Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

Toelichtingsnota 22 van 26 april 2022 - Internationaal - Europese verordeningen

     

    1. Wettelijke basis

    2. Inleiding

    Binnen de Europese Unie is het mogelijk dat de wetgeving van meerdere lidstaten van toepassing is voor wat betreft de uitbetaling van gezinsbijslagen. De coördinatie van de socialezekerheidsstelsels van deze verschillende lidstaten wordt geregeld door Verordening 883/2004 (hierna: VO 883/2004) en de bijhorende toepassingsverordening 987/2009 (hierna: VO 987/2009). Het doel van deze verordeningen is de samenloop tussen de rechten op gezinsbijslagen van de verschillende landen te regelen.

    Het startbedrag geboorte en adoptie valt niet onder het toepassingsgebied van bovenstaande verordeningen. Toch is het ook mogelijk om startbedrag te exporteren in toepassing van Verordening 492/2011 (hierna: VO 492/2011). Deze verordening regelt de rechten van werknemers die gebruik maken van het vrij verkeer van werknemers binnen de EER. Migrerende werknemers dienen namelijk te genieten van dezelfde rechten en sociale voordelen als werknemers uit de lidstaat van tewerkstelling. Startbedrag geboorte en adoptie worden aanzien als sociale voordelen en vallen dus onder het toepassingsgebied van VO 492/2011.

    Deze toelichtingsnota verduidelijkt de toepassing van deze Europese verordeningen binnen het Groeipakket.

    3. VO 883/2004 en VO 987/2009

    Beide verordeningen worden samen de Europese socialezekerheidsverordeningen genoemd.

    3.1. Algemeen toepassingsgebied van de socialezekerheidsverordeningen

    De bepalingen van de Verordeningen zijn enkel van toepassing op situaties waarbij er zich minstens één element situeert in een andere lidstaat. Hierna volgen twee voorbeelden ter verduidelijking. 

    De Verordeningen zijn wel van toepassing: 

    • bij de vaststelling van het recht op gezinsbijslag voor de in Frankrijk wonende kinderen van de Nederlandse onderdaan die in Vlaanderen tewerkgesteld is; 
    • voor het bepalen van de voorrang en de regeling van de samenloop van rechten op gezinsbijslag wanneer de Duitse moeder van de kinderen in Vlaanderen werkt en de Poolse vader in Nederland. 

    De Verordeningen zijn niet van toepassing: 

    • wanneer de kinderen van de in Vlaanderen werkende en wonende Nederlandse onderdaan in Vlaanderen worden opgevoed en er verder in Nederland geen rechten op gezinsbijslag kunnen vastgesteld worden. 
    • wanneer een Belgisch gezin in Nederland woont en werkt en er uitgezonderd de nationaliteit geen andere band (verblijf of prestaties) met België is.

    3.2. Personeel toepassingsgebied van VO 883/2004

    Wat betreft de personele werkingssfeer gaat VO 883/2004 uit van het begrip personen die onderdaan zijn van een lidstaat (alsook staatlozen en vluchtelingen die op het grondgebied van een lidstaat verblijven) op wie de socialezekerheidswetgeving van één of meer Lidstaten van toepassing is, evenals op hun gezinsleden. 

    Wat de nationaliteit betreft is VO 883/2004 van toepassing op de volgende categorieën: 

    1. onderdanen van één van de lidstaten van de EU en Zwitserland, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein; 
    2. Vluchtelingen of staatlozen die op het grondgebied van één der lidstaten van de EU of Zwitserland, Noorwegen, IJsland of Liechtenstein wonen; 
    3. de gezinsleden van de categorieën vermeld in 1 en 2; 

    VO 1231/2010 breidde het personeel toepassingsgebied van de socialezekerheidsverordeningen uit tot: 

    1. de onderdanen van landen die geen lidstaat zijn van de EU1  

    Punt 4 is niet van toepassing in situaties van samenloop met Denemarken, noch met Zwitserland, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein.  

    3.2.1. Personeel toepassingsgebied in het kader van het samenwerkingsakkoord van 6 september 20172

    Voor de toepassing van Europese verordeningen wordt het personeel toepassingsgebied met betrekking tot de sociaal verzekerde die het recht verkrijgt in het kader van de gezinsbijslagen beperkt tot de ouder, tot  de persoon die geen bloed- of aanverwant is tot en met de derde graad van die ouder en met wie de ouder feitelijk of wettelijk samenwoont en tot de echtgeno(o)t(e) van de ouder met betrekking tot hun eigen of gemeenschappelijke kinderen.

     Het samenwerkingsakkoord bevat echter een overgangsbepaling voor de rechthebbenden die op 31 december 2018 recht op kinderbijslag hadden dat recht voor zover ze de overeenkomstig een kinderbijslagregeling verkregen hoedanigheid van rechthebbende behouden tot:

    1. hun gezinssituatie wijzigt;
    2. hun socioprofessionele situatie in die zin wijzigt dat ze voortaan, overeenkomstig de bijlage bij het samenwerkingsakkoord, onder een andere categorie vallen.

    De voormelde wijzigingen hebben uitwerking op de eerste dag van de maand na de maand waarin de gebeurtenis valt.

    Voorbeeld
    Een kind wordt opgevoed in het gezin van zijn grootouders in Duitsland. De grootvader is tewerkgesteld in België (Vlaanderen bevoegd) sedert 2017 en in Duitsland zijn er geen prestaties. Op 31/12/2018 bestond er een recht op Belgische gezinsbijslagen en ook vanaf 01/01/2019 zal dit recht verder blijven bestaan uit hoofde van de prestaties van de grootvader. Indien de grootvader op 23/08/2025 op pensioen gaat, zal het recht op Vlaamse gezinsbijslagen eindigen op 31/08/2025.
    3.2.2. Wat verstaat men onder gezinsleden?

    De eigen of gemeenschappelijke kinderen van zij die onder het personeel toepassingsgebied in het kader van het samenwerkingsakkoord van 6 september 2017 vallen, worden steeds beschouwd als gezinsleden voor de toepassing van de Europese socialezekerheidsverordeningen, ongeacht of zij deel uitmaken van het gezin van deze personen. Men kan dus stellen dat eigen of gemeenschappelijke kinderen steeds als gezinslid worden beschouwd.

    Voorbeeld 1
    Een Italiaanse vader woont en werkt in Vlaanderen. Zijn minderjarige kinderen wonen bij en worden opgevoed door hun Italiaanse grootouders in Italië. De vader zal een recht op Vlaamse gezinsbijslagen kunnen openen voor zijn kinderen die Italië worden opgevoed door hun grootouders. Deze zullen uiteraard wel betaald worden aan de opvoeders, in casu de grootouders.

    Voorbeeld 2
    Een Ierse moeder 
    woont en werkt in Vlaanderen. Haar meerderjarige zoon woont alleen in Ierland, waar hij ook studeert. Op basis van de prestaties van de moeder in Vlaanderen, kan een recht op Vlaamse gezinsbijslagen toegekend worden aan haar zoon in Ierland, die ook zijn eigen begunstigde zal zijn.

    Voorbeeld 3
    Een moeder 
    woont met haar drie kinderen in Frankrijk en is er ook tewerkgesteld. De vader, van wie zij gescheiden leeft, woont en werkt eveneens in Frankrijk. De nieuwe partner van de vader, met wie hij feitelijk samenwoont, werkt in Vlaanderen. Een recht op Vlaamse gezinsbijslagen voor de drie kinderen kan toegekend worden op basis van de prestaties van de nieuwe partner van de vader.

     

    3.3. Materieel toepassingsgebied van VO 833/2004

    VO 883/2004 is van toepassing op de gezinsbijslag zoals voorzien in de verschillende lidstaten. 

    Gezien de verschillende lidstaten een andere invulling geven aan het begrip 'gezinsbijslag' wordt via een begripsomschrijving in de Verordening zelf uitgemaakt welke uitkeringen voor de toepassing in aanmerking dienen genomen te worden. 

    Artikel 1, z), van titel I van VO 883/2004 omschrijft het begrip "gezinsbijslag" als "alle verstrekkingen en uitkeringen ter tegemoetkoming van de gezinslasten, met uitzondering van voorschotten op onderhoudsbijdragen en de in bijlage I vermelde bijzondere uitkeringen bij geboorte en adoptie". 

    Voor het Groeipakket betekent dit naast de eigenlijke basisbijslag ook alle andere toeslagen die als gezinsbijslag worden gekwalificeerd (de sociale toeslagen, de zorgtoeslagen en de universele participatietoeslag) hieronder vallen.
     
    De selectieve participatietoeslag en de andere toelagen (kinderopvangtoeslag en kleutertoeslag) vallen niet onder het materieel toepassingsgebied van de socialezekerheidsverordeningen.

    Via deze link kan men per lidstaat de lijst raadplegen van de uitkeringen die deze lidstaat zelf als gezinsbijslag definieert, en dus in rekening moeten worden gebracht bij het bepalen van een verschilbetaling: https://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=868&intPageId=2285&langId=en

    3.4. Territoriaal toepassingsgebied van VO 883/2004

    De socialezekerheidsverordeningen zijn van toepassing op het grondgebied van de Europese Unie en Zwitserland, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein. 

    Op vandaag wordt de Europese Unie gevormd door de volgende landen: België, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal, Oostenrijk, Finland, Zweden, Hongarije, Polen, Tsjechië, Slovenië, Slowakije, Estland, Letland, Litouwen, Malta, Cyprus, Roemenië, Bulgarije en Kroatië. 

    Het Verenigd Koninkrijk maakt sedert 31 januari 2020 geen deel meer uit van de EU. De overgangsfase liep officieel ten einde op 31 december 2020 à zie Mededeling E/7: Impact Brexit op het Groeipakket. 

    3.5. De toekenning van de gezinsbijslag in toepassing van de socialezekerheidsverordeningen

    De belangrijkste doelstellingen van de socialezekerheidsverordeningen met betrekking tot de gezinsbijslag zijn: 

    • de totalisering van periodes van verzekering in de verschillende lidstaten; 
    • de export van de gezinsbijslagen, m.a.w. de toekenning garanderen van de in de toepasselijke wetgeving voorziene gezinsbijslagen aan kinderen die in een andere dan de bevoegde lidstaat wonen; 
    • het regelen van de samenloop van rechten op gezinsbijslag uit verschillende lidstaten; 
    • de garantie van het hoogste bedrag waarop aanspraak kan worden gemaakt. 

    Deze doelstellingen worden hierna nader toegelicht. 

    3.5.1. Totalisering van periodes

    Een van de basisprincipes is het behoud van de verworven rechten of de rechten die men aan het verwerven is, door het totaliseren van periodes van verzekering. 

    Het totaliseren van de periodes kan een belangrijke rol spelen bij het vaststellen van het recht op gezinsbijslag. Enkel periodes van verzekering binnen eenzelfde regeling (ofwel binnen de werknemersregeling, ofwel binnen de regeling van de zelfstandigen) kunnen worden samengeteld. 

    Het Groeipakket kent rechten toe op basis van de woonplaats van het kind in Vlaanderen, en niet langer op basis van de socio-professionele situatie van een sociaal verzekerde, zoals het geval was onder de Algemene kinderbijslagwet. De socialezekerheidsverordeningen kennen wel nog rechten toe op basis van een socio-professionele situatie.

    De socio-professionele situaties waarmee rekening wordt gehouden om in het kader van de socialezekerheidsverordeningen rechten op gezinsbijslag toe te kennen, worden vermeld in de bijlage bij het samenwerkingsakkoord van 6 september 2017. 

    Enkel wanneer in de bijlage expliciet verwezen wordt naar een artikel van de Algemene kinderbijslagwet waarin een voorwaarde is opgenomen om te voldoen aan een aantal maandelijkse forfaits, kan het principe van de totalisering van periodes nog een rol spelen. Dat is het geval voor rechten op basis van een pensioen (artikel 57 AKBW) en een overlevingspensioen (artikel 56quater AKBW). 

    Om een recht op wezentoeslag vast te stellen is er geen voorwaarde meer van een aantal maandelijkse forfaits.

     
    3.5.2. Export van gezinsbijslag 

    De Vlaamse gezinsbijslagen worden op basis van artikel 8, §1 en §3 niet toegekend aan kinderen die buiten Vlaanderen wonen of er niet worden opgevoed of de lessen volgen. 

    Artikel 67 VO 883/04 bepaalt dat een persoon die overeenkomstig de wetgeving van de bevoegde lidstaat recht heeft op gezinsbijslag, ook recht heeft voor de kinderen die in een andere lidstaat wonen. Elke begunstigde ontvangt de gezinsbijslag voor zijn kinderen die in een andere lidstaat wonen/verblijven.  

    Artikel 67 VO 883/2004 bepaalt verder dat de pensioengerechtigde recht heeft op gezinsbijslag overeenkomstig de wetgeving van de lidstaten die bevoegd zijn voor zijn pensioen. Personen die gerechtigd zijn op een invaliditeitsuitkering en rentetrekkers moeten met pensioengerechtigden gelijkgesteld te worden3 .

    Voor wezen bevat artikel 67 VO 883/04 geen aparte regeling. Artikel 69 VO 883/2004 voorziet voor de wees wel in een 'aanvullende bepaling' die erop neerkomt dat de wees naast de kinderbijslag toegekend door de (bij voorrang) aangewezen lidstaat, ook nog recht opent op de aanvullende of speciale gezinsuitkeringen voor wezen indien een betrokken lidstaat voorziet in een dergelijke speciale gezinsuitkeringen voor wezen. 

    De Vlaamse kinderbijslag en wezentoeslag zal enkel geëxporteerd worden indien er op basis van de voorwaarden van het samenwerkingsakkoord van 6 september 2017 een rechthebbende/sociaal verzekerde is die een recht op Vlaamse gezinsbijslagen kan openen voor het weeskind. Dit betekent dat indien de enige rechthebbende/sociaal verzekerde met recht op Vlaamse gezinsbijslagen overlijdt, er niet langer recht bestaat op Vlaamse kinderbijslag en wezentoeslag voor het weeskind. 

     

    Voorbeeld 1
    Een gezin bestaande uit beide ouders en twee kinderen woont in Frankrijk. Ouder A is tewerkgesteld in België (VL bevoegd) en ouder B werkt in Frankrijk. De Franse gezinsbijslagen zijn bij voorrang verschuldigd en Vlaanderen voert een verschilbetaling uit. Op 15 maart 2022 overlijdt ouder A. De Vlaamse bevoegdheid eindigt hierdoor op 31 maart 2022. Er is geen recht op wezentoeslag uit Vlaanderen.

    Voorbeeld 2
    Een gezin bestaande uit beide ouders en twee kinderen woont in Frankrijk en beide ouders werken in België (VL bevoegd). Vlaanderen betaalt de gezinsbijslagen bij voorrang aangezien er geen prestaties zijn in het woonland van de kinderen. Op 15 maart 2022 overlijdt één van de ouders. Aangezien de andere ouder nog steeds prestaties verricht in België (VL bevoegd), zal er vanaf maart 2022 recht zijn op wezentoeslag vanuit Vlaanderen.

    Voorbeeld 3
    Een gezin bestaande uit beide ouders en een kind woont in Duitsland. De vader werkt in België (Vlaanderen bevoegd) en de moeder is tewerkgesteld in Duitsland.  Op 14 september 2018 overleed de vader en kende België op basis van de toenmalige regelgeving de volledige wezenbijslag toe bovenop de basisgezinsbijslag waarop recht was in Duitsland. Ook na 1/1/2019 blijft er voor het kind verder recht op wezenbijslag vanuit Vlaanderen. Pas bij een wijziging in de gezins- of socioprofessionele situatie van het kind zal het recht op wezenbijslag eindigen op het einde van de maand waarin de wijziging zich voordoet.

     
    3.5.3. Samenloopregeling

    VO 883/2004 brengt in artikel 68 alle prioriteitsregels bij samenloop bijeen.  

    Artikel 68, 1., VO 883/2004 bepaalt dat wanneer er voor eenzelfde gezinslid/kind gedurende hetzelfde tijdvak meerdere uitkeringen worden voorzien op grond van de wetgeving van meer dan één lidstaat, de voorrang als volgt wordt toegekend: 

    a) wanneer het rechten betreft die verschuldigd zijn op verschillende gronden: 

    • vooreerst: het recht verkregen op grond van werkzaamheden (al dan niet in loondienst); 
    • dan: het recht verkregen op grond van pensioenen (invaliditeitsuitkeringen en rentes); 
    • en tenslotte: het recht verkregen op grond van de woonplaats van de kinderen.

    b) Wanneer het rechten betreft die verschuldigd zijn op dezelfde gronden:  

    1. Gaat het om rechten op grond van werkzaamheden (al dan niet in loondienst): 

    • het recht van de woonplaats van de kinderen, wanneer er dergelijke werkzaamheden worden verricht; 
    • wanneer de volgorde van prioriteit niet aan de hand van de woonplaats van de kinderen kan worden vastgesteld, wordt de betaling van de bijslagen verdeeld volgens het principe dat de instelling van de lidstaat waarvan de wetgeving het hoogste bedrag aan gezinsbijslag voorziet, dit volledige bedrag toekent aan de betrokkenen en de instelling van de andere lidstaat de helft van dit bedrag terugstort, binnen de begrenzing van het bedrag voorzien door zijn eigen wetgeving (artikel 58 van de toepassingsverordening).

     2. Rechten op grond van een pensioen (invaliditeitsuitkering of rente): 

    • de woonplaats van de kinderen, mits er op grond van die wetgeving een pensioen wordt toegekend; 
    • de lidstaat waar het langste tijdvak van verzekering of verblijf heeft plaatsgevonden. 

    3. Rechten op grond van de woonplaats: het recht van de plaats waar de kinderen plegen te wonen. 

    Rechten die worden toegekend op basis van woonplaats (derde kolom in de bijlage bij het SWA van 17 september 2017) zijn rechten verkregen op grond van artikelen 55, 56quinquies, 56sexies, 56septies, 56novies, 2°, 56decies, 56duodecies en 102 van de AKBW.

    Voorbeeld 1
    19-jarige student 
    woont met moeder in Nederland en de vader woont in Vlaanderen maar is tewerkgesteld in Nederland (valt onder definitie grensarbeider). Aangezien Nederland niet betaalt voor + 18-jarigen zal Vlaanderen op basis van het statuut als grensarbeider van de vader, de gezinsbijslag kunnen exporteren.

    Voorbeeld 2
    16-jarige leerling
     woont met moeder in Nederland en de vader woont in Vlaanderen maar is tewerkgesteld in Nederland (grensarbeider). Nederland betaalt gezinsbijslag voor de leerling en bijgevolg zal er geen recht zijn op aanvullende Vlaamse gezinsbijslag.

     

    Artikel 68. 2. VO 883/2004 voorziet dat de prioritair aangewezen lidstaat zijn volledige bedrag betaalt en de rechten op grond van de regeling van de andere lidstaat aanvullend op dit bedrag worden toegekend.

    Opgelet:
    Sedert 1 januari 2019 wordt de gezinsbijslag in Vlaanderen toegekend op basis van de woonplaats van het kind in Vlaanderen. Dit betekent echter niet dat de Vlaamse gezinsbijslag steeds een recht op grond van woonplaats is in toepassing van de Europese verordeningen. Indien er door een van de personen die onder het personeel toepassingsgebied van het samenwerkingsakkoord van 6 september 2017 vallen werkzaamheden worden verricht in België of een Belgisch pensioen of rente wordt ontvangen, gaat het om respectievelijk een recht op basis van werkzaamheden of pensioen/rente.

    Voorbeeld ter illustratie:
    een gezin met twee kinderen woont in Vlaanderen. Ouder A werkt in Vlaanderen en ouder B is tewerkgesteld in Duitsland. Hoewel de kinderen hun woonplaats in Vlaanderen hebben en er dus op basis van het Groeipakketdecreet recht is op Vlaamse gezinsbijslagen voor deze kinderen, bevinden we ons in een situatie met samenloop met Duitsland omwille van de tewerkstelling in Duitsland van ouder B.

    Zowel het recht in Vlaanderen als in Duitsland wordt in deze situatie van samenloop toegekend op basis van prestaties. België (Vlaanderen) zal de voorrangsgerechtigde lidstaat zijn omdat het ook het woonland van de kinderen is. We bevinden ons dus in een situatie zoals hierboven beschreven in b)1. en niet in situatie a).

    3.5.3.1. Wanneer vangt de bevoegdheid van een lidstaat aan bij voorrang of per verschil?

    Artikel 59 van VO 987/2009 regelt de voorschriften in geval van wijziging van de toepasselijke wetgeving en/of de bevoegdheid om gezinsuitkeringen toe te kennen. 

    Er wordt gesteld dat de lidstaat die aan het begin van een maand (dus de eerste dag van de maand) bevoegd is, de gezinsbijslagen blijft betalen tot het einde van die maand.

    Stel:

    1. Een gezin woont en werkt in Frankrijk en ontvangt daar gezinsbijslag voor beide kinderen. Op 15 maart 2022 vangt één van de ouders een tewerkstelling aan in Vlaanderen, de andere ouder blijft tewerkgesteld in Frankrijk. Op basis van de voorrangsregels zal Frankrijk bij voorrang bevoegd blijven en zal Vlaanderen een verschilbetaling kunnen uitvoeren vanaf 1 april 2022.

    2. Een alleenstaande ouder met twee minderjarige kinderen woont en werkt in Nederland. Vanaf 4 december 2021 beëindigt deze ouder zijn tewerkstelling in Nederland en vangt hij aansluitend een tewerkstelling aan in Vlaanderen. Nederland blijft bij voorrang bevoegd tot en met 31/12/2021. Vanaf 1 januari 2022 is Vlaanderen bij voorrang bevoegd en zal Nederland het verschil kunnen bijpassen.

    3. Zelfde situatie als hierboven bij punt 2 maar het betreft twee meerderjarige kinderen die beiden studeren. In deze situatie zal er in Nederland geen recht zijn aangezien de kinderen meerderjarig zijn. In dergelijk geval vangt de bevoegdheid in Vlaanderen reeds aan vanaf 01/12/2021.

    4. Zelfde situatie als in punt 3 maar het betreft 1 minderjarig en 1 meerderjarig kind. Voor het minderjarig kind betaalt Nederland gezinsbijslag, maar voor het meerderjarig kind niet meer. De bevoegdheid van Vlaanderen voor het minderjarig kind vangt aan op 01/01/2022, terwijl de bevoegdheid van Vlaanderen voor het meerderjarig kind reeds aanvangt vanaf 01/12/2021.

    Bij samenloop van rechten in Vlaanderen en een andere lidstaat, zal de bevoegdheid van Vlaanderen aanvangen op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de prestaties starten en dit zowel voor de betaling bij voorrang als per verschil.

    Om doorlopend het recht op Groeipakket te kunnen exporteren, bij voorrang of per verschil, is het dus van belang dat er prestaties zijn op de eerste dag van elke maand, tenzij er voor die maand geen recht bestaat in de andere lidstaat.

    Stel:

    1. Een gezin woont en werkt in Duitsland en ontvangt Duitse gezinsbijslag voor hun kinderen. Op 1 februari 2022 vangt één van de ouders een tewerkstelling in Vlaanderen aan, de andere blijft tewerkgesteld in Duitsland. Vlaanderen wordt bevoegd per verschil vanaf 1 februari 2022. Als de ouder op 1 juni geen prestaties heeft in Vlaanderen, maar wel opnieuw vanaf 2 juni, zal er voor de maand juni geen verschilbetaling kunnen toegekend worden. Vanaf 1 juli is er opnieuw recht op Groeipakket indien er op 1 juli prestaties zijn in Vlaanderen.

    2. Zelfde situatie als hierboven bij punt 1 maar het recht op Duitse kinderbijslag eindigt voor beide kinderen op 31 maart 2022. In dit geval zal er doorlopend recht op Groeipakket zijn, ook voor de maand juni aangezien er voor die maand niet langer recht is in Duitsland en dit ongeacht het feit dat er op 1 juni geen prestaties zijn in België.

    3.5.3.2 Welke wetgeving is van toepassing op personen die in twee of meer lidstaten plegen te werken? 

    De beoordeling of de Belgische wetgeving van toepassing is behoort tot de bevoegdheid van de RSZ. Indien wij een DmfA ontvangen voor een tewerkstelling, mag er van uitgegaan worden dat de RSZ geoordeeld heeft dat Belgische wetgeving van toepassing is. Voor zelfstandigen geldt dezelfde redenering: indien wij een ARZA bericht ontvangen mag er van uitgegaan worden dat betrokkene onder toepassing van de Belgische wetgeving valt. Het DmfA- en ARZA-bericht zijn in deze de enige gekwalificeerde gegevens.

    Op personen die in twee of meer lidstaten plegen te werken, zijn bijzondere regels van toepassing. Deze regels zijn vastgelegd in artikel 13 van Verordening 883/2004. Deze regels zijn, net als alle andere regels voor het vaststellen van de toepasselijke wetgeving, bedoeld om ervoor te zorgen dat op een gegeven moment de sociale wetgeving van slechts één lidstaat van toepassing is. De beoordeling van deze regels zijn de uitsluitende bevoegdheid van de RSZ of de RSVZ.

    4. Praktisch

    4.1. Werkwijze voor de opstart en afhandeling van een dossier

    Bij de opstart van een dossier dient de consulent na te gaan of er mogelijks sprake is van een samenloopdossier in het kader van de Europese socialezekerheidsverordeningen. Men spreekt van samenloop wanneer er in minstens twee lidstaten gelijktijdig een recht op gezinsbijslagen bestaat.

    Op basis van de aanknopingsfactoren vermeld in het samenwerkingsakkoord van 6 september 2017 moet nagegaan worden of Vlaanderen de bevoegde deelentiteit is. 

    De aanknopingsfactoren zijn: 

    1. De wettelijke woonplaats van het kind in de entiteit;   
    1. De verblijfplaats van het kind in de entiteit;   
    1. De lokalisatie van de vestigingseenheid of, wanneer dat gegeven niet beschikbaar is, van de exploitatiezetel van de huidige werkgever of van de laatste werkgever van de sociaal verzekerde in België;   
    1. De wettelijke woonplaats of de laatste wettelijke woonplaats van de sociaal verzekerde in de entiteit;   
    1. De lokalisatie van het sociaal verzekeringsfonds waarbij de sociaal verzekerde is aangesloten als zelfstandige;   

    De lokalisatie van het bureau van de laatst gekende kinderbijslaginstelling die de gezinsbijslagen toekende. Tot en met 31 maart 2024 kan hiertoe het huidige kadaster worden geraadpleegd.

    Indien er voor punten 3 tot en met 5 wordt vastgesteld dat meerdere sociaal verzekerden onder de toepassing van dezelfde aanknopingsfactor vallen, wordt de uitsluitende bevoegdheid van een deelentiteit bepaald door de oudste onder hen. 

    Het betreft een cascadesysteem waarbij er slechts naar de volgende aanknopingsfactor kan worden overgegaan indien de voorliggende aanknopingsfactor niet kan worden bepaald. 

     Twee situaties kunnen zich voordoen: 

    1. Het kind woont in Vlaanderen: 
        • de consulent dient na te gaan of één van de personen die onder het personeel toepassingsgebied van artikel 3 van het SWA van 6 september 2017 (zie punt 1.2.1) een recht kan openen op basis van arbeid (1ste kolom van de bijlage bij het SWA). Indien aan alle andere voorwaarden is voldaan, kunnen de betalingen van het volledige bedrag aan Groeipakket worden opgestart. De mogelijke samenloop wordt gemeld aan het bevoegde orgaan van de betrokken lidstaat via de SED’s4  met behulp van RINA. 
           
        • Gaat het niet om een recht op basis van arbeid, kan er enkel een veilig voorschot (zie 2.1.1.) worden toegekend tot er duidelijkheid bestaat over het voorrangsrecht en/of de hoogte van het bedrag toegekend door de andere lidstaat.
    2. Het kind woont niet in Vlaanderen: in dat geval moet er sprake zijn van een tewerkstelling, een uitkering of rente in België waardoor Vlaanderen bevoegd is.  De consulent dient de informatie uit het woonland van het kind af te wachten om een definitieve beslissing te nemen over het voorrangsrecht en de hoogte van de (verschil)betaling.
    4.1.1 Vaststellen van het bedrag van de verschilbetaling 

    Opmerkingen:

    • De bedragen moeten steeds maand per maand en per kind vergeleken worden om de verschilbetaling te kunnen bepalen.
    • Alle uitkeringen die als gezinsbijslagen worden beschouwd dienen in aanmerking te worden genomen voor het vaststellen van de verschilbetaling (zie link bij punt 1.3).

    A. Het effectief bij voorrang uitbetaalde bedrag is gekend

     Indien voor een bepaalde periode de effectief door de bij voorrang bevoegde lidstaat uitbetaalde bedragen gekend zijn, wordt de verschilbetaling natuurlijk berekend op basis van deze bedragen. Dit zal bij voorbeeld het geval zijn bij regularisaties voor periodes in het verleden. 

     B. Het effectief bij voorrang uitbetaalde bedrag is (nog) niet gekend 

    De consulent heeft bij de opstart van het dossier vastgesteld dat Vlaanderen niet bij voorrang bevoegd is en er dus een verschilbetaling dient te gebeuren. Op basis van de opgave van de in het betrokken land van toepassing zijnde bedragen, of de door het bevoegde orgaan van de bij voorrang bevoegde lidstaat meegedeelde bedragen, wordt de Vlaamse verschilbetaling berekend. Hiervoor wordt het door de andere lidstaat meegedeelde bedrag vermeerderd met 10%. Hierop wordt dan de Vlaamse verschilbetaling berekend. Dit bedrag zal voor de alle toekomende uitbetalingen gelden, voor de rest van het lopende kalenderjaar of ontvangst van de effectief toegekende bedragen. 

    Vb.: Duitsland is de bij voorrang bevoegde lidstaat, Vlaanderen dient een verschilbetaling uit te voeren. Het Duitse orgaan laat ons weten dat zij een bedrag van 100 euro per maand kunnen uitbetalen. In Vlaanderen is er recht op 170 euro. Het meegedeelde bedrag van 100 euro wordt vermeerderd met 10%, waardoor er rekening wordt gehouden met een bedrag van 110 euro (100 + 10) voor de berekening van de verschilbetaling. Vlaanderen zal dus maandelijks een verschilbetaling van 60 euro kunnen uitbetalen. 

    Indien het veilig voorschot minder dan 50 euro bedraagt, wordt er geen verschilbetaling uitgevoerd indien de betaling dient te gebeuren bij circulaire cheque of internationaal mandaat. Aan circulaire cheques en mandaten zijn vaak kosten verbonden die er toe kunnen leiden dat bij lage bedragen de kosten voor de betrokken gezinnen hoger kunnen uitvallen dan het toegekende bedrag. Indien er kan betaald worden op een gekend (buitenlands) rekeningnummer, kunnen ook bedragen van minder dan 50 euro uitbetaald worden.

    De bij de opstart van het dossier bepaalde verschilbetaling wordt maandelijks door Vlaanderen uitbetaald tot de effectief door de bij voorrang bevoegde lidstaat uitbetaalde bedragen gekend zijn. Aan het begin van elke nieuw kalenderjaar of jaarlijks op basis van de opstartdatum van het dossier, dienen deze bedragen opgevraagd te worden aan het bevoegde orgaan van de bij voorrang bevoegde lidstaat via de SED’s. Bij ontvangst van de opgevraagde bedragen, wordt de werkelijke verschilbetaling berekend en geregulariseerd.  
    De meegedeelde bedragen worden dan gebruikt ter berekening van de maandelijkse verschilbetaling voor het lopende kalenderjaar. Dit gebeurt opnieuw door een veilig voorschot van 10% in acht te nemen voor het bepalen van de verschilbetaling. Deze werkwijze herhaalt zich steeds jaarlijks en is van toepassing voor zover er geen andere of aangepaste werkwijze is voorzien met een bepaalde lidstaat. 

    Opgelet:
    Artikel 69 VO 883/2004 voorziet voor de wees  in een 'aanvullende bepaling' die erop neerkomt dat de wees naast de kinderbijslag toegekend door de (bij voorrang) aangewezen lidstaat, ook nog recht opent op de aanvullende of speciale gezinsuitkeringen voor wezen ten laste van de lidstaat waaraan de overledene het langst was onderworpen. Indien die lidstaat geen dergelijke uitkeringen voorziet dan vult de lidstaat aan die wel een dergelijke speciale gezinsuitkeringen voor wezen voorziet. De bevoegdheid wordt bepaald aan de hand van de duur van de onderworpenheid eraan van de overledene.

    Voorbeeld
    Een gezin met twee kinderen woont in Frankrijk. Beide ouders werken sedert 01/12/2021 in België (Vlaanderen bevoegd) en werkten voordien al meer dan 10 jaar in Frankrijk. Op 15/05/2022 overlijdt ouder A. Zowel Vlaanderen als Frankrijk voorzien in een aanvullende gezinsuitkering voor wezen. Vlaanderen is op basis van de tewerkstelling van ouder B bij voorrang bevoegd om de gezinsbijslagen uit te betalen voor de drie kinderen. Omdat ouder A voor zijn overlijden het langst onderworpen was in Frankrijk, is Frankrijk bevoegd voor de uitbetaling van de wezentoeslag.
     
    4.1.2 Omrekeningskoersen

    Bij de berekening van een verschilbetaling/regularisatie met lidstaten die niet de euro als munteenheid gebruiken, dienen de meegedeelde bedragen omgezet te worden naar euro. De gebruikte wisselkoersen zijn deze die driemaandelijks verschijnen in het Europees Publicatieblad.  
    De wisselkoers die gehanteerd dient te worden is deze die op het kwartaal van de dag van het berekenen van de verschilbetaling/regularisatie van toepassing is. 

    Voorbeeld
    Op 13/07/2022 dient een regularisatie te gebeuren voor het eerste kwartaal van 2022 (januari tot en met maart). De wisselkoers die hiervoor gehanteerd wordt, is deze die van toepassing is voor het derde kwartaal 2022.

    Om de van toepassing zijnde wisselkoersen te raadplegen in het Europees Publicatieblad:

    • Ga naar https://eur-lex.europa.eu/oj/direct-access.html?locale=nl
    • Zoek bovenaan de pagina op “wisselkoersen”
    • Wanneer de resultatenlijst verschijnt, selecteer in de tabel links Op auteur “Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels
    • Selecteer het laatste document “Administratieve Commissie van de Europese Gemeenschappen voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers Omrekeningskoersen van de munteenheden in toepassing van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad”
     4.1.3. De bij voorrang bevoegde lidstaat kan/wil geen bedragen meedelen 

    In bepaalde gevallen zal de bij voorrang bevoegde lidstaat geen bedragen kunnen of willen meedelen, bij voorbeeld wanneer betrokkenen geen aanvraag hebben ingediend. Bij het bepalen van de verschilbetaling dient er in dat geval rekening gehouden te worden met het hoogst mogelijke bedrag waarop betrokkenen (potentieel) recht zouden hebben in die betrokken lidstaat (rekening houdend met alle elementen in het dossier). 

    Indien een gezin geen aanvraag indient in een lidstaat omdat zij weten dat zij niet voldoen aan de voorwaarden om recht te hebben op gezinsbijslagen (bij voorbeeld wegens te hoge inkomsten), volstaat het dat het betrokken gezin eenmalig een aanvraag indient in de andere lidstaat. Zij dienen het bewijs van afwijzing van hun aanvraag (met reden) over te maken aan hun uitbetalingsactor en kunnen nadien jaarlijks de afwijzing in de andere lidstaat bevestigen op basis van een verklaring op eer.

    Opgelet
    Indien er periodes in het verleden dienen geregulariseerd te worden houden wij geen rekening met buitenlandse verjaringstermijnen, enkel met onze verjaringstermijn van 5 jaar.

    Dit betekent dat wanneer bepaalde periodes in het buitenland verjaard zijn, maar niet volgens onze verjaringstermijn van 5 jaar, de bedragen waarop in het buitenland potentieel recht was, dienen in mindering te worden gebracht voor het bepalen van de verschilbetaling. 

    Problemen om gevraagde informatie te bekomen van overheidsinstellingen van andere lidstaten dienen doorgegeven te worden aan het buitenlandse verbindingsorgaan, en indien dit niet leidt tot een oplossing, naar het Belgische verbindingsorgaan ter bemiddeling. Dit kan via het e-mailadres: info@familybenefitsbelgium.be.

    4.1.4 Aanvragen ingediend in een niet bevoegde lidstaat 

    VO 883/2004 voorziet in artikel 68, 3, expliciet dat een aanvraag die per vergissing is ingediend in een niet bevoegde lidstaat (door een persoon die hiertoe bevoegd is) doorgestuurd wordt naar de instelling van de bevoegde lidstaat. De datum waarop deze eerste aanvraag is gebeurd, wordt beschouwd als de datum van indiening bij de bevoegde overheid. Betrokkenen dienen te worden ingelicht dat hun aanvraag werd doorgestuurd naar een andere lidstaat. 

    Aanvragen ingediend in een andere lidstaat dienen in aanmerking te worden genomen voor het bepalen van onze verjaringstermijn.

    4.2 Gegevensuitwisseling

    Gegevensuitwisseling tussen organen/instellingen (kinderbijslagfondsen, verbindingsorganen, etc…) van verschillende lidstaten gebeurt in principe elektronisch via RINA door gebruik te maken van de SED’s.

    Indien de gevraagde informatie bij de buitenlandse instelling niet wordt doorgegeven, kan in eerste instantie contact worden opgenomen met het buitenlandse verbindingsorgaan, en indien dit niet leidt tot een oplossing kan het Belgische verbindingsorgaan, via info@familybenefitsbelgium.be, gevraagd worden om te bemiddelen om alzo de noodzakelijke gegevens te bekomen.

    Opgelet:
    Indien er in het verleden afspraken werden gemaakt met bepaalde lidstaten omtrent een werkwijze voor de gegevensuitwisseling en afhandeling van dossiers, blijven deze onverminderd van toepassing tot publicatie van nieuwe richtlijnen die de eerder gemaakte afspraken wijzigen.

    Sommige controleformulieren, zoals bij voorbeeld de controle op het schoolbezoek, worden rechtstreeks naar het betrokken gezin gestuurd om te laten invullen door de bevoegde onderwijsinstelling.

    Indien de gevraagde informatie niet wordt aangeleverd, kan in dergelijke gevallen het Belgische verbindingsorgaan niet tussenkomen. Bij gebrek aan noodzakelijke informatie om het recht op gezinsbijslagen te kunnen vaststellen, dient het recht te worden afgewezen. Ook dient een terugvordering te worden opgemaakt voor de periodes in het verleden die niet gedekt zijn door het laatst ontvangen controleformulier. Als nadien de informatie toch wordt aangeleverd, kan het recht voor de betrokken periode herbekeken worden.

    Opgelet:
    Het is niet noodzakelijk dat de gevraagde informatie via de aangewezen controleformulieren wordt overgemaakt. Ook andere documenten kunnen aanvaard worden, mits zij voldoen aan de nodige formaliteiten (bij voorbeeld: stempels van de instelling) en de noodzakelijke informatie voldoende weergeven.

    5. VO 492/2011 - Startbedragen geboorte en adoptie

    5.1 Rechtsgrond

    De export van het startbedrag geboorte en het startbedrag adoptie vindt plaats in toepassing van artikel 7, lid 2 van Verordening (EU) nr. 492/2011 van 5 april 2011 betreffende het 'vrije verkeer van werknemers binnen de Unie'.

    Artikel 7, lid 1 luidt als volgt: "Een werknemer die onderdaan is van een lidstaat mag op het grondgebied van andere lidstaten niet op grond van zijn nationaliteit anders worden behandeld dan de nationale werknemers wat betreft alle voorwaarden voor tewerkstelling en arbeid, met name op het gebied van beloning, ontslag, en, indien hij werkloos is geworden, wederinschakeling in het beroep of wedertewerkstelling".

    Artikel 7, lid 2 stelt: "Hij geniet er dezelfde sociale en fiscale voordelen als de nationale werknemers."

    5.2 Materiële werkingssfeer

    Volgens een vaste rechtspraak van het Hof van Justitie worden onder 'sociale voordelen' verstaan, alle voordelen die, al dan niet verbonden aan een arbeidsovereenkomst, in het algemeen aan nationale werknemers worden toegekend op grond van hun objectieve hoedanigheid van werknemer of enkel wegens het feit dat zij ingezetenen zijn, en waarvan de uitbreiding tot werknemers-onderdanen van andere lidstaten geschikt lijkt om hun mobiliteit binnen de Gemeenschap te vergemakkelijken.

    Het startbedrag geboorte en het startbedrag adoptie vallen onder het begrip ‘sociale voordelen’ en kunnen bijgevolg geëxporteerd worden.

    5.3 Personele werkingssfeer

    5.3.1 Werknemers

    VO 492/2011 geeft geen definitie van het begrip “migrerende werknemer”.

    Uit rechtspraak van het Hof van Justitie kan afgeleid worden dat als 'werknemer' dient te worden beschouwd, de persoon die gedurende een bepaalde tijd voor een ander persoon en onder diens gezag prestaties verricht waarvoor hij als tegenprestatie een beloning ontvangt.

    Wanneer de arbeidsverhouding beëindigd is, verliest betrokkene zijn hoedanigheid van werknemer, met dien verstande evenwel dat die hoedanigheid bepaalde effecten kan hebben na het beëindigen van de arbeidsverhouding. De voormalige werknemer heeft immers na het beëindigen van zijn beroepsactiviteiten nog steeds recht op sommige, tijdens zijn arbeidsverhouding verworven, voordelen. Op basis van het beginsel van gelijke behandeling moet hij die ook kunnen genieten zonder dat als voorwaarde wordt gesteld dat hij woont op het grondgebied van de bevoegde staat.

    Het Hof stelt echter dat daar niet uit volgt dat een voormalig werknemer die een invaliditeitspensioen en dus een prestatie ontvangt welke verband houdt met een voorheen bestaande arbeidsverhouding, moet worden geacht nog steeds de hoedanigheid van werknemer in de zin van VO 1612/68 te bezitten wegens het feit dat hij een pensioen ontvangt.

    Een persoon in die situatie wordt wel beschermd tegen elke discriminatie die inbreuk maakt op rechten die tijdens de voormalige arbeidsverhouding zijn verkregen, maar kan, waar hij thans geen arbeidsverhouding heeft, geen nieuwe rechten verkrijgen welke geen verband houden met zijn vroegere beroepsarbeid.

    Onder ‘werknemers’ worden ook ambtenaren verstaan.

    Het migrerend aspect kan zich op twee manieren manifesteren:

    1. Op basis van woonplaats: bvb. een Belg woont in Nederland maar werkt in België (Vlaanderen).
    2. Op basis van tewerkstelling: bvb. een Nederlander woont in Nederland maar werkt in België (Vlaanderen).
    5.3.2 Met arbeid gelijkgestelde situaties

    Een met arbeid gelijkgestelde situatie5  opent recht op startbedrag geboorte en adoptie voor zover ze plaatsvindt tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst.

    5.3.3 Loopbaanonderbreking

    De loopbaanonderbreking, een situatie van 'toekenning' geldt als basis voor de export van het startbedrag geboorte en adoptie voor zover de werknemer/rechthebbende in die periode ook zijn arbeidscontract behoudt en een loopbaanonderbrekingsuitkering geniet.

    5.3.4 Ziekte en arbeidsongeval

    De zieke werknemer of hij die een invaliditeitsuitkering ontvangt na een jaar primaire ziekte kan aanspraak maken op de export van het startbedrag geboorte en adoptie voor zover beide situaties zich voordoen tijdens de periode van arbeidsovereenkomst. Dit is niet het geval wanneer de zieke of invalide ondertussen werd ontslagen.

    5.3.5 Opzegtermijn

    De ontslagen werknemer heeft voor een geboorte die plaatsvindt tijdens zijn opzegtermijn of de periode die gedekt is door een verbrekingsvergoeding wel recht op startbedrag geboorte en adoptie, voor zover, uiteraard, hij recht heeft op gezinsbijslag ook al leidt dit recht door een samenloopregel in toepassing van VO 883/2004 niet tot een effectieve of een volledige uitbetaling.

    Voorbeeld 1
    Een gezin woont in Nederland. De moeder is zonder beroep, de vader werkt in België. Er is één kind waarvoor Vlaamse gezinsbijslag wordt betaald. De rechthebbende vader treedt uit dienst bij zijn Belgische werkgever op 30 juni 2022 en begint op 1 augustus 2022 te werken in Nederland. Hij neemt zijn jaarlijks verlof op in juli 2022. Op 10 juli 2022 wordt een tweede kind geboren.

    Er is recht op Vlaamse gezinsbijslag tot 31 juli 2022 en er is recht op startbedrag geboorte gezien het recht op gezinsbijslag voor de periode van de jaarlijkse vakantie omdat dit recht op jaarlijkse vakantie rechtstreeks voortvloeit uit de tewerkstelling.

    Voorbeeld 2
    Een gezin woont in Nederland. De moeder is zonder beroep, de vader werkt in België. Er is één kind waarvoor Vlaamse gezinsbijslag wordt betaald. Het arbeidscontract van de vader wordt verbroken op 30 juni 2022. De verbrekingsvergoeding dekt de periode van 1 juli 2022 tot 31 december 2022.

    Er is een voorrangsrecht op Vlaamse gezinsbijslag tot 31 december 2022 voor zover de man in kwestie niet werkt of een vervangingsinkomen ontvangt in een andere lidstaat.

    Voor het tweede kind dat geboren wordt op 10 november 2022 is er recht op startbedrag geboorte om dezelfde reden als in voorbeeld 1. Voor het kind dat geboren wordt op 5 februari 2023 is er geen recht op startbedrag geboorte.

     
    5.3.6 Ontslag - werkloosheid

    Ontslagen werknemers die Belgische werkloosheidsuitkeringen ontvangen kunnen op grond van VO 492/2011 geen aanspraak maken op startbedrag geboorte of adoptie. Voor de bepaling van de datum/dag waarop het arbeidscontract een einde neemt dient beroep gedaan te worden op de ter zake door de werkgever of de RVA opgemaakte documenten.

    Zo kan geen startbedrag toegekend worden voor het kind dat op zaterdag wordt geboren wanneer het contract definitief een einde heeft genomen op de voorafgaande vrijdag.

    Er dient op gewezen dat de einddatum van de arbeidsovereenkomst niet noodzakelijk samenvalt met de laatste werkdag van de werknemer. Het kind dat geboren wordt op zaterdag 30 januari geeft nog recht op startbedrag wanneer het contract van de rechthebbende afloopt op 31 januari terwijl de laatste werkdag vrijdag 29 januari was.

    5.3.7 Zelfstandigen

    Uit rechtspraak van het Hof van Justitie blijkt dat VO 492/2011 niet van toepassing is op zelfstandigen. Zie punt 3.1.

    5.3.8 Pensioen/rente

    Uit wat voorafgaat spreekt het voor zich dat noch de gepensioneerde noch de rentetrekker aanspraak kan maken op de export van het startbedrag geboorte of adoptie.

    5.3.9 Studenten

    VO 492/2011 is niet van toepassing op studenten.

    6. Territorialiteits- en nationaliteitsvoorwaarde

    Op het grondgebied van en op de onderdanen van welke lidstaten is VO 492/2011 van toepassing?

    Verordening 492/2011 is van toepassing op het grondgebied van de Europese Unie en dus ook op onderdanen van de verschillende lidstaten.

    Bijlage V van het Akkoord omtrent de Europese Economische Ruimte6  omvat de regels omtrent het vrij verkeer van werknemers. Door de expliciete verwijzing naar VO 492/2011 is artikel 7 van deze verordening van toepassing op de onderdanen en het grondgebied van de lidstaten van de EER.

    VO 492/2011 is niet van toepassing op onderdanen van derde landen, noch in de relaties met Zwitserland.

    Vb.: Een Japans gezin met twee kinderen woont in Nederland meer één van de ouders is tewerkgesteld in België (Vlaanderen bevoegd), de andere ouder werkt in Nederland. Op 30/05/2022 wordt een derde kind geboren in het gezin. Er is vanaf 01/05/2022 recht op Vlaamse gezinsbijslagen voor het kind, maar niet op startbedrag geboorte.

    7. Cumulregeling

    Dient bij de export van het startbedrag geboorte of adoptie naar een andere EER-lidstaat rekening gehouden te worden met de uitkeringen van dezelfde aard die door een andere lidstaat voor hetzelfde kind worden toegekend?

    VO 492/2011 bevat geen anticumulregels. Het is dan ook voor de hand liggend dat om cumulatie van uitkeringen te voorkomen er toepassing gemaakt wordt van het artikel 23 van het Groeipakketdecreet.

    Voorbeeld 1
    Een gezin woont in Estland. De vader werkt in België (VL) en de moeder in Estland. Op 10 juli 2022 wordt een eerste kind geboren.

    Het recht op gezinsbijslag in Estland is bij voorrang verschuldigd; Vlaanderen betaalt aanvullend. Dit is evenzo het geval voor de Estse geboortepremie. Het startbedrag geboorte kan enkel aanvullend betaald worden.

    Voorbeeld 2
    Een gezin woont in Estland. De vader werkt in België (VL); de moeder is zonder beroep. Op 10 juli 2022 wordt een eerste kind geboren.

    Aangezien de moeder niet werkt is de Vlaamse gezinsbijslag bij voorrang verschuldigd. De Estse geboortepremie blijft echter bij voorrang verschuldigd terwijl het startbedrag geboorte enkel aanvullend kan worden toegekend.

     

    Opgelet
    Teneinde te vermijden dat het startbedrag geboorte of adoptie volledig wordt betaald daar waar er door een andere lidstaat een gelijkaardige uitkering wordt betaald is het noodzakelijk de verklaringen van de begunstigden op het aanvraagformulier te controleren bij het bevoegde orgaan of het verbindingsorgaan van die andere lidstaat.

    8. Toepassing van de bilaterale overeenkomsten inzake startbedrag geboorte - exclusieve toepassing.

    Dat met de landen waarmee een bilaterale overeenkomst inzake het toekennen van startbedrag geboorte (Frankrijk, Luxemburg en Duitsland) is gesloten, voorrang wordt gegeven aan de toepassing van het bilateraal akkoord heeft als gevolg dat er in toepassing van VO 492/2011 geen startbedrag geboorte kan geëxporteerd worden wanneer het verdrag van toepassing is, ook wanneer er in dit kader geen recht kan worden vastgesteld of dit recht niet leidt tot een effectieve betaling van het startbedrag geboorte.

    Een lager bedrag voorzien in het bilateraal verdrag geeft evenmin aanleiding tot een verschilbetaling tot het hogere startbedrag geboorte.

    De bilaterale verdragen met Frankrijk, Luxemburg en Duitsland voorzien enkel in de toekenning van het startbedrag geboorte; de eerste twee overeenkomstig de regeling voorzien in het woonland (startbedrag geboorte te betalen door deze lidstaat), het verdrag met Duitsland voorziet in de export van het startbedrag geboorte.

    Daar geen enkel bilateraal akkoord voorziet in de toekenning van het startbedrag adoptie dient, voor de betaling van deze toelage, een beroep gedaan te worden op VO 492/2011.

    Het bilateraal verdrag met Duitsland beperkt de export van het startbedrag geboorte tot de grensarbeiders in België. Voor de export van het startbedrag geboorte voor andere categorieën van werknemers moet eveneens beroep gedaan worden op VO 492/2011.

    Voorbeeld
    Belgisch gezin woont in Duitsland en de moeder werkt in België (Vlaanderen bevoegd). Op 20 mei 2022 wordt een eerste kind geboren in Duitsland. Het startbedrag geboorte kan in toepassing van het bilateraal akkoord met Duitsland geëxporteerd worden.
    Deze situatie valt ook onder toepassing van VO 492/2011 maar aangezien er een bilateraal akkoord is met Duitsland, heeft dit akkoord voorrang op de toepassing van de verordening.

     

    9. Vragen

    Vragen betreffende deze toelichtingsnota kunnen gericht worden aan advies@vutg.be, met vermelding van de titel van deze toelichtingsnota in het onderwerp van uw mail

    • 1Voor zover zij op een legale manier op het grondgebied verblijven.
    • 2Samenwerkingsakkoord van 6 september 2017 betreffende de aanknopingsfactoren, het beheer van de lasten van het verleden, de gegevensuitwisseling inzake de gezinsbijslagen en de praktische regels betreffende de bevoegdheidsoverdracht tussen de kinderbijslagfondsen
    • 3Rechten verkregen op grond van een situatie van toekenning beoogd in de artikelen 56, §§ 2 en 3 (behalve art. 56, § 2, 3°), 56quater en 57 AKBW.
    • 4Structured Electronic Document
    • 5Het gaat om situaties zoals opgesomd in artikel 53 AKBW
    • 6Het betreft de 27 lidstaten van de Europese Unie + Liechtenstein, IJsland en Noorwegen.
    Datum van publicatie
    Datum van afkondiging
    Top