Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

999/112 van 17 februari 2000 - Formulier schoolattest P7 - Recht op kinderbijslag voor studenten tijdens de zomervakantie

    1. De duur van de zomervakantie

    Het Koninklijk besluit van 30 december 1975 tot uitvoering van art. 62, §3 Kinderbijslagwet Werknemers bepaalt de voorwaarden waaronder de kinderbijslag tijdens de vakanties wordt verleend.

    De zomervakantie wordt bepaald als de periode die valt tussen het einde van he school- of academiejaar in de onderwijsinrichting, die het kind voor de vakantie heeft bezocht en het begin van het school- of academiejaar in de onderwijsinrichting (dezelfde of een andere) waar het kind het volgende jaar schoolgaat (artikel 9, tweede alinea). Volgt het kind niet meer de lessen, dan wordt de kinderbijslag verleend gedurende de zomervakantie, bepaald door de onderwijsinrichting die het heeft verlaten, uiterlijk op 30 september (artikel 10).

    2. Het bewijs van de zomervakantie

    Aan de instellingen van het universitair en het hoger onderwijs buiten de universiteit wordt op het jaarlijks toegezonden formulier P7 gevraagd te vermelden: (a) de begin- en de einddatum van het school- of academiejaar; (b) de duur van de verschillende vakantieperiodes (o.a. de zomervakantie).

    Het blijkt dat de duur van zomervakantie op de recent ontvangen schoolattesten P7 niet door alle instellingen volgens identieke criteria wordt ingevuld.

    Inzake het tijdstip van het begin en het einde van de zomervakantie werd de Rijksdienst die bij het bevoegde onderwijsdepartement informatie heeft ingewonnen erover ingelicht dat de autonomie van de verschillende instellingen van hoger onderwijs inhoudt, dat zij het begrip " vakantie" vrijelijk kunnen definiëren (bijv. of de tweede zittijd onder de vakantie valt). Deze definitie kan bovendien ook binnen dezelfde onderwijsinstelling naargelang van de discipline verschillen.

    3. De wisselwerking tussen de duur van de zomervakantie en het begin van een tewerkstelling

    Gelet op die verschillen kunnen er zich problemen voordoen voor wat betreft de studenten die nog in aanmerking komen voor het recht op kinderbijslag tijdens de zomervakantie, in zoverre is voldaan aan de zeer specifieke voorwaarden van het artikel 12 van het Koninklijk besluit van 30 december 1975.

    Welke zijn de voorwaarden?

    1. ze hebben zich niet als werkzoekende schoolverlater laten inschrijven. De situatie van het als werkzoekende ingeschreven kind wordt beoordeeld op basis van het Koninklijk besluit van 12 augustus 1985 tot uitvoering van artikel 62, §5;
    2. ze hebben een tewerkstelling aangevat die uitgeoefend wordt voor en/of na de vakantie;
    3. de winstgevende activiteit (andere dan een tewekstelling als student) situeert zich tijdens de maand waarin de vakantie begint of eindigt. (normaal juli of september).

    In dat geval moet de winstgevende activiteit worden uitgeoefend gedurende minder dan 80 uren om nog recht te hebben voor die betrokken vakantiemaanden (gewijzigde artikel 12, eerste lid, 3° van het Koninklijk besluit van 30 december 1975, verstrenging van het recht op kinderbijslag tijdens de vakantiemaanden: CO 1313 van 5/2/1998, pag.6, punt D).

    Mag ik u vragen met het volgende rekening te willen houden.

    a) het begin van de zomervakantie

    Het begin van de zomervakantie zal worden vastgesteld rekening houdende met de officiële data vermeld op het attest P7. Het gaat weliswaar om een weerlegbaar vermoeden dat deze gegevens overeenstemmen met de werkelijkheid, waaruit volgt dat de student kan aantonen dat de reële beëindigingsdatum van alle studieactiviteiten voor de betrokken faculteit of onderwijsinrichting niet overeenstemt met de opgegeven data. Deze maatregel is noodzakelijk omdat de beëindiging van alle studieactiviteiten per richting (en per jaar) binnen dezelfde onderwijsinstelling kan variëren.

    Voorbeeld:

    een student uit universiteit X studeert af en werkt sedert 1 juli 1999 meer dan 80 uren per maand. Het attest P7 vermeldt 6 juli 1999 als globale begindatum van de vakantieperiode voor de gehele universiteit.

    Voor de maand juli is geen kinderbijslag meer verschuldigd. De student kan echter met feitelijke bewijzen aantonen (verklaring van de school, examenkalender,...) dat wat hem betreft alle studieactiviteiten reeds waren afgelopen voor het begin van de tewerkstelling, waardoor het recht op kinderbijslag voor de maand juli toch gehandhaafd blijft.

    b) het einde van de zomervakantie

    Voor het einde van de vakantie geldt in toepassing van artikel 10 van het Koninklijk besluit van 30 december 1975 de dag voor het begin van het nieuwe school- of academiejaar in de instelling die de student heeft verlaten en uiterlijk 30 september. De informatie hierover kan teruggevonden worden op het attest P7.

    Voorbeeld:

    een student uit faculteit X studeert af en werkt sedert 1 september 1999 maar dan 80 uren per maand. Het attest P7 vermeldt 22 september als einddatum van het academiejaar 1998-1999. Voor de maand september is geen kinderbijslag meer verschuldigd en artikel 48, derde lid S.W.K.L. is niet van toepassing.

    4. De uitwerking

    Onderhavige circulaire moet toegepast worden voor alle nog niet betaalde gevallen en wat betreft de voor bepaalde vakantiemaanden opgemaakte debetten die nog worden gerecupereerd. Afgehandelde schoolformulieren moeten daarentegen niet meer worden herzien.

    Het departement "controle" zal voor het begin van het volgende academiejaar schriftelijk in verbinding treden met alle universiteiten en hogescholen om hen te wijzen op de gevolgen van een niet-uniforme invulling van de schoolformulieren door de onderwijsinstelling.

    Samenvatting van de principes:

    • universiteiten en hogescholen bepalen de duur van de zomervakanties op basis van niet-identieke criteria, die bovendien naargelang de faculteit (en van jaar tot jaar) kunnen verschillen.
    • oefent het rechtgevend kind een beroepsactiviteit uit voor het begin van de zomervakantie en/of na het einde van de zomervakantie in de maand waarin deze begint of eindigt dan moet naargelang van het geval het begin en het einde van de zomervakantie individueel worden bepaalt.
    • onderhavige omzendbrief impliceert niet de systematische herziening van alle schoolformulieren. Hij is enkel van toepassing op de nog niet behandelde gevallen en voor de opgemaakte debetten, waarvoor een recuperatie nog in uitvoering is.
    Top