Kruimelpad
CO 1201 van 17 december 1987 - KB van 12 november 1987 tot vaststelling van de voorwaarden waaraan een gehandicapt kind moet voldoen om de kinderbijslag te genieten bij toepassing van Art. 47 van SWKL
Tekst
Het in rand vermeld koninklijk besluit van 12 november 1987 bepaalt de voorwaarden waaraan een gehandicapt kind moet voldoen om de bijkomende bijslag te genieten bij toepassing van artikel 47, G.W., zoals dit van kracht geworden is op 1 juli 1987. Het betreft dus gehandicapte kinderen die geboren zijn op 1 juli 1966 en later.
Bedoeld koninklijk besluit treedt in werking op 1 december 1987, wat betekent dat voor de periode van 1 juli 1987 tot 30 november 1987 de bepalingen van het koninklijk besluit van 10 maart 1964 van toepassing blijven op hogervernoemde categorie van gehandicapte kinderen.
Ditzelfde koninklijk besluit van 10 maart 1964 blijft bovendien van toepassing op de gehandicapte kinderen die ten minste 21 jaar zijn op 1 juli 1987, met andere woorden die geboren zijn voor 1 juli 1966, en op wie de bepalingen van artikel 47, G.W., zoals die bestonden voor 1 juli 1987, van toepassing blijven.
Het voormeld koninklijk besluit van 12 november 1987 verschilt inhoudelijk niet van het koninklijk besluit van 10 maart 1964, althans wat betreft de artikelen 1 tot 4.
Wij willen uw aandacht vestigen op de bepalingen van artikel 5, die wel verschillen van de bepalingen van artikel 5 van het koninklijk besluit van 10 maart 1964.
Overeenkomstig artikel 5 van het koninklijk besluit van 12 november 1987 zal voortaan het gehandicapte kind de bijkomende bijslag, voorzien bij artikel 47, G.W., verliezen, in de 2 volgende gevallen :
1°) indien de leerovereenkomst of leerverbintenis, bedoeld in artikel 62, § 2, G.W., aanleiding geeft tot de toekenning van een loon dat hoger is dan het bedrag, vastgesteld in uitvoering van dit artikel 62, § 2, G.W. ;
2°) indien het een sociale uitkering geniet op grond van een verzekeringsplichtige aktiviteit, andere dan de toegelaten aktiviteit, vermeld in artikel 5, eerste lid, 1° en 2° (d.w.z. een arbeidsovereenkomst gesloten met een beschutte werkplaats of een leerovereenkomst met een vergoeding van niet meer dan het toegelaten maximum, vastgesteld in uitvoering van artikel. 62, § 2, G.W.).
Er dient nog te worden opgemerkt:
- met betrekking tot voormelde 1°) : de onderrichtingen in verband met gehandicapte kinderen, die een leerovereenkomst of een overeenkomst voor beroepsopleiding of omscholing hebben gesloten op grond van artikel 17 van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen, medegedeeld in de Ministeriële Omzendbrief nr. 202 van 5 mei 1964 onder punt V, blijven van toepassing.
Dit betekent dat voor de berekening van de maximale vergoeding, vastgesteld in uitvoering van artikel 62, § 2, G.W., geen rekening mag worden gehouden met uitkeringen of aanvullend loon, verleend aan de leerlingen door het Rijksfonds voor sociale reclassering van de mindervaliden ;
- met betrekking tot voormelde 2°) : het genieten van een wachtvergoeding bij toepassing van artikel 124 van het koninklijk besluit Van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid1 is geen beletsel voor de toekenning van de bijkomende bijslag voor zover deze sociale uitkering niet haar oorsprong vindt in een verzekeringsplichtige aktiviteit.
- 1Huidig artikel 36 van het K.B. van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.