Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

CO 1121 van 28 februari 1984 - Art. 62, §4 GW - KB van 30 december 1975 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt, gewijzigd door KB van 5 december 1983

    (...)

    II. Bespreking

    (...)

    C. Duur van de toekenningsperiode als werkzoekende

    1. Bij toepassing van artikel 12bis, § 1 van het koninklijk besluit van 30 december 19751 bedraagt de periode voor de toekenning van de kinderbijslag 180 of 90 kalenderdagen2 , naargelang het kind op het ogenblik van zijn aanvraag om werkloosheidsuitkering of wachtuitkering de leeftijd van 18 jaar al dan niet heeft bereikt.

    2. Vanaf 1 juli 19833 komt niet alleen het kind dat studies beëindigd heeft als bedoeld in artikel 124 van het koninklijk besluit van 20 december 19634 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid en dat als werkzoekende bij de R.V.A. is ingeschreven, in aanmerking voor de toekenning van de kinderbijslag als werkzoekende, doch tevens het kind dat leerling is geweest van een zeevaartschool bedoeld in art. 11 van het koninklijk besluit van 9 april 1965 betreffende de Pool der Zeelieden een attest van inschrijving als werkzoekende verstrekt worden.

    3.De periode van 90 of 180 kalenderdagen5 begint respectievelijk te lopen op 1 juli of 1 augustus naargelang het kind op de dag van zijn inschrijving als werkzoekende jonger is dan 18 jaar dan wel 18 jaar of ouder is.

    4. Wanneer evenwel de studies niet kunnen beschouwd worden als zijnde beëindigd vóór 1 juli of 1 augustus, ingeval de student een tweede zittijd heeft of een stage bij einde studies doorloopt - wat zal dienen vastgesteld aan de hand van een attest afgeleverd door de bevoegde instelling -, en zich dan ook pas na afloop hiervan als werkzoekende, overeenkomstig art. 124 van genoemd koninklijk besluit van 20 december 19636 bij de R.V.A. kan laten inschrijven, begint de periode van 90 of 180 kalenderdagen7 welke normaal aanvangt op 1 juli of 1 augustus, te lopen de dag na de beëindiging van alle aktiviteiten opgelegd door het studieprogramma, bv. de dag na de tweede zittijd of na het beëindigen van de stage. Deze bepaling is toepasselijk vanaf 1 juli 19838 .

    5. Wanneer studies, als bedoeld in art. 62, § 49 G.W. worden beëindigd of onderbroken en belanghebbende binnen een termijn van maximum 15 maanden studies herneemt of een leertijd aanvat als respectievelijk bedoeld in art. 62, § 410 en 62, § 2, G.W., dan begint bij de onderbreking van deze laatste studies of leertijd de periode van 180 of 90 kalenderdagen te lopen de dag nà de werkelijke datum waarop de laatste studies of leertijd werden onderbroken.

    Deze nieuwe bepaling is toepasselijk vanaf 1 juli 1983.

    Twee voorbeelden verduidelijken deze nieuwe bepaling:

    1) Op 30 juni 1982 werden middelbare studies beëindigd als bedoeld in art. 124 van het koninklijk besluit van 20 december 196311 .
    Op 5 september 1983, dus binnen de 15 maand, begint belanghebbende opnieuw te studeren, doch hij onderbreekt deze nieuwe studies, als bedoeld in art. 62, § 412 , G.W., op 17 januari 1984.
    Op 18 januari 1984 begint de periode van 18013 kalenderdagen te lopen.
    Uit het attest, afgeleverd door de R.V.A., blijkt dat belanghebbende op 15 februari 1984 als werkzoekende ingeschreven werd bij toepassing van art. 124 van het koninklijk besluit van 20 december 196314 .
    De kinderbijslag werd aanvankelijk betaald tot 31 augustus 1982.
    Wegens het hernemen van studies als bedoeld in art. 62, § 415 , G.W. is er voor de maanden september 1983 tot en met januari 1984 kinderbijslag verschuldigd (art. 48 G.W. is van toepassing).
    Wegens de inschrijving als werkzoekende op 15 februari 1984 is er mede bij t oepassing van art. 48, G.W., vanaf 1 februari 1984 kinderbijslag verschuldigd als werkzoekende.

    2) Op 17 april 1983 worden universitaire studies, welke voldoen aan de voorwaarden van art. 62, § 416 , G.W. onderbroken.
    Op 6 oktober 1983 (dus binnen de 15 maand worden opnieuw universitaire studies, zoals bedoeld in art. 62, § 417 G.W. doch van een andere optie aangevat, welke op 10 februari 1984 worden onderbroken.

    Uit het attest, afgeleverd door de R.V.A. blijkt dat belanghebbende op 11 februari 1984 als werkzoekende bij toepassing van art. 124 van het koninklijk besluit van 20 december 196318 werd ingeschreven. De periode van 18019 kalenderdagen begint te lopen op 11 februari 1984.
    De kinderbijslag werd aanvankelijk betaald tot en met april 1983.
    Vanaf oktober 1983 wordt de kinderbijslag opnieuw toegekend en hij blijft na 10 februari 1984 verschuldigd tijdens de periode van 18020 kalenderdagen, vermits belanghebbende op 11 februari 1984 als werkzoekende bij toepassing van art. 124 van het koninklijk besluit van 20 december 196321 ingeschreven werd.

    Belanghebbende mag ook meer dan eens studies onderbreken en nieuwe studies aanvatten. Om als werkzoekende in aanmerking te kunnen komen voor de kinderbijslag, volstaat het dat tussen elke onderbreking van studies en aanvang van nieuwe studies geen termijn van meer dan 15 maand verlopen is. Vanzelfsprekend moet belanghebbende zich evenwel kunnen beroepen op een inschrijving als werkzoekende bij toepassing van art. 124 van het koninklijk besluit van 20 december 1963.

    Volledigheidshalve dient vermeld dat bovengenoemde periode van 15 maanden eventueel mag verlengd worden met de duur van ene toestand welke voorkomt in art. 9bis22 .

    Indien er meer dan 15 maanden verlopen zijn tussen de beëindiging van studies als bedoeld in art. 62, § 423 , G.W., en de herneming van studies of van een leertijd, als bedoeld in respectievelijke art. 62, § 424 en § 2, dan moeten deze hernomen studies of leertijd minstens zes maanden geduurd hebben.

    6. Wanneer de periode van 180 of 90 kalenderdagen25 geschorst wordt wegens één van de in artikel 9bis26 van het koninklijk besluit van 30 december 1975 opgesomde redenen, wordt de kinderbijslag, zoals vroeger reeds het geval was, opnieuw toegekend voor het resterende gedeelte van die periode zo het kind de daartoe vereiste voorwaarden blijft vervullen.

    Vanaf 1 juli 198327 komt daarnaast ook het kind dat zich pas als werkzoekende laat inschrijven nà de beëindiging van één van de in artikel 9bis28 opgesomde toestanden, in aanmerking voor de toekenning van de kinderbijslag.

    De periode van 180 of 90 kalenderdagen29 begint alsdan onmiddellijk nà de beëindiging van de bewuste toestand, onder aftrek evenwel van het eventueel reeds verlopen gedeelte van de periode, rekening houdend met de normale aanvangsdatum van die periode, zoals bepaald in art. 12bis, § 2, eerste lid30 .

    (...)

    Wat de uitwerking van deze bepaling in de tijd betreft, mag aangenomen worden dat wanneer de inschrijving als werkzoekende vóór 1 juli 1983 plaats heeft gehad nà de beëindiging van één van de in artikel 9bis31 opgesomde toestanden er voor het resterende gedeelte van de periode van 180 of 90 kalenderdagen32 na 1 juli 1983 kinderbijslag toegekend wordt.

    7. Voornoemde periode van 180 of 90 kalenderdagen33 mag, met ingang van 1 oktober 1983, verlengd worden met het tijdvak tijdens hetwelk het kind in de loop van de maanden juli, augustus of september tewerkgesteld was op grond van een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten, wanneer hij tijdens die tewerkstelling was onttrokken aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.

    D. Winstgevende aktiviteit of het genot van een sociale uitkering tijdens de toekenningsperiode als werkzoekende

    Wanneer al de vereiste voorwaarden als werkzoekende vervuld zijn, doch de werkzoekende een winstgevende aktiviteit, (...) uitoefent of een sociale uitkering geniet welke uit die aktiviteit voortvloeit 34 wordt de toekenning van de kinderbijslag, met ingang van 1 oktober 1983 geschorst voor de volledige maand in de loop waarvan deze aktiviteit wordt uitgeoefend of de sociale uitkering wordt toegekend, zodat er voor die maand geen kinderbijslag uitgekeerd wordt.

    (...)

    Het genot van een sociale uitkering, bij toepassing van een Belgische of buitenlandse regeling betreffende de werkloosheid is een beletsel voor de toekenning van de kinderbijslag.

    Dit betekent dat wanneer een werkzoekende, na het verstrijken van de periode van 150 of 75 werkdagen35 , respectievelijk 180 of 90 kalenderdagen36 , nog de werkloosheidsuitkeringen begint te genieten op het einde van een maand, dit het verval van het recht op kinderbijslag tijdens die maand met zich brengt, zodat de werkzoekende moet worden geacht dit recht pas op het einde van die maand te verliezen, bij toepassing van art. 48, G.W.

    • 1
    • 2
    • 3
    • 4
    • 5
    • 6
    • 7
    • 8
    • 9
    • 10
    • 11
    • 12
    • 13
    • 14
    • 15
    • 16
    • 17
    • 18
    • 19
    • 20
    • 21
    • 22
    • 23
    • 24
    • 25Thans artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1985.
    • 26Lezen 270 of 180 kalenderdagen, zie C.O. 1281.
    • 27Lezen 1 mei 1984, met toepassing van het K.B. van 18 april 1984.
    • 28Thans artikel 36 van het K.B. van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.
    • 29Lezen 180 of 270.
    • 30Lezen §3, ingevolge artikel 51 van de Wet van 29 April 1996 houdende sociale bepalingen.
    • 31Lezen 270, C.O. 1281.
    • 32Thans artikel 4, § 1, van het koninklijk besluit van 12 augustus 1985.
    • 33Vanaf 1 mei 1984, met toepassing van het koninklijk besluit van 18 april 1984 (zie C.O. 1132, niet opgenomen).
    • 34Thans artikel 1, § 2, van het koninklijk besluit van 12 augustus 1985.
    • 35Wat betreft het maximum toegelaten bedrag van de lonen en sociale uitkeringen vanaf 1 november 1991, zie C.O. 1230, infra.
    • 36Thans 233 of 155 dagen, zondagen niet meegerekend.
    Top