door de Koning te bepalen voorwaarden.
2) Deeltijdse leerplicht (ten hoogste tot het einde van het schooljaar dat valt in het jaar waarin de leerplichtige 18 jaar wordt)
Op de periode van voltijdse leerplicht volgt een periode van deeltijdse leerplicht.
Deze laatste begint dus ten vroegste op de leeftijd van 15 jaar en eindigt bij de afloop van het schooljaar in het jaar tijdens hetwelk het kind 18 jaar oud wordt.
Het kind dat echter vóór die leeftijd het secundair onderwijs met volledig leerplan met vrucht heeft beëindigd, is niet meer onderworpen aan de leerplicht.
Het kind dat geboren is in 1969 en reeds 15 jaar is vóór de aanvang van het schooljaar 1984-1985 en twee jaar secundair onderwijs heeft gevolgd, kan vanaf dit schooljaar 1984-1985 reeds overgaan naar deeltijds onderwijs.
Het kind dat geboren is in 1969 en zich niet bevindt in de hierboven vermelde voorwaarde kan overgaan naar deeltijds onderwijs vanaf het schooljaar 1985-1986. Principieel gezien kan dit kind evenwel vanaf de leeftijd van 16 jaar overgaan naar deeltijds onderwijs.
Aan deze deeltijdse leerplicht kan op 5 manieren worden voldaan:
a) Door het volgen van een secundair onderwijs met volledig leerplan ; de deeltijdse leerplicht is immers maar een minimumnorm.
b) Door het volgen van onderwijs met beperkt leerplan, dat wil zeggen onderwijs dat minder weken per jaar of lestijden per week omvat dan bepaald voor het onderwijs met volledig leerplan.
Dit onderwijs wordt inzonderheid verstrekt in de centra voor onderwijs met beperkt leerplan (C.O.B.L.) en is geregeld bij een koninklijk besluit van 16 juli 1984 (Belgisch Staatsblad van 13 september 1984) (...).
Overeenkomstig dit besluit is het experimenteel secundair onderwijs met beperkt leerplan opgericht op het niveau van het lager en het hoger secundair beroepsonderwijs.
Het wordt overdag verstrekt gedurende 40 weken naar rato van ten minste 12 en ten hoogste 15 wekelijkse lestijden van 50 minuten.
De centra voor onderwijs met beperkt leerplan hebben hun zetel in door de Staat opgerichte gesubsidieerde of erkende inrichtingen voor secundair onderwijs met volledig leerplan, waarin technisch en/of beroepssecundair onderwijs wordt gegeven.
Het onderwijs met beperkt leerplan kan eventueel worden gevolgd binnen het bestek van een leerovereenkomst in de nijverheid, dat wil zeggen een leerovereenkomst bedoeld bij de wet van 19 juli 1983 op het leerlingenwezen voor beroepen uitgeoefend door arbeiders in loondienst (Belgisch Staatsblad van 31 augustus 1983).
c) Door het volgen van een vorming die door de Koning, op eensluidend advies van een bij elk onderwijsministerie opgerichte commissie, is erkend als beantwoordend aan de vereisten van de deeltijdse leerplicht. Het programma inzake vorming omvat lessen die gegeven worden in een vormingscentrum, maar ook een leerovereenkomst die het aanleren van een beroep beoogt.
d) Door het volgen van buitengewoon onderwijs verstrekt overeenkomstig de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon onderwijs.
e) Door het volgen van huisonderwijs dat beantwoordt aan de door de Koning te bepalen voorwaarden.
3) Inwerkingtreding en toepassingssfeer van de wet van 29 juni 1983
In praktijk treedt de wet in werking op 1 september 1983 en is zij toepasselijk op al de kinderen die tot de bij de wet bedoelde leeftijdscategorieën behoren.
Er bestaan evenwel drie - hierna omschreven - toestanden waarin de kinderen ofwel niet aan de wet onderworpen zijn, ofwel er aan onderworpen zijn onder specifieke voorwaarden:
a) De wet is niet toepasselijk: - op de minderjarigen die geboren zijn vóór 1 januari 1968;
- op de minderjarigen die in het schooljaar 1982-1983 de school verlaten hebben.
b) De wet is toepasselijk op de minderjarigen die geboren zijn in 1968 en die in het volledig schooljaar 1982-1983 de school nog niet verlaten hebben, en zulks tot ze twee jaren secundair onderwijs met volledig leerplan hebben gevolgd zonder dat zij voor dit tweede jaar moeten geslaagd zijn ;
c) De wet is op de in 1969 geboren minderjarigen van toepassing tot het einde van het schooljaar dat eindigt in het jaar waarin zij de leeftijd van 17 jaar bereiken, dat wil zeggen tot het einde van het schooljaar 1985-1986.
(...)
(...)
Artikel 56sexies uit Kinderbijslagwet werknemers
D. Nieuwe rechthebbenden: Personen verbonden door een leerovereenkomst in de nijverheid
De persoon verbonden door een leerovereenkomst bedoeld in de wet van 19 juli 1983 op het leerlingenwezen voor beroepen uitgeoefend door arbeiders in loondienst kan zelf niet gerechtigd zijn op kinderbijslag (zie supra A, 2°, b) en c).
Artikel 8 van voormeld koninklijk besluit van 13 augustus 1984 (...) bepaalt evenwel dat die persoon onder sommige voorwaarden het recht op kinderbijslag tegen de bedragen art. 40 (...) GW kan doen ontstaan voor de kinderen die bedoeld zijn in artikel 51, 2de lid, 1°, 2°, 3° en 7°, GW1 .
Het recht kan bovendien worden geopend uit hoofde van de langstlevende echtgenoot van de leerling of van het weeskind van de leerling.
De voorwaarden voor de toekenning van de kinderbijslag, die wordt verleend ten laste van en uitbetaald door de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers, zijn dezelfde als die welke gesteld zijn om het recht op kinderbijslag te verlenen uit hoofde van de student, de langstlevende echtgenoot van de student of de wees van de student (artikel 56sexies, G.W.).
- 1Lezen artikel 51, §3, 1°, 2° en 6°.