Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

Informatienota 1988/6: - Art. 56, §2 G.W. - Vervangingsinkomens.

    Het voorgelegde geval is dat van een gerechtigde op kinderbijslag die, ingevolge een verkeersongeval voorgekomen binnen het bestek van zijn privé-leven, belangrijke lichamelijke letsels opgelopen heeft.

    Een verzekeringsmaatschappij heeft aan deze rechthebbende een bedrag van 5.850.000fr. gestort dat de economische schadeloosstelling vertegenwoordigt welke voortvloeit uit de permanente invaliditeit van 75%. Dit bedrag is het resultaat van een kapitalisatie berekend op basis van een fictief loon dat had toegekend kunnen worden tot de leeftijd van 65 jaar, op grond van de 75% invaliditeit en rekening houdend met een coëfficient eigen aan de verzekeringstechnieken. De regeling van de schade werd voor alle rekeningen voldaan, zonder verergeringscoëfficient.

    Door het feit van deze schadeloosstelling, vergoedt het ziekenfonds betrokkene niet en levert het regelmatig de getuigschriften af (modellen 736F) met inlichtingen over de ongeschiktheid van deze laatste.

    Het probleem bestaat erin te bepalen of, krachtens KB van 12 april 1984 tot uitvoering van de art. 42bis en art. 56, §2 G.W. en de interpretaties die de CO 1130 van 22 juni 1984 hierover geeft, deze schadeloosstelling een vervangingsinkomen vormt.

    Overeenkomstig art. 56, §2, al.2 G.W., moet de werknemer, om de schaal van art. 50ter G.W. te genieten, de hoedanigheid hebben van rechthebbende met personen ten laste en mag hij geen door de Koning bepaalde vervangingsinkomens genieten die een toegelaten maximum bedrag overschrijden.

    Art. 3 van het voornoemde koninklijk besluit van 12 april 1984 bepaalt hetgeen men dient te verstaan onder "vervangingsinkomens" in de zin, namelijk, van art. 56, §2, al.2 G.W. Aldus, zijn vervangingsinkomens de pensioenen, renten, tegemoetkomingen, uitkeringen of de wedde behouden na de eerste dertig dagen van een periode van arbeidsongeschiktheid, toegekend hetzij krachtens Belgische of vreemde reglementaire of wetsbepalingen, hetzij krachtens regelen van toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling, onder voorbehoud van de genoemde uitzonderingen.

    De uitkeringen toegekend krachtens Belgische reglementaire of wetsbepalingen zijn dus vervangingsinkomens (cfr. CO 1130 van 22 juni 1984). Bijgevolg, dient een kapitaal ontvangen als schadevergoeding beschouwd te worden als een vervangingsinkomen. Dit is evenwel niet zo voor de eventuele intresten opgeleverd door dit kapitaal daar noch art. 3 van KB van 12 april 1984, noch de CO 1130, verwijzen naar deze inkomens.

    Om het maandelijks bedrag te berekenen van het vervangingsinkomen dat een dergelijk kapitaal vormt, dient men beroep te doen op de methode gebruikt door het RIZIV; voor elk bijzonder geval, zou het nuttig zijn dit instituut te raadplegen voor de raming van de jaarlijkse en maandelijkse waarde van de uitkeringen toegekend in toepassing van het gemeenrecht.

    Anderzijds, zou men dezelfde oplossing moeten toepassen in het geval dat de werknemer, slachtoffer van een arbeidsongeval, gebruik maakt van het recht dat hem geboden wordt krachtens art. 45 van de wet van 10 april 1971 over de arbeidsongevallen. Aldus zal het derde van de rente uitbetaald in kapitaal moeten geraamd worden volgens de RIZIV methode en zal men rekening moeten houden met de overblijvende twee derde tegen hun werkelijke maandelijkse waarde.

    Bron: Juridische Studieën. Ref.: E81/Contr.

    Top