Kruimelpad
CO 1234 van 6 september 1990 - Voorwaarden om kinderbijslag te genieten tijdens de wachttijd - Jongeren die aan de deeltijds leerplicht voldaan hebben - Art. 62, §6 GW - KB van 5 juni 1990
Tekst
Het koninklijk besluit van 5 juni 1990 heeft, teneinde de kinderbijslagregeling opnieuw te laten aansluiten bij de werkloosheidsreglementering, een artikel 2bis ingevoegd in het koninklijk besluit van 12 augustus 1985 tot uitvoering van artikel 62, § 61 G.W.
Dit artikel 2bis verwijst naar artikel 124bis2 van de werkloosheidsreglementering, hetwelk jongeren die aan de deeltijdse leerplicht voldaan hebben, doch niet de voorwaarden van artikel 124bis3 van de werkloosheidsreglementering vervullen, onder bepaalde voorwaarden gelijkstelt met jongeren die de lagere secundaire cyclus met technische of beroepsvorming beëindigd hebben.
Bedoelde gelijkstelling in artikel 124bis4 wordt verleend indien de betrokken jongeren:
- ofwel met succes één van de kwalificatieproeven afgelegd hebben waarvan sprake in artikel 9, § 1, van het koninklijk besluit van 12 december 1986 houdende inrichting van het experimenteel secundair onderwijs met beperkt leerplan5 ;
- ofwel gedurende twee schooljaren als regelmatige leerling het experimenteel secundair onderwijs met beperkt leerplan gevolgd hebben;
- ofwel gedurende twee schooljaren als regelmatig leerling ingeschreven geweest zijn in een vorming erkend door het Besluit van de Vlaamse Executieve van 25 juni 1986 betreffende de organisatie, de vorming en de subsidiëring van de deeltijdse vorming6 .
Door de gelijkstelling, verleend in artikel 124bis7 krijgen de betrokken jongeren recht op werkloosheidsuitkeringen na het doorlopen van een wachttijd.
Het koninklijk besluit van 5 juni 1990 beoogt het behoud van het recht op kinderbijslag tijdens de wachttijd voor deze categorie jongeren.
De duur van de wachttijd is dezelfde als deze voorzien bij artikel 2 van hogervermeld koninklijk besluit van 12 augustus 1985 en bedraagt dus:
- 90 kalenderdagen indien het kind de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt op het ogenblik van zijn aanvraag om werkloosheids- of wachtuitkering;
- 180 kalenderdagen indien het kind ouder dan 18 jaar is op het ogenblik van zijn aanvraag om werkloosheids- of wachtuitkering.
De wachttijd vangt aan:
- hetzij de dag nadat voldaan is aan de voorwaarden van het hogervermelde artikel 124bis8 , dat wil zeggen de dag nadat met succes één van de kwalificatieproeven afgelegd werd of de dag na het einde van het tweede schooljaar met beperkt leerplan of met beperkte vorming;
- hetzij de dag na de werkelijke datum waarop aan de studies in de loop van een schooljaar, aan een leertijd of aan een opleidingsprogramma een einde werd gesteld, op voorwaarde dat voldaan is aan dezelfde voorwaarden als deze bepaald in artikel 2, § 2, 2°, a) en b) van het hogervermelde koninklijk besluit van 12 augustus 1985, te weten dat er niet meer dan 15 maanden verlopen zijn tussen de dag waarop voldaan is aan de voorwaarden van artikel 124bis9 van de werkloosheidsreglementering en het hernemen van studies, van een leertijd of van een opleidingsprogramma. Zo er toch meer dan 15 maanden verstreken zijn tussen de beide tijdstippen, moeten de beëindigde studies, leertijd of opleidingsprogramma ten minste zes maanden hebben geduurd.
(...)
Het koninklijk besluit van 5 juni 1990 heeft uitwerking met ingang van 1 augustus 1989.
- 1
- 2
- 3
- 4
- 5
- 6Artikel 62, § 6 lezen als artikel 62, § 5.
- 7Thans artikel 36 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.
- 8Thans artikel 36 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.
- 9Thans luidt de tekst als volgt:
"ofwel, voor de jongere die deeltijds secundair onderwijs heeft gevolgd, het kwalificatiegetuigschrift van de tweede of van de derde graad van het voltijds beroepssecundair onderwijs behaald hebben".