Kruimelpad
CO 1299 van 19 september 1996 - Kinderbijslag voor verdwenen kinderen
Tekst
De aandacht van de Rijksdienst is gevestigd op de pijnlijke situatie van gezinnen waarvan een kind verdwenen is en waarvoor de betaling van de kinderbijslag wettelijk is opgeschort.
De Minister van Sociale Zaken heeft de Rijksdienst gemachtigd om aan de betrokken gezinnen die onder de nationale verdeling ressorteren kinderbijslag te betalen uit zijn reservefonds, op de volgende voorwaarden:
- Met een verdwenen kind bedoelt men:
- het kind dat onvrijwillig niet langer aanwezig is op zijn verblijfplaats;
- waarvan men geen nieuws heeft ;
- behalve wanneer blijkt dat dit kind, naar alle waarschijnlijkheid, is overleden in omstandigheden zoals een ongeval of een ramp, zelfs indien het lichaam niet is teruggevonden.
Hieruit volgt dat weggelopen kinderen en kinderen waarvan is vastgesteld dat ze in het buitenland verblijven in dit kader niet rechtgevend kunnen zijn.
De verdwijning kan bewezen worden met alle rechtsmiddelen.
- Bij de verdwijning moet het kind rechtgevend zijn op kinderbijslag op grond van artikel 62 of 63 G.W.
- De rechthebbende voldoet aan de voorwaarden van artikel 51 G.W., behalve, in voorkomend geval, aan de voorwaarde dat het kind tot het gezin van de rechthebbende moet behoren (art. 51, § 3), voor zover in dat geval het kind tot het betrokken gezin behoorde onmiddellijk voor zijn verdwijning.
Deze ruime bepaling sluit dus uitkeringen uit hoofde van een wees (art. 51, § 2) niet uit.
- De kinderbijslag wordt betaald aan de bijslagtrekkende bedoeld in artikel 69, § 1 G.W. die voor de verdwijning de kinderbijslag ontving voor het kind. Voor verdwenen kinderen die bijslagtrekkende waren voor zichzelf is dus geen kinderbijslag verschuldigd.
- De kinderbijslag wordt betaald tegen het gewone tarief van artikel 40 G.W., eventueel verhoogd met de toeslagen van de artikelen 42bis en 50ter G.W. Voor de toepassing van het koninklijk besluit van 12 april 1984 wordt het kind beschouwd als behorend tot het gezin van de rechthebbende of de bijslagtrekkende, gescheiden levende echtgenoot of ex-echtgenoot. Zoals gezegd in punt 3 hiervoor kan bovendien een recht op wezenbijslag gevestigd worden uit hoofde van het verdwenen kind, eventueel tegen het verhoogde tarief, naargelang van de situatie van de overlevende ouder. Bovendien worden de leeftijdstoeslagen uitgekeerd als bepaald in artikel 44 G.W. en kan een toeslag op grond van artikel 47 G.W. verder worden betaald zolang de medische beslissing van voor de verdwijning geldig is.
Tenslotte wordt het kind gegroepeerd met de overige kinderen van de bijslagtrekkende.
- Voor het bepalen van de voorrang tussen de regeling van de nationale verdeling en die van het overheidspersoneel en van de zelfstandigen wordt het kind in voorkomend geval fictief beschouwd als deel uitmakend van het gezin van de rechthebbende werknemer. Van die fictie wordt ook uitgegaan in geval van botsing van rechten met de voordelen verleend door een instelling naar internationaal recht.
- Wat een fonds meer moet betalen ingevolge de groepering van het verdwenen kind met de kinderen waarvoor het betaalt, komt ten laste van de Rijksdienst, die jaarlijks de betrokken bedragen terugbetaalt.
- Het reservefonds van de Rijksdienst betaalt vanaf de maand na die waarin het kind verdwenen is.
- De kinderbijslag wordt verleend voor ten hoogste vijf jaar vanaf de verdwijning van het kind, onder voorbehoud van de leeftijdsgrens bepaald in artikel 62 of 63 G.W.(25 of 21 jaar).
- Het recht op kinderbijslag ten laste van het reservefonds vervalt op het einde van de maand waarin het kind teruggevonden wordt.
- Het recht op kinderbijslag kan 5 jaar terugwerken vanaf 1 april 1996, zijnde de eerste dag van de maand na de datum van het oorspronkelijke voorstel van het Beheerscomité van de Rijksdienst in verband met deze zaak.
Een kind dat verdwenen is op 15 januari 1989 heeft dus recht op kinderbijslag van 1 april 1991 tot 31 januari 1994, onder voorbehoud van de leeftijdsgrens.
Referenties
Metadata
Datum van inwerkingtreding