Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

CO 1328 van 18 mei 2001 - KB van 7 maart 2001 tot wijziging van KB van 30 december 1975 - Recht op kinderbijslag voor het kind dat studies volgt in het kader van een communautair actieprogramma (Art. 4, 1e lid, 3°, KB van 30 december 1975) - Recht op kinderbijslag tijdens de stage (Art. 8, 2e lid, KB van 30 december 1975)

     

    Deze omzendbrief geeft toelichting bij het koninklijk besluit van 7 maart 2001, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 29 maart 2001, waarvan een kopie als bijlage.

    Het besluit wijzigt enerzijds artikel 4, eerste lid, 3° van het koninklijk besluit van 30 december 1975, met betrekking tot de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend voor een kind dat onderwijs volgt in het kader van een Erasmus (of ander Europees) project, in een andere lidstaat van de Europese Unie.

    Het besluit wijzigt anderzijds eveneens het tweede lid van artikel 8 van het voornoemde besluit van 30 december 1975, inzake het bedrag van lonen en vergoedingen waarboven een leerling ophoudt de kinderbijslag te genieten tijdens de stageperiode.

    1. Wijziging van artikel 4, eerste lid, 3° van het koninklijk besluit van 30 december 1975

    Met omzendbrief CO 1313 van 5 februari 1998 werd toelichting gegeven bij de door het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 aan het koninklijk besluit van 30 december 1975 aangebrachte wijziging van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend voor een kind dat onderwijs volgt in het kader van een Erasmus (of ander Europees) project, in een andere lidstaat van de Europese Unie.

    Het recht op kinderbijslag wordt thans, overeenkomstig artikel 4, eerste lid, 3° van het koninklijk besluit van 30 december 1975 verleend aan het kind dat terwijl het regelmatig ingeschreven is aan een in het Rijk gevestigde universiteit, in een andere lidstaat van de Europese Unie, voltijds onderwijs volgt, dat integraal deel uitmaakt van het studieprogramma van deze universiteit en een volledige academische erkenning krijgt.

    Het koninklijk besluit van 7 maart 2001 verruimt de toepassing van artikel 4, eerste lid, 3° van het koninklijk besluit van 30 december 1975 tot studenten die ingeschreven zijn in een inrichting van hoger onderwijs in België en voltijds onderwijs volgen in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte (EU + Noorwegen, Ijsland en Liechtenstein - EER), of in een andere Staat die deelneemt aan een communautair actieprogramma op onderwijsgebied.

    De voorwaarde dat het voltijds onderwijs integraal deel moet uitmaken van het studieprogramma van de in België gevestigde inrichting voor hoger onderwijs en een volledige erkenning van deze inrichting moet krijgen, blijft uiteraard behouden.

    Door deze wijziging kan zo kinderbijslag worden toegekend, zonder invulling van een controleformulier door de buitenlandse schoolinrichting aan de student die:
    - regelmatig ingeschreven is in een in België gevestigde inrichting van hoger onderwijs;
    - voltijds onderwijs volgt in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte (EER) of in een andere Staat, die deelneemt aan een communautair actieprogramma op onderwijsgebied;
    - terwijl het gevolgde onderwijs integraal deel uitmaakt van het studieprogramma van de in België gevestigde inrichting van hoger onderwijs en een volledige erkenning van deze inrichting heeft gekregen.

    Wij vestigen er uw aandacht op dat deze bepalingen uitwerking hebben met ingang van 1 september 1997. Dit is de dag waarop het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 uitwerking had.

    Betrokkenen beschikken vanaf 29 maart 2001 (datum van publicatie in het Staatsblad), conform artikel 120 van de Kinderbijslagwet, over een termijn van drie jaar om een eventueel recht op kinderbijslag op deze gronden te vorderen, recht dat dus ten vroegste kan ingaan op 1 september 1997.

    In de mate dat ze kunnen gerepertorieerd worden dienen de dossiers met terugwerkende kracht te worden herzien, zonder dat een uitdrukkelijke vraag hierom van betrokkene vereist is.

    Elk nieuw onderzoek van een reeds behandeld dossier, om een andere reden dan de toepassing van het voorliggend besluit, moet, in voorkomend geval, eveneens aanleiding geven tot een regularisatie van de rechten op grond van dit besluit.

    De instructies vervat onder punt 2.A op blz. 2 van de omzendbrief CO 1313 komen hiermee te vervallen.

    Volledigheidshalve willen wij hierbij toch wijzen op artikel 52 van de Kinderbijslag dat bepaalt dat de gezinsbijslag slechts wordt toegekend voor kinderen die Op het Belgische grondgebied worden opgevoed of studeren.

    De Verordeningen (EEG) nrs. 1408/71 en 574/72 inzake sociale zekerheid voor migrerende werknemers heffen deze territorialiteitsvoorwaarde op voor kinderen die binnen de grenzen van de EER verblijven. Dit is dus niet het geval voor kinderen die in een andere Staat verblijven, zelfs al studeren zij er in het kader van een Europees studieprogramma.

    In die gevallen zal dus nog steeds een individuele afwijking dienen aangevraagd te worden bij de Minister of het Ministerie van Sociale Zaken.

    2. Wijziging van artikel 8, tweede lid, van het koninklijk besluit van 30 december 1975

    Overeenkomstig artikel 8, tweede lid, van het koninklijk besluit van 30 december 1975 kan de jongere die een stage verricht, met name in het raam van de permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen, kinderbijslag ontvangen indien het loon of de vergoedingen toegekend voor deze stages het bedrag waarboven een leerling ophoudt kinderbjslag te ontvangen, niet overschrijden.

    Volgens de ministeriële omzendbrief nr. 457 van 5 mei 1988, moet op basis van deze tekst rekening gehouden worden met de vergoedingen die aan de stagiair zijn verschuldigd bij wijze van terugstorting van kosten betaald ingevolge de regelgeving van de Franse gemeenschap.

    De jurisprudentie stelt dat deze regel strijdig is met het gelijkheidsbeginsel aangezien voor leerlingen de terugstortingen van gemaakte kosten niet in aanmerking worden genomen.

    Bovendien is het een vaste administratieve praktijk de terugstortingen van kosten gemaakt door kinderen die een bezoldiging ontvangen in de regel nooit als een deel van de bezoldiging te beschouwen.

    De tekst van artikel 8, tweede lid, werd dan ook in die zin aangepast.

    Het gewijzigde artikel 8, tweede lid, voorziet dan ook dat brutolonen toegekend voor de stages of sociale uitkeringen die eruit voortvloeien een beletsel vormen voor de toekenning van de kinderbijslag, zo zij een bedrag van - op vandaag - 16.200 BEF overstijgen. Zoals bepaald in artikel 1, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit van 6 maart 1979 tot bepaling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat verbonden is door een leerovereenkomst, wordt dit bedrag gekoppeld aan de index van de consumptieprijzen, zodat het verhoogt of verlaagt telkens wanneer de bedragen van de kinderbijslag worden gewijzigd ingevolge een stijging of daling van dit indexcijfer.

    De bedragen worden in het koninklijk besluit in euro vermeld, waarbij is voorzien dat in de periode die loopt tot 31 december 2001 de bedragen in Belgische frank moeten worden gelezen.

    Deze bepaling treedt in werking vanaf 1 april 2001, zijnde de eerste dag van de maand na die waarin het besluit is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

    Top