In hetzelfde decreet wordt in hoofdstuk 6/1, ingevoegd bij artikel 200, een artikel 30/1 ingevoegd, dat luidt als volgt:
Art. 30/1. Een private uitbetalingsactor ontvangt jaarlijks een subsidie van Kind en Gezin om de toelagen in het kader van het gezinsbeleid te kunnen uitbetalen overeenkomstig de regelgeving betreffende de uitbetaling van toelagen in het kader van het gezinsbeleid. Die subsidie dient louter om de bedragen te dekken die uitbetaald moeten worden aan de begunstigden van toelagen in het kader van het gezinsbeleid.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere voorwaarden voor de vaststelling en de toekenning van de subsidies, vermeld in het eerste lid.”
In hetzelfde decreet wordt in hoofdstuk 6/1, ingevoegd bij artikel 200, een artikel 30/2 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 30/2.
§1. Een private uitbetalingsactor ontvangt van het agentschap jaarlijks een subsidie voor de werkingskosten volgens de hiernavolgende bepalingen. Die subsidie moet de werking van de private uitbetalingsactor ondersteunen om de uitbetaling, vermeld in artikel 30/1, te garanderen en te optimaliseren. De private uitbetalingsactoren bepalen hoe ze die middelen willen aanwenden binnen de context van de activiteiten waarvoor ze ter uitvoering van artikel 29 een vergunning hebben verkregen, en binnen de context van de vergunningsnormen, vermeld in artikel 27 en 28, die betrekking hebben op het gevoerde financiële beleid.
Het eerste jaar na de inwerkingtreding van dit decreet is de totale enveloppe aan werkingsmiddelen voor de private uitbetalingsactoren gelijk aan het totale bedrag aan werkingskosten dat ze in het voorlaatste jaar vóór de inwerkingtreding van dit decreet ontvangen hebben overeenkomstig artikel 2, 7°, en artikel 4 van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 betreffende de beheersrekening en de administratieve reserve van de kinderbijslagfondsen.
§2. Vanaf het tweede jaar na de inwerkingtreding van dit decreet worden de berekeningswijze en toekenningsvoorwaarden van die enveloppe bepaald door de Vlaamse Regering.”.
In hetzelfde decreet wordt in hoofdstuk 6/1, ingevoegd bij artikel 200, een artikel 30/3 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 30/3. Elke private uitbetalingsactor ontvangt een gedeelte uit de totale enveloppe voor werkingsmiddelen dat gebaseerd is op de verhouding van het bedrag van de uitbetaalde toelagen in het kader van het gezinsbeleid ten opzichte van het totale bedrag aan toelagen in het kader van het gezinsbeleid uitbetaald door de private uitbetalingsactoren in de loop van een dienstjaar. Daarnaast ontvangt de private uitbetalingsactor 1,5% van de onterecht uitbetaalde gezinsbijslagen die teruggevorderd worden. De Vlaamse Regering kan criteria vastleggen die tot doel hebben het bedrag van onterecht uitbetaalde gezinsbijslagen door een private uitbetalingsactor zo laag mogelijk te houden.
De Vlaamse Regering kan aan de private uitbetalingsactoren een aanvullende werkingssubsidie toekennen voor de uitbetaling van andere toelagen in het kader van het gezinsbeleid volgens de voorwaarden die ze bepaalt.”.
In hetzelfde decreet wordt in hoofdstuk 6/1, ingevoegd bij artikel 200, een artikel 30/4 ingevoegd, dat luidt als volgt:
“Art. 30/4. Op zijn vroegst twee jaar na de inwerkingtreding van dit decreet en op basis van een grondige evaluatie van de werking van de private uitbetalingsactoren door het agentschap kan een deel van de subsidie voor werkingskosten, vermeld in artikel 30/2 en 30/3, bijkomend afhankelijk gemaakt worden van door de Vlaamse Regering vast te stellen criteria om de goede werking van de private uitbetalingsactoren te kunnen garanderen.”.