Kruimelpad
Informatienota 1990/7: - Toepassing van art. 62, §3, 2°. - Ongehuwde kind dat een der ouders in zijn of haar huishoudelijke taak bijstaat.
Tekst
Art. 62, §3 - 2° G.W. (tekst van kracht vanaf 22 juli 1985) bepaalt dat: "De kinderbijslag verleend wordt tot 25 jaar ten behoeve van: 2° het ongehuwde kind uit een gezin met ten minste vier kinderen, van wie er ten minste drie rechtgevend op kinderbijslag zijn, en dat een der ouders in zijn of haar huishoudelijke taak bijstaat; noch deze ouder noch het ongehuwde kind mogen andere dan huishoudelijke arbeid verrichten".
Vraag voorgelegd aan de Directie van de Juridische Studiën:
In een concreet geval is de vader in het genot van invaliditeitsuitkeringen, terwijl de moeder werkloosheids- of ziekteuitkeringen geniet.
De vader houdt zich met het huishouden bezig zodat de kinderbijslag ten behoeve van een vierde kind kan worden verleend als hulp in het huishouden, vermits het genieten van een invaliditeitsuitkering niet moet worden beschouwd als een winstgevende activiteit (MO 443 van 3 april 1986).
Indien het kind daarentegen de moeder in het huishouden zou bijstaan, kan de kinderbijslag ten behoeve van het kind niet worden verleend, vermits de moeder moet geacht worden wel een winstgevende activiteit uit te oefenen.
Antwoord van de Juridische Studiën dd. 20 juni 1988. Ref.: E8221/Dir. D (uittreksel)
Om dit probleem te kunnen oplossen, zal men in concreto moeten nagaan welke ouder door het ongehuwde kind wordt bijgestaan. Immers, indien het kind de vader in zijn huishoudelijke taak bijstaat, kan het recht op kinderbijslag, overeenkomstig art. 62, §3, 2° G.W., toegekend worden. Indien daarentegen de moeder, die als werkloze geacht wordt een winstgevende activiteit uit te oefenen, wordt bijgestaan, vervalt het recht op kinderbijslag (zie MO 443 van 3 april 1986).
Het onderzoek van de feitelijke toestand zal dus bepalend zijn voor het al dan niet toekennen van de kinderbijslag.
Wij zijn echter van oordeel dat in dit geval ook kan worden onderzocht of geen toepassing kan gemaakt worden van art. 62, §3, eerste lid, 1° G.W. Inderdaad, in casu kan de moeder beschouwd worden als de alleen gebleven ouder, indien haar echtgenoot "volledig ongeschikt om het huishouden te verzorgen" is verklaard door een geneesheer van de dienst voor geneeskundige controle van het RIZIV, overeenkomstig art. 1, KB van 18 december 1973 tot bepaling van de wijze waarop de ongeschiktheid van sommige personen wordt vastgesteld. De alleen-gebleven moeder verricht beroepsarbeid, aangezien het genot van werkloosheidsuitkeringen wordt beschouwd als het verrichten van beroepsarbeid (MO 443 van 3 april 1986, pg.4).