Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

1 september 1960 - Koninklijk besluit tot inrichting van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers en van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Zelfstandigen (BS 9.9.1960)

    Inhoudstafel

    HOOFDSTUK I - BEVOEGDHEDEN VAN DE RIJKSDIENSTEN VOOR KINDERBIJSLAG
    HOOFDSTUK II - ORGANISATIE, WERKING EN BEHEER DER RIJKSDIENSTEN
    HOOFDSTUK III - ACTIEF EN PASSIEF VAN DE RIJKSDIENST VOOR SAMENORDENING DER GEZINSVERGOEDINGEN
    HOOFDSTUK IV - HET COORDINATIECOMITE
    HOOFDSTUK V - HET BESTENDIG CONTROLECOMITE
    HOOFDSTUK VI - HET BEHEERSCOMITE VAN DE SOCIALE DIENST
    HOOFDSTUK VII

    HOOFDSTUK I - BEVOEGDHEDEN VAN DE RIJKSDIENSTEN VOOR KINDERBIJSLAG

    Artikel 1. (...)

    Art. 2. Iedere Rijksdienst heeft tot taak in het raam van de wetgeving, waaronder hij ressorteert :

    1° de Minister van Sociale Voorzorg alle voorstellen te doen, strekkend tot verbetering van de wetgeving en van het regime voor kinderbijslag op administratief, structureel en sociaal vlak;

    2° iedere zaak te onderzoeken en van advies te dienen over iedere kwestie die hem in zaken van kinderbijslag door de Minister van Sociale Voorzorg wordt voorgelegd;

    3° iedere opdracht te vervullen, die hem in aangelegenheden van kinderbijslag door de Minister van Sociale Voorzorg zou worden toevertrouwd.

    Art. 3. De bevoegdheden van de Rijksdienst voor Samenordening der Gezinsvergoedingen in verband met de toepassing van de kinderbijslagwetgeving op de werknemers worden toevertrouwd aan de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers.

    Wordt eveneens aan de Rijksdienst toevertrouwd, het dagelijks beheer van:

    1° de sociale dienst die door de beide Rijksdiensten voor Kinderbijslag zal worden opgericht;

    2° de beheersdiensten van het centraal gebouw;

    3° de centrale bibliotheek.

    De Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers staat in voor het dagelijks beheer van de voormelde diensten, onder het gezag van respectievelijk het in artikel 30 bepaalde beheerscomité van de sociale dienst, het in artikel 31 bepaalde beheerscomité van het centraal gebouw en het Coördinatiecomité waarvan sprake in artikel 250 van het organiek koninklijk besluit van 22 december 1938, genomen ter uitvoering van de wet van 10 juni 1937 tot uitbreiding van de kinderbijslag tot de werkgevers en de niet-loonarbeiders.

    Bovendien worden door de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers de nodige personeelsleden, lokalen en actiemiddelen ter beschikking gesteld van de Secretaris van de Commissie van Advies inzake Controle en Betwiste Zaken, waarvan sprake in artikel 126 van de wet van 4 augustus 1930. Dat personeel blijft onder het administratief gezag van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers.

    Art. 4. De bevoegdheden van de Rijksdienst voor Samenordening der Gezinsvergoedingen op het stuk van toepassing van de kinderbijslagwetgeving op de niet-loonarbeiders worden toevertrouwd aan de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Zelfstandigen.

    Wordt eveneens aan de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Zelfstandigen toevertrouwd, het dagelijks beheer van:

    1° het speciaal opsporingsbureau, dat krachtens artikel 289 van het organiek koninklijk besluit van 22 december 1938 werd opgericht door het bij de Commissie van Advies inzake Controle en Betwiste Zaken ingesteld Speciaal Comité;

    2° de coördinatiedienst die door het Coördinatiecomité werd opgericht krachtens artikel 251 van het organiek koninklijk besluit van 22 december 1938.

    De Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Zelfstandigen staat in voor het dagelijks beheer van het speciaal opsporingsbureau en van de coördinatiedienst, onder het gezag van respectievelijk het speciaal comité van de Commissie van Advies inzake Controle en Betwiste Zaken en het Coördinatiecomité.

    HOOFDSTUK II - ORGANISATIE, WERKING EN BEHEER DER RIJKSDIENSTEN

    Art. 5. Behoudens andersluidende bepalingen in de wet van 26 juli 1960, in het koninklijk besluit van 9 augustus 1960, genomen ter uitvoering van de artikelen 10 en 11 van bedoelde wet, en in dit besluit, zijn de bepalingen van de geordende wetten op de kinderbijslag voor loonarbeiders en van de wet van 10 juni 1937 op de kinderbijslag voor niet-loonarbeiders, alsmede van het organiek koninklijk besluit van 22 december 1938, genomen ter uitvoering van deze laatste wet, evenals de koninklijk en ministeriële besluiten, genomen ter uitvoering van de voormelde wetten, en betrekking hebbend op de werking of het beheer, eensdeels van de Nationale Verrekenkas voor Gezinsvergoedingen en van de Hulpcompensatiekas voor Gezinsvergoedingen, anderdeels van de Nationale Onderlinge Kas voor Kindertoeslagen en van de Onderlinge Hulpkas voor Kindertoeslagen, toepasselijk op respectievelijk de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers en de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Zelfstandigen.

    Art. 6. De zetel der beide Rijksdiensten is gevestigd in de Brusselse agglomeratie. Iedere Rijksdienst mag, met de instemming van de Minister van Sociale Voorzorg, in andere plaatsen van het land bijhuizen vestigen.

    Art. 7. Ieder der beide Rijksdiensten mag vrijwillig aangeslotenen omvatten.

    Ieder aangeslotene is vrij ontslag in te dienen, op voorwaarde dat hij jegens de Rijksdienst al zijn verplichtingen heeft vervuld en dat hij het bewijs levert te hebben aangesloten bij een primaire instelling.

    Art. 8. Het beheersorgaan van iedere der beide Rijksdiensten maakt het huishoudelijk reglement van de Rijksdienst op. In speciale reglementen bepaalt het:

    1° de regelen volgens dewelke de nationale compensatiekas zal plaatshebben;

    2° de wijze van inning der bijdragen en het bedrag der bijdrage voor administratiekosten, dat minstens gelijk zal zijn aan het hoogste door de primaire instellingen toegepaste bedrag, zonder nochtans een maximumbedrag te mogen overschrijden, dat door de Minister van Sociale Voorzorg wordt vastgesteld ;

    3° de wijze van verdeling en uitbetaling van de bijslagen die ten goede komen aan de personen die hij rechtstreeks dient ;

    4° de wijze van incassering van de hem door de primaire instellingen verschuldigde stortingen ;

    5° de wijze volgens dewelke de controle der primaire instellingen zal geschieden.

    Het huishoudelijk reglement van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Zelfstandigen alsmede de speciale reglementen die hem betreffen, worden de Minister van Sociale Voorzorg ter goedkeuring voorgelegd. (1)

    Art. 10. De primaire instellingen zijn verplicht, aan de afgevaardigden van het beheersorgaan van de Rijksdienst waaronder zij ressorteren, ter plaatse, inzage te geven van hun geschriften en stukken ter verantwoording van hun verrichtingen. (1)

    Art. 13bis. Het beheerscomité van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers stelt aan de Koning de aanvaarding van giften en legaten, gedaan ten voordele van de Rijksdienst, ter goedkeuring voor ; het stelt de wedden van het personeel vast behalve deze van de algemeen beheerder en van de adjunct- algemeen beheerder, met inachtneming van de statutaire of reglementaire bepalingen inzake het personeel der onder de Minister van Sociale Voorzorg ressorterende openbare instellingen;

    Art. 15. De leden van het beheersorgaan gaan geen enkele persoonlijke verplichting aan met betrekking tot de verbintenissen van de Rijksdienst die zij beheren.

    Zij hebben zich slechts voor de uitvoering van hun mandaat te verantwoorden.

    Art. 16. De Staat wordt bij iedere der beide Rijksdiensten vertegenwoordigd door een Regeringscommissaris, op voordracht van de Minister van Sociale Voorzorg door de Koning benoemd, en door een afgevaardigde van de Minister van Financiën. Deze commissaris en deze afgevaardigde oefenen hun functies uit overeenkomstig de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle van sommige instellingen van openbaar nut.

    De Minister van Sociale Voorzorg mag bovendien bij de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Zelfstandigen een of meer afgevaardigden aanwijzen.

    De Minister van Volksgezondheid en van het Gezin mag bij iedere Rijksdienst een afgevaardigde aanwijzen.

    De Minister van Middenstand mag bij de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Zelfstandigen een afgevaardigde aanwijzen.

    De door de Minister van Sociale Voorzorg, door de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin en door de Minister van Middenstand aangewezen afgevaardigden, wonen de vergaderingen met raadgevende stem bij. (1)

    Art. 17. De Minister van Sociale Voorzorg bepaalt het bedrag van het presentatiegeld en van de vergoedingen voor verplaatsings- en verblijfkosten die worden toegekend aan de voorzitter en aan de leden van de Raad van Beheer van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Zelfstandigen. Hij stelt eveneens het bedrag vast van de vergoeding die aan de commissarissen en afgevaardigden van de regering bij de beide Rijksdiensten toegekend wordt. (1)

    Art. 18. Het dienstjaar begint 1 januari en eindigt 31 december.

    Het eerste dienstjaar begint op de datum dat dit besluit in werking treedt.

    Art. 19. Elk jaar maakt het beheersorgaan van iedere der beide Rijksdiensten de balans en de rekeningen van het verlopen dienstjaar op, alsmede het ontwerp van begroting van het eerstvolgend dienstjaar.

    De balans, de rekeningen en het ontwerp van begroting worden, samen met een verslag over de activiteit van de Rijksdienst tijdens het verlopen jaar, tegelijkertijd opgestuurd aan de onder iedere der beide Rijksdiensten ressorterende primaire instellingen alsmede aan de Minister van Sociale Voorzorg.

    Over de inhoud daarvan, mogen de primaire instellingen rechtstreeks aan de Minister hun opmerkingen of adviezen laten geworden. In dat geval, moeten deze opmerkingen of adviezen de Minister binnen de maand worden toegestuurd; een afschrift daarvan moet het beheersorgaan van de betrokken Rijksdienst worden overgemaakt. (1)

    HOOFDSTUK III - ACTIEF EN PASSIEF VAN DE RIJKSDIENST VOOR SAMENORDENING DER GEZINSVERGOEDINGEN

    Art. 20. De nadere regelen van overname van het actief en het passief van de Rijksdienst voor samenordening der gezinsvergoedingen door de twee Rijksdiensten worden door Ons, op voorstel van het Coördinatiecomité, vastgesteld.

    Het Coördinatiecomité verdeelt het actief en het passief van de Rijksdienst voor samenordening der gezinsvergoedingen onder de twee Rijksdiensten, volgens de voorziene regelen.

    Deze verdeling wordt Onze Minister van Sociale Voorzorg ter goedkeuring voorgelegd.

    Ondertussen beheert de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Zelfstandigen het actief en het passief van de Rijksdienst voor samenordening der gezinsvergoedingen en voert hij de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen uit.

    HOOFDSTUK IV - HET COORDINATIECOMITE

    Art. 21. Het Coördinatiecomité waarvan sprake in artikel 250 van het organiek koninklijk besluit van 22 december 1938 is als volgt samengesteld:

    1° de voorzitter van iedere der beide Rijksdiensten;

    2° drie leden van het beheersorgaan van iedere der beide Rijksdiensten;

    3° de voorzitter van de Commissie van Advies inzake Controle en Betwiste Zaken;

    4° de secretaris van de Commissie van Advies inzake Controle en Betwiste Zaken.

    De algemeen beheerder of de adjunct-algemeen beheerder van iedere der beide Rijksdiensten woont de vergaderingen met raadgevende stem bij. (1)

    Het sub 3° bedoeld lid oefent de functies van voorzitter uit en het sub 4° bedoeld lid deze van secretaris.

    De Minister van Sociale Voorzorg mag zich in het Comité laten vertegenwoordigen door twee afgevaardigden die de vergaderingen met raadgevende stem bijwonen.

    Art. 22. De Minister van Sociale Voorzorg bepaalt het bedrag van het presentiegeld en van de vergoedingen voor verplaatsings- en verblijfsonkosten toegekend aan de voorzitter en aan de leden van het Coördinatiecomité. Hij stelt eveneens het bedrag vast van de vergoeding die aan zijn afgevaardigden zal toegekend worden.

    Art. 23. Onverminderd de opdracht die hem inzonderheid krachtens artikelen 250 en volgende van het organiek koninklijk besluit van 22 december 1938 is toevertrouwd, worden door het Coördinatiecomité vastgesteld de respectieve bijdragen van de beide Rijksdiensten tot de werkingskosten van hun gemeenschappelijke diensten, waarvan het dagelijks beheer één hunner wordt toevertrouwd.

    HOOFDSTUK V - HET BESTENDIG CONTROLECOMITE

    Art. 24. Er wordt een Bestendig Comité opgericht voor controle der instellingen die deelnemen aan of bijdragen tot de toepassing van de wetgeving betreffende de kinderbijslag voor werknemers en niet-werknemers, en der personen die aan deze wetgeving onderworpen zijn of het voordeel er van genieten.

    Art. 25. Het Bestendig Controlecomité:

    1° verzekert de betrekkingen tussen de dienst kinderbijslag van het Ministerie, die is belast met een algemene opdracht van controle, op de toepassing der kinderbijslagwetgeving, aan de ene kant, en, aan de andere kant, de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers en de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Zelfstandigen, ieder voor wat betreft de controleopdrachten die hem eigen zijn;

    2° staat in voor de samenwerking der voormelde Rijksdiensten met de administratie van het Ministerie die is belast met de sociale inspectie, namelijk voor wat betreft het opsporen der werkgevers die gehouden zijn bij een compensatiekas aan te sluiten en die deze verplichting niet hebben vervuld.

    Art. 26. Het Bestendig Controlecomité is als volgt samengesteld:

    1° de directeur-generaal van het Ministerie die de kinderbijslag onder zijn bevoegdheid heeft;

    2° de directeur van de dienst kinderbijslag van het Ministerie;

    3° het hoofd van de Sociale Inspectie van het Ministerie;

    4° de algemeen beheerder van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers;

    5° de algemeen beheerder van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Zelfstandigen.

    Het sub 1° bedoelde lid neemt de functies van voorzitter waar.

    De leden mogen zich laten vervangen of bijstaan.

    Het secretariaat van het Bestendig Controlecomité wordt waargenomen door een secretaris en, eventueel, een adjunct-secretaris, beiden door de Minister van Sociale Voorzorg aangeduid uit de ambtenaren van het Ministerie.

    Art. 27. Het Bestendig Controlecomité vergadert na bijeenroeping door zijn voorzitter en minstens éénmaal per maand.

    Het Comité mag er toe beslissen, dat de aangelegenheden die slechts één der kinderbijslagregelingen betreffen, alleen door de betrokken leden zullen behandeld worden.

    Met betrekking tot iedere onder zijn bevoegdheid ressorterende kwestie, mag het Comité het standpunt van vertegenwoordigers van primaire instellingen horen, alsmede het verslag van ambtenaren van de controlediensten die onder het gezag van een zijner leden geplaatst zijn, met akkoord van deze laatste.

    Art. 28. Het archief van het Bestendig Controlecomité wordt door de secretaris bewaard en staat de Minister ter beschikking.

    Art. 29. De werking van het Bestendig Controlecomité onttrekt geenszins zijn leden aan hun plichten en verantwoordelijkheden jegens het gezag waar onder zij ressorteren.

    De onkosten van werking van het Bestendig Controlecomité worden, voor een gelijk deel, gedragen door de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers en door de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Zelfstandigen. (2)

    HOOFDSTUK VI - HET BEHEERSCOMITE VAN DE SOCIALE DIENST

    Art. 30. Er wordt een Beheerscomité van de centrale dienst der Rijksdiensten voor kinderbijslag opgericht.

    De bevoegdheden van dat Comité, alsmede de organisatie van de sociale dienst, worden door de Minister van Sociale Voorzorg vastgesteld.

    Het Comité is samengesteld uit:

    1° twee leden van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers;

    2° twee leden die de hoedanigheid van beheerder van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Zelfstandigen hebben ;

    3° twee leden vertegenwoordigers van het personeel van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers ;

    4° twee leden vertegenwoordigers van het personeel van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Zelfstandigen ;

    5° een voorzitter met raadgevende stem, gekozen buiten de beheersorganen en het personeel der Rijksdiensten.

    De leden van het Comité worden benoemd door de Minister van Sociale Voorzorg op voordracht, voor de leden bedoeld sub 1° en 2°, van de betrokken beheersorganen, en voor de leden bedoeld sub 3° en 4° van de representatieve organisaties van het personeel van de Rijksdiensten.

    Bij gebrek aan voordracht, binnen de twee maand na de aanvang, mag de Minister zonder voordracht benoemen.

    De algemeen beheerder of de adjunct-algemeen beheerder van iedere der beide Rijksdiensten, woont de vergaderingen met raadgevende stem bij.

    Het secretariaat wordt waargenomen door het hoofd van de in artikel 3, 1°, bedoelde sociale dienst.

    De Minister van Sociale Voorzorg bepaalt het bedrag van het prestatiegeld en van de vergoedingen voor verplaatsings- en verblijfkosten die aan de voorzitter en de leden van het Comité, andere dan de vertegenwoordigers van het personeel van de Rijksdiensten, toegekend worden. (3)

    HOOFDSTUK VII

    Art. 32. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 3 augustus 1960. (4)

    ----------------
    (1) Aldus gewijzigd door het K.B. van 8.4.1965, art. 4 (B.S. 17.4.1965), van kracht vanaf 1.5.1965.
    (2) Aangevuld bij K.B. van 7.12.1960, art. 1 (B.S. 24.1.1961), met uitwerking vanaf 3.8.1960.
    (3) Vernietigd door de Raad van State, bij arrest van 24.11.1961, wegens het niet-vervullen van een substantiële vormvereiste (zie Arr. en Adv. R. v. St., 1961, p. 1056), opnieuw ingevoegd bij K.B. van 20.9.1963 (B.S. 27.3.1964) en gewijzigd door het K.B. van 8.4.1965, art. 4 (B.S. 17.4.1965), van kracht vanaf 1.5.1965.
    (4) Gewijzigd bij K.B. van 7.12.1960, art. 2 (B.S. 24.1.1961), dat uitwerking had vanaf 3.8.1960.

    Datum van publicatie
    Datum van afkondiging
    Top