Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

Toelichtingsnota 20 van 22 oktober 2021 - Wezen en recht op wezentoeslag

     

    Inhoudstafel

     I. Wettelijke basis

    De voorwaarden waaraan moet voldaan zijn om recht te hebben op wezentoeslag zijn opgenomen in de artikelen 1415214215216 en 217 van het Groeipakketdecreet van 27 april 2018 en de artikelen 2345 en 48 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2018 betreffende de nadere regels voor het verkrijgen van een zorgtoeslag.

     II. Begrippen

    • Een wees:  Het rechtgevend kind van wie minstens een van de ouders of de enige ouder overleden is of van wie het vermoeden van afwezigheid van minstens één van de ouders of de enige ouder is vastgesteld.
    • Het vermoeden van afwezigheidWanneer een persoon sinds meer dan drie maanden niet meer verschijnt in zijn woon- of verblijfplaats en men van hem gedurende ten minste drie maanden geen nieuws heeft ontvangen en daaruit onzekerheid voortvloeit over zijn leven of zijn dood,  kan de vrederechter op verzoek van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings,  het vermoeden van afwezigheid vaststellen. (artikel 112 Burgerlijk Wetboek)1

     III. Kinderen die wees worden vanaf 01.01.2019

     1. Toekenning

    Elk rechtgevend kind dat vanaf 1 januari 2019 wees wordt,  ongeacht of dit kind vóór of na 1 januari 2019 werd geboren,  heeft recht op een wezentoeslag.

    Vanaf het overlijden worden de bedragen zoals bepaald in boek 2 van het Groeipakket toegekend voor de (half)wees. (artikel 216 Groeipakketdecreet)

    Het maandelijks basisbedrag van 160 EUR2  wordt met een maandelijkse wezentoeslag verhoogd voor het rechtgevende kind van wie minstens een van de ouders is overleden of bij wie het vermoeden van afwezigheid van minstens één van de ouders is vastgesteld. (artikel 14 Groeipakketdecreet)

    Deze wezentoeslag bedraagt 50 procent van het basisbedrag,  zijnde 80 EUR (artikel 15 Groeipakketdecreet), indien aan één van de volgende voorwaarden voldaan is:

    • een van de ouders van een rechtgevend kind is overleden;
    • de vrederechter heeft een vermoeden van afwezigheid (artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek) van een van de ouders van een rechtgevend kind vastgesteld.

    De wezentoeslag bedraagt 100 procent van het basisbedrag,  zijnde 160 EUR,  indien aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

    • beide ouders van een rechtgevend kind zijn overleden;
    • de enige bekende ouder van het rechtgevende kind is overleden;
    • een van de ouders van een rechtgevend kind is overleden en de vrederechter heeft een vermoeden van afwezigheid (artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek) van de andere ouder vastgesteld;
    • de vrederechter heeft een vermoeden van afwezigheid (artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek) van beide ouders of van de enige gekende ouder van een rechtgevend kind vastgesteld.

     2. Gezinssituatie van de overlevende ouder

    De gezinssituatie van de overlevende ouder speelt geen rol meer in de bepaling van het bedrag van de wezentoeslag.

    Dit bedrag wordt voortaan enkel bepaald door het overlijden van één ouder, door het overlijden van beide ouders of de enige ouder of door de vaststelling van het vermoeden van afwezigheid van één of beide ouders.

    !Opgelet!  Voor kinderen uit de overgangsregeling (zie later) blijft de samenwoonst van de overlevende ouder een beletsel.

     3. Gegevenswinning

    De afstamming tussen het rechtgevend kind en de overledene of de vermoedelijk afwezige,  wordt op een van de volgende wijzen bewezen (artikel 2 BVR Zorgtoeslagen):

    • op basis van gegevens uit het Rijksregister;
    • met een geboorteakte met kantlijn3 ;
    • door een gerechtelijke erkenning van het kind na het overlijden van de betrokken ouder.

    Het overlijden van een ouder, wordt op een van de volgende wijzen bewezen4  (artikel 3 BVR Zorgtoeslagen):

    • op basis van gegevens uit het Rijksregister;
    • aan de hand van een (Belgische) overlijdensakte;
    • door een vonnis van verklaring van overlijden, als vermeld in artikel 126 van het Burgerlijk Wetboek.

    Het vermoeden van afwezigheid van minstens een van de ouders, wordt bewezen met het vonnis tot vaststelling van het vermoeden van afwezigheid, vermeld in artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek.

    (art. 14 decreet van 27 april 2018)

     4. Aanvang van het recht op wezentoeslag

     4.1. Gebeurtenis die het recht op wezentoeslag doet ontstaan

    Het recht op wezentoeslag vangt aan:

    • Op datum van het overlijden5  van één of beide ouders;
    • op datum van de vaststelling van het vermoeden van afwezigheid van één of beide ouders,  namelijk de datum waarop de afwezigheid wordt vastgesteld in het vonnis of bij gebrek daaraan,  de datum van het vonnis zelf.
    4.2. Verhuis naar of uit Vlaanderen

    Indien een rechtgevend kind dat vanaf 1 januari 2019 wees wordt op het moment van het overlijden niet zijn woonplaats heeft in het Nederlandse taalgebied,  dan wordt het recht op de wezentoeslag geopend op het moment dat het kind in het Nederlandse taalgebied komt wonen.

    Wanneer het recht op de toelagen ontstaat of eindigt, omdat het kind vanuit een andere deelentiteit in België in Vlaanderen komt wonen, of van Vlaanderen naar een andere deelentiteit in België verhuist, wordt de begin- en einddatum van de toelagen vastgesteld overeenkomstig artikel 6 van het Samenwerkingsakkoord (SWA) van 6 september 2017: dus bij ontstaan van het recht uitwerking vanaf de volgende maand, en bij verlies van het recht pas uitwerking op het einde van de maand6 .

     5. Einde van het recht op wezentoeslag

    Het recht op wezentoeslag eindigt:

    • bij de terugkeer van de vermoedelijk afwezige ouder (artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek),
    • bij de terugkeer van de afwezig verklaarde ouder (artikel 118 van het Burgerlijk Wetboek),
    • bij de terugkeer van de gerechtelijke overleden verklaarde ouder, vermeld in artikel 126 van het Burgerlijk Wetboek.
    • op de datum van het vonnis waarin een einde wordt gemaakt aan het mandaat van gerechtelijke bewindvoerder conform artikel 117 van het Burgerlijk Wetboek.
    • Indien het kind ten volle7  geadopteerd wordt;
    • Indien het kind niet langer recht geeft op gezinsbijslag op basis van artikel 8 Groeipakketdecreet

    Voor de terugkeer van de afwezige ouder of overleden verklaarde ouder wordt rekening gehouden met de datum van inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van die ouder tenzij de datum van terugkeer die in het proces-verbaal van de gezinsinspecteur is vermeld daarvan afwijkt.

     IV. Kinderen die een nieuw recht op gezinsbijslag openen binnen het groeipakkedecreet en reeds wees zijn vóór 01.01.2019

    • Een kind dat instroomt vanuit het buitenland:

    Indien een kind dat reeds wees is vóór 01.01.2019,  instroomt in het Groeipakket vanuit het buitenland vanaf 01.01.2019,  opent dit kind een nieuw recht op gezinsbijslag en heeft het recht op de nieuwe bedragen  indien het aan de toekenningsvoorwaarden voldoet.

    • Een kind met een onderbreking in het recht op 31.12.2018:

    Indien een kind reeds wees was vóór 01.01.2019,  recht had op wezenbijslag in de Algemene kinderbijslagwet maar op 31.12.2018 geen recht meer op (verhoogde) wezenbijslag opende en opnieuw instroomt in het Groeipakket,  opent dit kind een nieuw recht op gezinsbijslag en heeft het recht op de nieuwe bedragen indien het aan de voorwaarden voldoet.

    Opgelet!  : Indien het kind in de Algemene kinderbijslagwet geen recht had op (verhoogde) wezenbijslag doordat op het ogenblik van het overlijden van één van de ouders, een rechthebbende bedoeld in artikel 51, §§3 en 4 niet voldeed aan de loopbaanvoorwaarde (maandelijkse forfaits/ministeriële afwijking),  heeft dit kind vanaf 01.01.2019 ook geen recht op wezentoeslag.  Dit kind opent enkel een recht op wezentoeslag indien ook de langstlevende ouder zou overlijden na 01.01.2019

    Indien dit kind echter op 31.12.2018 geen recht meer had op kinderbijslag en opnieuw instroomt in het Groeipakket,  opent dit kind een nieuw recht op gezinsbijslag en heeft het eveneens recht op de nieuwe bedragen indien het aan de voorwaarden voldoet.

     V. Kinderen die reeds wees waren op 31.12.2018 (overgangsmaatregelen)

     1. Toekenning:

    Voor de kinderen met recht op verhoogde wezenbijslag wordt op 1 januari 2019 bij ongewijzigde situatie verder verhoogde wezenbijslag betaald.

    Het rechtgevend kind moet voldoen aan de volgende cumulatieve voorwaarden op 31.12.2018:

    • geboren zijn vóór 1 januari 2019
    • wees zijn
    • aan wie op grond van de kinderbijslagreglementering een verhoogde kinderbijslag voor wezen is toegekend

    Onder deze voorwaarden blijft het kind recht geven op de maandelijkse verhoogde kinderbijslag voor wezen van 360,83 euro. (Artikel 214,§1 Groeipakketdecreet)8

    Voorbeeld

    Op 11 mei 2015 overleed Sofie,  de echtgenote van Kris.  Zij hebben één dochter,  Kathy.  Kathy blijft vanaf 01.01.2019 recht geven op 353,76 EUR per maand.

    De kinderen die recht hebben op verhoogde wezenbijslag van de overgangsregeling in boek 5 hebben geen recht op sociale toeslag: artikel 223 van het decreet.

     

     2. Einde van het recht op de maandelijkse  verhoogde kinderbijslag voor wezen:

    Het recht op de verhoogde kinderbijslag voor wezen eindigt:

    • door de samenwoonst van de overlevende ouder
    • indien het kind ten volle geadopteerd wordt;
    • Indien het kind niet langer recht geeft op gezinsbijslag op basis van artikel 8 Groeipakketdecreet

    In tegenstelling tot de regeling voor kinderen die wees worden vanaf 01.01.2019,  waar de gezinssituatie van de overlevende ouder geen rol meer speelt in de bepaling van het bedrag van de wezentoeslag,  blijft de samenwoonst van de overlevende ouder een beletsel  voor kinderen uit de overgangsregeling.

    Indien de overlevende ouder vanaf of na 01.01.2019 een feitelijk gezin vormt met een persoon die geen bloed- of aanverwant is tot en met de derde graad,  vervalt het recht op de maandelijkse verhoogde kinderbijslag voor wezen9 .

    Als de verhoogde wezenbijslag wegens samenwoonst niet langer verschuldigd is, worden de rangen voor de weeskinderen omgekeerd op basis van de situatie op 31 december 2018.  Daarbij worden de rangen rond de bijslagtrekkende vastgesteld alsof er op 31 december 2018 slechts gewone wezenbijslag verschuldigd was10 .

    Het verlies van het recht op verhoogde wezenbijslag heeft uitwerking vanaf de eerste dag van de volgende maand. Dit is zo bepaald in de artikelen 214,  §2 en 215,  §2,  lid 2 van het Groeipakketdecreet.

    • 1 kind maakt deel uit van het gezin:

    Indien de overlevende ouder van het kind vanaf 1 januari 2019 een gezin vormt met een persoon die geen bloed- of aanverwant is tot en met de derde graad,  heeft het rechtgevend kind geen recht meer op de  maandelijks verhoogde kinderbijslag voor wezen

    Vanaf de eerste maand nadat het nieuwe gezin is gevormd,  ontvangt het kind de gewone wezenbijslag overeenkomstig artikel 56bis, §2, van de Algemene kinderbijslagwet. (Artikel 214,§2 Groeipakketdecreet)

    Voorbeeld

    Op 11 mei 2015 overleed Sofie,  de echtgenote van Kris.  Zij hebben één dochter,  Kathy.  Kathy blijft vanaf 01.01.2019 recht geven op 353,76 EUR per maand.

    Op 9 augustus 2019 ging Kris samenwonen met zijn nieuwe partner Katrien.  Vanaf 1 september 2019 ontvangt Kris voor Kathy nog 92,09 EUR gezinsbijslag. 

     

    • meerdere weeskinderen maken deel uit van het gezin:

    Als verschillende rechtgevende kinderen behoren tot de groepering rond de bijslagtrekkende op 31 december 2018, wordt het bedrag van de gewone wezenbijslag waarop die kinderen recht geven, aflopend aangepast in functie van de leeftijd die de rechtgevende kinderen binnen de groepering innemen.

    Het jongste kind krijgt daardoor altijd de laagste gewone wezenbijslag, het tweede jongste kind de tweede laagste gewone wezenbijslag en het derde jongste en alle oudere kinderen de hoogste gewone wezenbijslag.

    De bedragen van de gewone wezenbijslag worden verbonden aan het rechtgevende kind op de wijze, vermeld in artikel 210, §4. (artikel 214, §3 Groeipakketdecreet)

    Voorbeeld

    Op 11 mei 2015 overleed Sofie,  de echtgenote van Kris.  Zij hebben twee kinderen,  Kathy (°2006) en Victor (°2009).  Kathy en Victor blijven vanaf 01.01.2019 recht geven op 353,76 EUR per kind per maand.

    Op 9 augustus 2019 ging Kris samenwonen met zijn nieuwe partner Katrien.  Vanaf 1 september 2019 ontvangt Kris voor Kathy nog 170,39 EUR gezinsbijslag en voor Victor 92,09 EUR gezinsbijslag. 

     

    • Zowel meerdere weeskinderen als niet-weeskinderen maken deel uit van het gezin:

    Als er op 31 december 2018 naast de weeskinderen nog andere kinderen tot de groepering rond de bijslagtrekkende behoren en deze kinderen wonen op het ogenblik van de samenwoonst nog steeds in het gezin van de weeskinderen, wordt de omgekeerde rang ook voor deze andere kinderen zo nodig aangepast.

    Wonen deze andere kinderen echter intussen in een ander gezin, dan hoeft voor die kinderen buiten het gezin geen aanpassing van de omgekeerde rang te gebeuren.

    Zodra de omkering is toegepast voor alle weeskinderen is het vastgeklikt bedrag definitief voor alle kinderen die tot de groepering behoren op 31 december 2018.

    Het bedrag van de gewone wezenbijslag én van de kinderbijslag wordt aflopend gezamenlijk aangepast in functie van de leeftijd die de rechtgevende kinderen binnen de groepering innemen.

    Het jongste kind krijgt daardoor altijd de laagste gewone wezenbijslag of kinderbijslag, het tweede jongste kind de tweede laagste gewone wezenbijslag of kinderbijslag en het derde jongste en oudere kinderen de hoogste gewone wezenbijslag of kinderbijslag. Dit is enkel van toepassing op kinderen uit de groepering op 31 december 2018 die gewone kinderbijslag ontvangen en zich nog steeds in het gezin van een betrokken wees bevinden.

    De bedragen van de gewone wezenbijslag en van de kinderbijslag worden verbonden aan het rechtgevende kind op de wijze, vermeld in artikel 210, §4.

    Voorbeeld

    Kris en Sofie hebben twee kinderen,  Kathy (°2006) en Victor (°2009). Kris heeft ook nog een dochter Sara (°2004) uit zijn relatie met Petra,  die bij hem woont en waarvoor hij 92,09 EUR gezinsbijslag ontvangt.  Op 11 mei 2015 overleed Sofie,  de echtgenote van Kris.

    Kathy en Victor blijven vanaf 01.01.2019 recht geven op 353,76 EUR per kind per maand.

    Op 9 augustus 2019 ging Kris samenwonen met zijn nieuwe partner Katrien.

    Vanaf 1 september 2019 ontvangt Kris voor Sara 254 EUR,  voor Kathy nog 170,39 EUR gezinsbijslag en voor Victor  92,09 EUR gezinsbijslag. 

     

    • Kind dat gewone wezenbijslag of kinderbijslag ontvangt en geplaatst is in een instelling:

    Op een kind dat gewone wezenbijslag of kinderbijslag ontvangt en geplaatst is in een instelling op 31 december 2018 of behoort tot een gezin van een kind dat op 31 december 2018 geplaatst was in een instelling, is artikel 210, §5, van toepassing11 .

    3. Opnieuw recht op verhoogde kinderbijslag voor wezen vanaf/na 01.01.2019:

    Het kind dat recht geeft op gewone wezenbijslag geeft recht op de verhoogde kinderbijslag voor wezen (artikel 56bis,  §1 AKBW – artikel 50 bis AKBW) in de volgende gevallen:

    • De overlevende ouder overlijdt12  vanaf of na 01.01.2019 of het vermoeden van afwezigheid wordt vastgesteld vanaf of na 01.01.2019.
    • De overlevende ouder heeft het kind verlaten
    • De overlevende ouder vormt vanaf of na 01.01.2019 geen gezin meer met een persoon die geen bloed of aanverwant is tot en met de derde graad

    Het ontstaan van het recht op verhoogde wezenbijslag heeft uitwerking vanaf de eerste dag van de volgende maand. Dit is zo bepaald in de artikelen 214,  §3 en 215,  §2,  lid 1 van het Groeipakketdecreet. 

    3.1. De overlevende ouder overlijdt vanaf of na 01.01.2019

    Indien de overlevende ouder die een gezin vormde met een persoon die geen bloed- of aanverwant  is tot en met de derde graad,  eveneens overlijdt,  geeft het kind opnieuw recht op de verhoogde kinderbijslag voor wezen.

     3.2. De overlevende ouder heeft het kind verlaten

    Het kind kan als verlaten beschouwd worden als het voldoet aan de volgende cumulatieve voorwaarden (Artikel 48 BVR Zorgtoeslagen):

    • Het kind is ingeschreven op een ander adres dan de overlevende ouder.
    • De overlevende ouder heeft met het kind geen contact meer.
    • Er is geen of slechts een minieme geldelijke tegemoetkoming in de onderhoudskosten van het kind.
    • De overlevende ouder vormt een gezin met een persoon die geen bloed- of aanverwant is tot en met de derde graad.

    Het kind is ingeschreven op een ander adres dan de overlevende ouder in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van het Rijksregister van de natuurlijke personen, tenzij er uit andere daarvoor overgelegde officiële documenten blijkt dat het kind op een ander adres woont dan de overlevende ouder.  (artikel 3, §1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 september 2018 tot vaststelling van de nadere regels voor het toekennen van een sociale toeslag)

    Contacten per brief, telefoon, via sms of sociale media en louter protocollaire bezoeken vormen geen beletsel om een kind als verlaten te beschouwen, zolang die contacten niet deel uitmaken van een structurele relatie tussen de overlevende ouder en het kind.

    Met een minieme geldelijke tegemoetkoming bedoelen we een kleinere bijdrage dan het verschil tussen de gewone kinderbijslag (artikel 210 Groeipakketdecreet) en de verhoogde kinderbijslag voor wezen (artikel 214, §1 Groeipakketdecreet).

    Als er verschillende kinderen in het gezin aanwezig zijn, wordt het verschil per kind vergeleken tenzij een volledige vergelijking gunstiger is dan een vergelijking per kind. Het is niet van belang of de overlevende ouder die geldelijke bijdrage vrijwillig of ingevolge een rechterlijke beslissing verstrekt.

    Als het kind voldoet aan de 4 cumulatieve voorwaarden, wordt het als verlaten wees beschouwd vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het kind opnieuw aan de voorwaarden voldoet.

    Indien er niet meer voldaan is aan één van de 4 cumulatieve voorwaarden, wordt het kind niet meer als verlaten wees beschouwd vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de voorwaarden niet langer vervuld zijn.

    Voorbeeld

    Op 11 mei 2015 overleed Katrien,  de echtgenote van Michel.  Zij hebben twee kinderen,  Emma (°2002) en Tim (°2004).  Emma en Tim blijven vanaf 01.01.2019 recht geven op 410,69 (360,83 EUR + 49,86 EUR) per kind per maand.

    Op 9 augustus 2019 ging Michel samenwonen met zijn nieuwe partner Nadine.  Vanaf 1 september 2019 ontvangt Michel voor Emma nog 198,73 EUR (173,80 EUR + 24,93 EUR) gezinsbijslag en voor Tim 143,79 EUR (93,93 EUR + 49,86 EUR) gezinsbijslag.

    De relatie tussen Emma,Tim en Nadine verloopt echter zeer stroef.  De kinderen verbreken het contact met hun vader en worden vanaf 15 oktober 2019 opgevangen bij hun tante Evelien.

    Michel betaalt maandelijks 250 EUR per kind aan zijn zus als onderhoudsbijdrage voor de opvang van zijn kinderen.

    Indien de bedragen per kind vergeleken worden,  kan Tim beschouwd worden als verlaten wees.  Het verschil tussen de gewone kinderbijslag en de verhoogde wezenbijslag bedraagt immers 211,96 EUR voor Emma en 266,90 EUR voor Tim.

    Indien de bedragen globaal vergeleken worden,  kan geen enkel kind beschouwd worden als verlaten wees,  want de totale bijdrage van de overlevende ouder (500 EUR) is namelijk hoger dan het totaalbedrag van het verschil tussen de gewone kinderbijslag en de verhoogde kinderbijslag voor wezen (478,86 EUR).

     

     3.3. De overlevende ouder vormt vanaf of na 01.01.2019 geen gezin meer met een persoon die geen bloed- of aanverwant is tot en met de derde graad

    Onder de Algemene kinderbijslagwet kon het recht op verhoogde wezenbijslag hersteld worden op het ogenblik van de scheiding na een huwelijk of op het ogenblik dat de vorming van een feitelijk gezin ophoudt.  Het herstel van de verhoogde wezenbijslag gold alleen voor de weduwe of weduwnaar die gescheiden ging leven na samenwoonst (feitelijk gezin) met een (huwelijks)partner. Dit gold dus niet wanneer de overlevende ouder hertrouwd was en niet samenwoonde met de nieuwe stiefouder, die bijv. in het buitenland verbleef.

    Onder het Groeipakket herleeft het recht op de verhoogde kinderbijslag voor wezen indien de overlevende ouder vanaf of na 01.01.2019 geen gezin meer vormt met een persoon die geen bloed- of aanverwant is tot en met de derde graad. 

    Indien een overlevende ouder die recht heeft op verhoogde kinderbijslag voor wezen vanaf of na 01.01.2019 hertrouwt zonder met zijn huwelijkspartner samen te wonen,  blijft hij in principe verder recht hebben op de verhoogde kinderbijslag voor wezen omdat hij onder toepassing van artikel 214,  §2 Groeipakketdecreet geen gezin vormt.  Indien er twijfel bestaat over de feitelijke situatie van betrokkenen,  moet het dossier overgemaakt worden aan de inspectie- en begeleidingsdienst voor een controle aan huis.  Voor de overlevende ouder die reeds onder de toepassing van de Algemene kinderbijslagwet hertrouwd was en niet samenwoonde met de nieuwe stiefouder,  geldt dit niet.  We kunnen immers niet concluderen dat betrokkene geen gezin meer vormt,  aangezien er nooit een gezin gevormd werd. (artikel 215,  §2 Groeipakketdecreet)

     4. Bijzondere situaties met een mogelijke impact op het vermoeden van feitelijke gezinsvorming:

    Asielzoeker en vluchteling:

    Asielzoekers die verblijven in een opvangstructuur van Fedasil of één van zijn partners krijgen zowel een dagvergoeding als diverse materiële ondersteuning. Als ze bij een privépersoon gaan wonen krijgen ze deze ondersteuning niet. Ze hebben in dat geval geen bestaansmiddelen en kunnen dan ook onmogelijk financieel bijdragen aan de behoeften van het opvanggezin zodat er om die reden geen feitelijk gezin kan gevormd worden. Op het moment dat de persoon in kwestie erkend is als vluchteling zal een verdere samenwoonst wél leiden tot het vermoeden van feitelijke gezinsvorming.

    Op een bepaald moment wordt de asielprocedure afgesloten, eventueel voorafgaand door een beperkt aantal verlengingen van de procedure, en wordt er een positieve of negatieve beslissing genomen.

    Ofwel wordt de asielzoeker erkend door het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen en wordt het attest van immatriculatie vervangen door het attest van vluchteling waarmee een verblijfsvergunning bij de gemeente kan worden verkregen, het bewijs van inschrijving in het Vreemdelingenregister, ofwel wordt de aanvraag geweigerd en ontvangt hij een bevel om binnen bepaalde termijn het grondgebied te verlaten. Eens de asielprocedure is afgelopen en de persoon in kwestie erkend is als vluchteling, zal een verdere samenwoonst wel leiden tot het vermoeden van feitelijke gezinsvorming.

    Als de aanvraag geweigerd wordt, kan de asielzoeker een schorsend beroep bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen instellen. Als een asielzoeker een dergelijk beroep instelt, worden zijn attest van immatriculatie en bijlage 25 of 26 ingetrokken. Die worden door een bijlage 35 vervangen, die tijdens de procedure geldig is. Tijdens deze procedure behoudt de asielzoeker zijn recht op opvang en materiële ondersteuning, volgens de regels zoals hierboven beschreven. Bij de opvang in een privégezin kan hij andermaal geen beroep doen op de ondersteuning en kan er dus geen sprake zijn van feitelijke gezinsvorming.

    De asielzoeker heeft vervolgens de mogelijkheid om tegen de beslissing van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen een administratief cassatieberoep in te stellen bij de Raad van State. Het beroep is niet schorsend maar de asielzoeker behoudt ook tijdens deze procedure volgens de bovengeschreven regels wel zijn recht op opvang en op materiële hulp als de Raad van State het beroep ontvankelijk acht. Als de aanvraag van een asielzoeker (al dan niet na beroep) geweigerd is, ontvangt hij een bevel om binnen een bepaalde termijn het grondgebied te verlaten (eventueel verlengd indien een beroep is ingesteld). Tot die termijn verstreken is, behoudt de asielzoeker zijn recht op opvang en op materiële hulp.

    Illegaal:

    Illegalen kunnen een winstgevende activiteit uitgeoefend hebben in ons land tijdens een eerdere periode van legaal verblijf en kunnen ook al eerder een feitelijk gezin gevormd hebben. De persoon die illegaal in België is kan ook in een ander land een winstgevende activiteit (blijven) uitoefenen en dus over een inkomen beschikken. Het vermoeden van vorming van een feitelijk gezin in dergelijke gevallen moet weerlegd worden met de nodige bewijsmiddelen.

    • 1Naar aanleiding van vragen van externe partijen wensen we hier te benadrukken dat het gaat om personen waarover er onzekerheid bestaat of ze nog in leven zijn en waarvoor het vermoeden van afwezigheid vastgesteld werd door de vrederechter. Niet-begeleide minderjarige vreemdelingen die in Vlaanderen wonen zonder begeleiding van hun ouders worden hiermee niet bedoeld.
    • 2Niet-geïndexeerd bedrag,  zoals vermeld in het decreet tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid van 27 april 2018.
    • 3Of een uittreksel van de adoptieakte.
    • 4Buitenlandse documenten (behalve EER-landen en Zwitserland) worden enkel aanvaard indien de situatie wordt bevestigd na consultatie van het Rijksregister. Betrokkenen dienen via de gemeente de situatie in het Rijksregister te laten registreren.
    • 5Dit geldt eveneens voor de ”gerechtelijke verklaring van overlijden”. Bij ontstentenis van een akte van overlijden, kan de familierechtbank het overlijden verklaren van iedere persoon die in levensbedreigende omstandigheden verdween, indien zijn lichaam niet kon worden teruggevonden of niet kon worden geïdentificeerd, en zijn overlijden, gelet op de omstandigheden, als zeker kan worden beschouwd. (Artikel 126 BW) De gerechtelijke beslissing tot verklaring van overlijden stelt de datum van het overlijden vast, rekening houdend met de vermoedens voortvloeiend uit de omstandigheden van de zaak; zo niet stelt ze die datum vast op de dag van de verdwijning. Deze datum mag niet onbepaald zijn. (Artikel 131 BW)
    • 6De verhuis van een kind vanuit Vlaanderen naar een land binnen de EER of een land waarmee België een bilateraal akkoord heeft afgesloten of de verhuis van een kind van zo’n land naar Vlaanderen is hier niet bedoeld.  Deze situaties zullen toegelicht worden in een aparte nota over de samenloop binnen de EER en de bilaterale overeenkomsten.
    • 7Dit geldt zowel voor een volle adoptie als voor een volle plusouderadoptie.
    • 8Dit geldt eveneens voor kinderen die reeds halfwees waren en de overlevende ouder verliezen vanaf 01.01.2019. 
    • 9De toelichting bij het feitelijk gezin is terug te vinden in toelichtingsnota nr. 8 van 18 april 2019, vaststelling en de betaling van sociale toeslagen.
    • 10De toelichting bij de omkering van de rangen is terug te vinden in toelichtingsnota nr. 1 van 19 december 2018.
    • 11De toelichting voor de plaatsing in een instelling  is terug te vinden in toelichtingsnota nr. 16 van 2 oktober 2020.
    • 12Dit geldt eveneens voor de “gerechtelijke verklaring van overlijden”.
    Datum van publicatie
    Datum van afkondiging
    Top