Kruimelpad
6 maart 1979 - Koninklijk besluit tot bepaling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat verbonden is door een leerovereenkomst (BS 4.4.1979)
Tekst
Artikel 1. De kinderbijslag bepaald bij artikel 62, § 2, AKBW, wordt verleend ten behoeve van de leerling op voorwaarde dat: (1)
1° zijn leerovereenkomst of -verbintenis erkend en gecontroleerd is:
a) overeenkomstig de reglementering betreffende de voortdurende vorming van de Middenstand;
b) door het Nationaal Paritair Comité voor de diamantnijverheid, als het om een leerovereenkomst in die nijverheid gaat;
c) overeenkomstig artikel 19 van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen.
2° zijn brutoloon, sociale uitkering of beide samen niet meer bedragen dan 394,15 EUR per maand. Dit bedrag wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 103,14 (basis 1996 = 100) van de consumptieprijzen. Het evolueert conform de bepalingen van artikel 76bis, §§ 1 en 3 AKBW. (1)
Wanneer de inkomsten voortvloeien uit een activiteit als werknemer, moet er rekening worden gehouden met de belastbare inkomsten voortvloeiend uit deze activiteit.
Wanneer de inkomsten voortvloeien uit een zelfstandige activiteit, moeten de beroepsinkomsten verkregen uit de zelfstandige activiteit, bedoeld in artikel 11, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuur der zelfstandigen, worden vermenigvuldigd met een breuk gelijk aan 100/80.
De aldus bekomen beroepsinkomsten, alsook de belastbare vervangingsinkomsten, welke het kind in voorkomend geval geniet, worden samengeteld, binnen de grenzen van het fiscale aanslagjaar en vervolgens gedeeld door het aantal maanden waarop ze betrekking hebben.
Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, is het genot van vakantiegeld, betaald bij toepassing van de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemer en vakantiegeld betaald bij toepassing van een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in een paritair orgaan, geen beletsel voor de toekenning van kinderbijslag tijdens de maanden in de loop waarvan dit vakantiegeld wordt uitbetaald. (2)
(Opgeheven) (2)
De kinderbijslag wordt eveneens toegekend, voor een periode van ten hoogste drie maand volgend, ofwel op de datum van de beslissing tot weigering of intrekking van de erkenning, ofwel op de datum van verbreking van de leerovereenkomst of -verbintenis, op voorwaarde dat het kind gedurende deze periode geen winstgevende bedrijvigheid uitoefent, de leergangen van de basisopleiding in de leertijd blijft volgen en niet uitgesloten is van het voordeel van een latere erkenning. (3)
Art. 1bis. (Opgeheven) (4)
Art. 2. (Opgeheven) (5)
Art. 3. Het ministerieel besluit van 19 mei 1970 tot vaststelling van het bedrag van het loon waarboven de leerling ophoudt de kinderbijslag te genieten, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 6 maart 1972, 14 maart 1977 en 5 april 1977, wordt opgeheven.
Art. 4. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1979.
----------------
(1) Zoals gewijzigd bij K.B. van 7.1.1980, art. 1 (B.S. 17.4.1980), van kracht vanaf 17.4.1980 en bij K.B. van 15.3.1995, art. 2 (B.S. 9.6.1995), van kracht vanaf 1.4.1995, en zoals gewijzigd door het K.B. van 11.12.2001, art. 45 (B.S. 22.12.2001), van kracht vanaf 1.1.2002; gewijzigd door het KB van 29.2.2004, art. 3 (B.S. 18.5.2004), van kracht vanaf 18.5.2004.
(2) Zoals gewijzigd bij K.B. van 15.3. 1995, art. 2 (B.S. 9.6.1995), van kracht vanaf 1.4.1995.
(3) Aldus aangevuld door het K.B. van 24.6.1987, art. 1, (B.S. 10.7.1987), van kracht vanaf 1 april 1987.
(4) Opgeheven door het K.B. van 24.6.1987, art. 4 (B.S. 10.7.87), van kracht vanaf 1.4.1987.
(5) Opgeheven door het K.B. van 12.8.1985, art. 1 (B.S. 21.8.1985), van kracht vanaf 1.9.1984.