Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

Informatienota 1986/23: - Art. 56octies G.W. - Toepassing van de inhouding op het bedrag van de kinderbijslag.

    Op de kinderbijslag die tegen de tarieven van art. 40 G.W. en art. 42 G.W. betreffende de kinderbijslag voor werknemers verschuldigd is aan de in art. 56octies van die wetten bedoelde rechthebbende, moet de inhouding toegepast worden die is opgelegd door art. 1 van KB 228 van 9 december 1983 houdende vermindering van de kinderbijslag voor werknemers en voor de personeelsleden van de openbare sector.

    De toekenning van de ingehouden bijslag kan worden gevraagd door de rechthebbende die geen loon trekt in de zin van art. 4 van KB 228 (behalve de wees die recht heeft op kinderbijslag tegen het gewone tarief) en ook door de rechthebbende met een loon dat lager is dan het door datzelfde artikel bepaalde bedrag. Omzendbrief nr. 1118 van 18 januari 1984 van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers stelt bovendien duidelijk dat met name de vervangingsinkomens niet in aanmerking worden genomen bij de bepaling van het maandloon.

    De in art. 56octies van de gecoördineerde wetten bedoelde rechthebbende kan dus zeker de toekenning vragen van de ingehouden bijslag, want hij trekt geen loon in de zin van voormeld art. 4 en de onderbrekingstoelage die hem verschuldigd is kan niet in aanmerking komen voor de berekening van dat loon.

    Het lijkt niet nodig een wetswijziging in overweging te nemen om de in art. 56octies van de gecoördineerde wetten bedoelde rechthebbende ambtshalve van de inhouding uit te sluiten. Men mag namelijk aannemen dat dat soort rechthebbende niet vaak voorkomt omdat hij nog gezinslast heeft.

    Bron: Ministerie van Sociale Voorzorg (25 oktober 1985).

    Top