Kruimelpad
5 oktober 2018 - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de nadere regels voor de toekenning van subsidies aan de private uitbetalingsactoren voor de uitbetaling van toelagen in het kader van het gezinsbeleid en voor werkingskosten (B.S. 05.11.2018)
Tekst
Dit besluit werd gewijzigd door besluit van de Vlaamse Regering van 28 december 2019 tot wijziging van de regelgeving in het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, wat betreft de uitvoering van besparingen in het kader van het regeerakkoord 2019-2024 (B.S. 10.01.2020)
Nota's
- Bisnota - principiële goedkeuring - 20 juli 2018
- Nota aan de Vlaamse Regering - definitieve goedkeuring - 5 oktober 2018
Adviezen
Hoofdstuk 1. Definities
Artikel 1. (01/01/2019-...)
In dit besluit wordt verstaan onder:
1° agentschap: het agentschap vermeld in artikel 2,1° van het decreet van 7 juli 2017;
2° decreet van 30 april 2004: het decreet van 30 april 2004 betreffende de oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin;
3° decreet van 7 juli 2017: het decreet van 7 juli 2017 tot oprichting van een publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd Vlaams Agentschap voor de Uitbetaling van Toelagen in het kader van het Gezinsbeleid, tot vaststelling van vergunningsnormen voor private uitbetalingsactoren en tot wijziging van het decreet van 30 april 2004 betreffende de oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin;
4° decreet van 27 april 2018: het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid;
5° gezinsbijslagen: verstrekkingen en uitkeringen die de Vlaamse overheid uitbetaalt om tegemoet te komen in de gezinslasten, als vermeld in artikel 3, §1, 19° van het decreet van 27 april 2018;
6° kadaster: het register van persoonsgegevens voor de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, vermeld in artikel 7/1, eerste lid, 5°, van het decreet van 30 april 2004;
7° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen.
Hoofdstuk 2. Beschrijving van de subsidies
Afdeling 1. Algemene bepalingen
Art. 2. (01/01/2019 - ...)
De private uitbetalingsactoren ontvangen jaarlijks een subsidie van Kind en Gezin, voor de uitbetaling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid die vastgesteld en toegekend wordt overeenkomstig artikel 30/1 van het decreet van 7 juli 2017 en conform artikel 3 tot en met 6, artikel 11 en 12 van dit besluit.
Elke transactie met betrekking tot de subsidie voor de toelagen in het kader van het gezinsbeleid en met betrekking tot de toelagenreserves, vermeld in artikel 12 gebeurt ten aanzien van Kind en Gezin.
De private uitbetalingsactoren ontvangen van het agentschap jaarlijks een subsidie voor de werkingskosten, die vastgesteld en toegekend wordt overeenkomstig artikel 30/2 tot en met 30/4 van het voormelde decreet en conform artikel 3, artikel 7 tot en met 11 en artikel 13 en 14 van dit besluit.
Elke transactie met betrekking tot de subsidie voor werkingskosten en met betrekking tot de werkingsreserves, vermeld in artikel 13, geschiedt ten aanzien van het agentschap.
Art. 3. (01/01/2019 - ...)
Een private uitbetalingsactor heeft recht op de subsidies, vermeld in artikel 2, als hij voldoet aan alle vergunningsvoorwaarden vermeld in artikel 27 en 28 van het decreet van 7 juli 2017 en de vereiste verantwoording bezorgt met betrekking tot deze subsidies, in de vorm en binnen de termijn zoals gevraagd door Kind en Gezin of het agentschap.
Afdeling 2. Procedure voor de vaststelling en toekenning van de subsidie voor de uitbetaling van toelagen in het kader van het gezinsbeleid
Art. 4. (01/01/2019 - ...)
Ten laatste de twintigste van elke maand, bezorgen de private uitbetalingsactoren aan Kind en Gezin, op digitale wijze, een nauwkeurige raming van de geldmiddelen die zij in de volgende maand nodig hebben voor de betaling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid.
Kind en Gezin kan de in het eerste lid vastgelegde procedure wijzigen, indien de raming van de uit te betalen toelagen in het kader van het gezinsbeleid, kan berekend worden vanuit het kadaster.
Art. 5. (01/01/2019 - ...)
Het agentschap stelt, in overleg met Kind en Gezin, de betaalkalender met de vervaldagen voor de uitbetaling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid op.
Op elk van de vervaldagen, vastgesteld overeenkomstig het eerste lid, verstrekt Kind en Gezin de financiële middelen, vereist voor de uitbetaling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid aan de private uitbetalingsactor.
Art. 6. (01/01/2019 - ...)
Als een private uitbetalingsactor in de loop van een maand vaststelt dat de aangevraagde financiële middelen niet volstaan voor de uitbetaling van de toelagen op een van de vastgestelde vervaldata, vraagt hij op de door Kind en Gezin vastgestelde wijze, om een aanvullend voorschot. De uitbetalingsactor gebruikt, vooraleer een aanvullend voorschot te vragen, in eerste instantie de middelen van de toelagenreserves om de tekorten te dekken.
Als een private uitbetalingsactor in de loop van een maand vaststelt dat de financiële middelen die hem ter beschikking zijn gesteld om redenen die hij niet kon voorzien, hoger zijn dan nodig, dient hij deze zo snel mogelijk aan te wenden bij de volgende betaling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid.
Afdeling 3. Procedure voor de vaststelling en toekenning van de subsidie voor de werkingskosten
Onderafdeling 1. Vaststelling van de subsidie voor werkingskosten
Art. 7. (01/01/2019 - ...)
Met toepassing van artikel 30/2 van het decreet van 7 juli 2017, wordt het totale bedrag aan werkingsmiddelen voor 2019 vastgesteld op 61.479.364 euro. Dit bedrag wordt nog verhoogd met de evolutie van de gezondheidsindex in 2018.
Voor 2020 is het totale bedrag aan werkingsmiddelen gelijk aan het bedrag voor 2019, verhoogd met de evolutie van de gezondheidsindex in 2019 en rekening houdend met de efficiëntiewinst vermeld in artikel 8.
Vanaf 2021 wordt, binnen de beschikbare begrotingskredieten, het totale bedrag aan werkingsmiddelen vastgelegd op basis van 2,22% van het totale bedrag van de gezinsbijslagen dat, gedurende het tweede jaar voorafgaand aan de datum waarop de subsidies voor werkingskosten berekend worden, door de private uitbetalingsactoren uitbetaald werd. Dit bedrag wordt verhoogd met de evolutie van de gezondheidsindex die zich voordoet in het jaar voorafgaand aan de datum waarop de subsidies voor de werkingskosten berekend worden.
Art. 8. (01/01/2020 - ...)
Om na vijf jaar een efficiëntiewinst van 5 % te realiseren, wordt het bedrag van de subsidie voor de werkingskosten voor de private uitbetalingsactoren, berekend conform artikel 7, vanaf 2020, als volgt samengesteld:
1° in 2020: 99 % van de werkingsmiddelen;
2° in 2021: 98 % van de werkingsmiddelen;
3° in 2022: 97 % van de werkingsmiddelen;
4° in 2023: 96 % van de werkingsmiddelen;
5° vanaf 2024: 95 % van de werkingsmiddelen.
Onderafdeling 2. Regeling betreffende de voorschotten en definitieve vaststelling van de werkingssubsidies
Art. 9. (01/01/2019 - ...)
Het agentschap bepaalt de data waarop en het bedrag van de voorschotten die aan de private uitbetalingsactoren betaald worden, in afwachting van de definitieve vaststelling van de subsidie voor werkingskosten
Art. 10. (01/01/2019 - ...)
Uiterlijk op 31 maart van het daaropvolgende jaar, gaat het agentschap over tot de uitbetaling van het saldo of tot de terugvordering van de teveel betaalde voorschotten.
Het agentschap bezorgt aan elke private uitbetalingsactor een gedetailleerd overzicht van de vaststelling van de subsidies en het saldo dat het agentschap zal uitbetalen aan of terugvorderen van de private uitbetalingsactor.
Afdeling 4. Vastleggen en aanwenden van de reserves
Onderafdeling 1. Algemene bepalingen
Art 11.(01/01/2019 - ...)
De private uitbetalingsactor maakt, overeenkomstig artikel 28, 7°, van het decreet van 7 juli 2017, een analytische boekhouding op, waarbij een efficiënte besteding van de overheidsmiddelen wordt aangetoond en verantwoord, en waarbij in een strikte scheiding wordt voorzien tussen, enerzijds, de middelen, inclusief de reserves, die vastgelegd zijn voor de uitbetaling van toelagen in het kader van het gezinsbeleid, en, anderzijds, de middelen, inclusief de reserves, die vastgelegd zijn voor de werking.
De minister stelt het te volgen boekhoudplan vast voor de private uitbetalingsactoren.
Onderafdeling 2. Nadere regels voor de toelagenreserves
Art. 12. (01/01/2019 - ...)
§1. Overeenkomstig artikel 27, 15°, van het decreet van 7 juli 2017 mogen de toelagenreserves alleen aangewend worden voor betaling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid.
§2. De reserves aangelegd, ten laste van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid omvatten:
1° het aandeel van het vermogen van het reservefonds overgedragen van de federale kinderbijslagfondsen op 1 januari 2019;
2° de overschotten, vermeld in artikel 6, tweede lid, van dit besluit, tot maximaal 1% van het gemiddelde maandvoorschot van het voorgaande jaar, met dien verstande dat tijdens het eerste jaar na de inwerkingtreding van dit besluit, geen begrenzing toegepast wordt;
3° de interesten opgebracht door de bankrekening bestemd voor de uitbetaling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid.
De toelagenreserves van een private uitbetalingsactor bedragen op 31 december van het boekjaar, niet meer dan een percent van het bedrag van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, betaald door de private uitbetalingsactor tijdens datzelfde boekjaar.
Indien dit plafond wordt overschreden, wordt het overschot aan Kind en Gezin gestort tijdens het volgende boekjaar. De private uitbetalingsactor die zijn overschot niet binnen de door Kind en Gezin vastgestelde termijn heeft gestort, is van rechtswege wettelijke interesten verschuldigd.
Kind en Gezin kan op elk moment vragen om de toelagenreserves, geheel of gedeeltelijk, binnen een bepaalde termijn terug te storten.
§3. Op 31 december van elk boekjaar, dekken de toelagenreserves:
1° de financiële rekening, bestemd voor de uitbetaling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid;
2° de ten onrechte uitbetaalde toelagen in het kader van het gezinsbeleid die niet kunnen teruggevorderd worden wegens de verjaring vermeld in artikel 95 tot en met 99 van het decreet van 27 april 2018;
3° de verliezen die veroorzaakt zijn door elke andere oorzaak, mits het voorafgaand akkoord van het Kind en Gezin.
De minister kan nadere regels vastleggen in verband met het beheer en de aanwending van de reserves.
Onderafdeling 3. Nadere regels voor de werkingsreserves
Art.13. (01/01/2019 - ...)
§1. Overeenkomstig artikel 27,14°, van het decreet van 7 juli 2017 mogen de werkingsreserves alleen aangewend worden voor de eigen werking.
De werkingsreserves omvatten:
1° het aandeel van het vermogen van de administratieve reserve overgedragen van de federale kinderbijslagfondsen op 1 januari 2019;
2° het overschot of tekort op de resultatenrekening voor de werkingskosten op 31 december van het boekjaar.
§2. De werkingsreserves vermeld in paragraaf één, mogen op 31 december van het boekjaar, maximaal 50% van de subsidie van de laatst gesubsidieerde werkingsperiode van het boekjaar bedragen.
Voor de berekening van het bedrag, vermeld in het eerste lid, worden de historische reserves vermeld in paragraaf 1, eerste lid niet meegerekend.
Indien de werkingsreserves, de grens vermeld in het eerste lid overschrijden, stort de private uitbetalingsactor tijdens het volgende boekjaar, het overschot aan het agentschap. De private uitbetalingsactor die zijn overschot niet binnen de door het agentschap vastgestelde termijn heeft gestort, is van rechtswege wettelijke interesten verschuldigd.
Het agentschap kan, op basis van vaststellingen van zorginspectie of het auditcomité, vermeld in artikel 14 van het decreet van 7 juli 2017, de rechtzetting opleggen van de boekhouding van de private uitbetalingsactoren, voor uitgaven van die private uitbetalingsactoren die niet verantwoord kunnen worden als uitgaven voor het beheer van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid.
Wanneer een private uitbetalingsactor de door het agentschap opgelegde rechtzettingen niet uitvoert, worden de uitgaven vermeld in het vierde lid, afgetrokken van het deel van de werkingssubsidies dat aan de private uitbetalingsactor verschuldigd is op grond van artikel 2, tweede lid van dit besluit.
Hoofdstuk 3. Criteria voor een goede werking
Art. 14. (01/01/2019 - ...)
De criteria om de goede werking van de private uitbetalingsactoren te kunnen garanderen, vermeld in artikel 30/4 van het decreet van 7 juli 2017, hebben betrekking op:
1° de naleving van de decretale en reglementaire bepalingen en administratieve richtlijnen over de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, zowel op technisch, financieel als op boekhoudkundig vlak, de snelheid waarmee aan de vastgestelde tekortkomingen verholpen wordt en de mate waarin een automatische rechtentoekenning kan gerealiseerd worden;
2° de nauwkeurigheid inzake de financiering van de betalingsverrichtingen, zoals blijkt uit:
a) de naleving van de betaaldagen;
b) de tijdige en correcte boeking van de ten onrechte uitbetaalde toelagen in het kader van het gezinsbeleid;
c) de omvang van de debetten in het algemeen en van deze die het gevolg zijn van fouten van de private uitbetalingsactoren, in het bijzonder;
d) de snelheid waarmee de debetten teruggevorderd worden;
e) de bedragen die als gevolg van verjaring niet meer konden gerecupereerd worden en definitief moeten worden afgeboekt
3° de naleving van de termijnen voor de indiening van de administratieve, boekhoudkundige, financiële en statistische documenten en de correctheid van deze stukken, evenals de stipte en foutloze bijwerking van de gegevens vervat in de groeipakket-applicatie voor de verwerking van de gegevens, bijgehouden door het agentschap;
4° de resultaten van de audits, uitgevoerd door de interne auditdienst van het Vlaams Agentschap voor de Uitbetaling van Toelagen in het kader van het Gezinsbeleid en van het attest en de verslaggeving van de commissaris-revisor, opgemaakt ter uitvoering van artikel 27, 16°, van het decreet van 7 juli 2017;
5° de initiatieven om de gezinnen te informeren over de toelagen in het kader van het gezinsbeleid in het algemeen en hun rechten op deze toelagen in het bijzonder, zoals via de uitbouw van de samenwerking met de Huizen van het Kind;
6° de correcte integratie van de actoren van het recht op toelagen in het kader van het gezinsbeleid in het kadaster
Het gewicht van de criteria voor de goede werking, vermeld in het eerste lid, wordt bepaald door de volgende wegingscoëfficiënten:
1° het criterium, vermeld in het eerste lid, 1°: 50 %;
2° het criterium, vermeld in het eerste lid, 2°: 20 %;
3° het criterium, vermeld in het eerste lid, 3°: 7,5 %;
4° het criterium, vermeld in het eerste lid, 4°: 15 %;
5° het criterium, vermeld in het eerste lid, 5°: 5 %;
6° het criterium, vermeld in het eerste lid, 6°: 2,5 %.
De criteria voor een goede werking, vermeld in het eerste lid en de daaraan toegekende wegingscoëfficiënten, vermeld in het tweede lid, kunnen, op basis van de evaluatie vermeld in artikel 30/4 van het decreet van 7 juli 2017, aangepast, vervangen of aangevuld worden.
Het agentschap stelt praktische en technische richtlijnen vast met betrekking tot de toepassing van de criteria, vermeld in het eerste lid en monitort en controleert de naleving ervan.
Hoofdstuk 4. Slotbepalingen
Art. 15. (01/01/2019 - ...)
Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2019. Artikel 14 treedt in werking op 1 januari 2021.
Art. 16. (01/01/2019 - ...)
De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.