Geef een zoekwoord in, en selecteer indien gewenst een filter.
Indien je zoekterm bestaat uit meerdere woorden, zet je deze tussen aanhalingstekens (“). Op meerdere termen tegelijk zoeken, kan door het gebruik van een komma.

Toelichtingsnota 8 van 3 december 2019 - Vaststelling en de betaling van sociale toeslagen

    Toelichtingsnota 8 van 3 december 2019

    Betreft: vaststelling en de betaling van sociale toeslagen

    Deze versie vervangt en vernietigt de versie van 18 april 2019

     

     

    Inhoudstafel

    1. Welke kinderen komen in aanmerking voor een sociale toeslag?

    2. Samenstelling van de inkomstenkern.

    2.1. De standaardsituatie op basis van de gegevens in het Rijksregister

    2.2. Afwijken van het gemeenschappelijk domicilie in het Rijksregister​​ 

    2.2.1. Er is een gemeenschappelijk domicilie, maar uit een officieel document blijkt dat de betrokkenen niet samenwonen

    2.2.2. Er is geen gemeenschappelijk domicilie, maar er is toch een feitelijk gezin

    2.2.3. Er is een gemeenschappelijk domicilie, maar het vermoeden van feitelijke gezinsvormig wordt weerlegd

    2.3. De kinderen worden door andere personen dan de ouders opgevoed

    2.4. Een kind dat begunstigde is voor zichzelf wijst een verwant of aanverwant in de eerste graad aan als begunstigde   

    2.5. Geplaatste kinderen

    2.6. Inkomstenkern rond de pleegzorger

    2.7. Huwelijk in het buitenland

    2.8. Schematische overzicht

    3. Vaststelling van de gezinsgrootte

    3.1. Algemene regeling

    3.2. Uitzonderingen

    4. Het onderzoek naar de gezinsinkomsten.

    4.1. Principes voor de tweede toekenningsperiode van 1 oktober tot 30 september

    4.2. De toekenningsprocedures

    4.2.1. De automatische procedure (artikel 7 BVR Sociale toeslagen)

    4.2.1.1. Nieuwe onderzoeken vanaf 1 oktober 2019

    4.2.2.De elektronische alarmbelprocedure (artikel 11 BVR Sociale toeslagen)

    4.2.3. De manuele alarmbelprocedure (artikel 12 BVR Sociale toeslagen)

    5. Toe te kennen bedrag

    5.1. Kinderen die basisbedrag van 163,20 euro ontvangen (artikel 18 van het decreet)

    5.2. Kinderen die de bedragen van de AKBW ontvangen (artikel 222 van het decreet)

    5.2.1. De standaardsituatie

    5.2. Uitzonderingen

    5.2.2.1. Wanneer kan voor het kind dat recht heeft op 93,93 euro kinderbijslag een hogere sociale toeslag van 102,88 euro betaald worden?

    5.2.2.2. Wanneer kan voor het kind dat recht heeft op 259,49 euro kinderbijslag een hogere sociale toeslag van 23,90 euro betaald worden?

    6. Wijzigingen in de gezinsgrootte en in het feitelijk gezin : artikelen 9 en 14 BVR.

    7. Gezinnen buiten België.

    8. Stroomschema's.

    Deze toelichtingsnota bevat richtlijnen voor de tweede toekenningsperiode van de sociale toeslagen van 1 oktober 2019 tot 30 september 2020 en behandelt achtereenvolgens de volgende aspecten:

    1. Welke kinderen komen in aanmerking voor een sociale toeslag?

    2. Samenstelling van de inkomstenkern.

    3. Vaststelling van de gezinsgrootte.

    4. Het onderzoek naar de gezinsinkomsten.

    5. Toe te kennen bedragen.

    6. Wijzigingen in de gezinsgrootte en in het feitelijk gezin.

    7. Gezinnen buiten België.

    8. Stroomschema's.

    De vorige versie, nl de toelichtingsnota 8 van 15 mei 2019, werd geactualiseerd m.b.t.:

    • Het nieuw inkomensbegrip.
    • Het feit dat de rechtsvaststelling vanaf 1 oktober 2019 strikt wordt afgestemd op de bepalingen van het decreet en het BVR.
    • De wijze waarop de rechtsvaststelling dient te gebeuren in de manuele alarmbelprocedure; in het bijzonder wanneer de periode van minstens zes opeenvolgende maanden deels voor en deels na 1 oktober 2019 valt.
    • Het hergebruik van de inkomstengegevens voor de manuele alarmbel sociale toeslag voor de toepassing van de manuele alarmbel voor de schooltoeslag en omgekeerd.

    De passages die gewijzigd zijn in de vorige versie en de toevoegingen zijn in het groen aangeduid.

     

    1. Welke kinderen komen in aanmerking voor een sociale toeslag?

    Vanaf 1 januari 2019 is het recht op sociale toeslag niet langer afhankelijk van het socioprofessionele statuut van de ouders.  In principe komen alle kinderen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 8 van het decreet en dus recht hebben op basisbedrag of kinderbijslag in aanmerking voor sociale toeslag.

    Toch zijn er een paar categorieën van kinderen uitgesloten en gelden voor de rechtgevenden boven de 25 jaar1 bijkomende toekenningsvoorwaarden, nl.

    1. De kinderen die recht hebben op verhoogde wezenbijslag van de overgangsregeling in boek 5 hebben geen recht op sociale toeslag: artikel 223 van het decreet.

       
    2. De kinderen voor wie betaald wordt op basis van een bilateraal akkoord zijn uitgesloten.  Voor die kinderen kunnen enkel de bedragen die voorzien zijn in het desbetreffende bilateraal akkoord betaald worden.

    Voor de rechtgevenden ouder dan 25 jaar (rechtgevende kinderen in de zin van artikel 8, §2, eerste lid, 4° decreet) is enkel en alleen sociale toeslag verschuldigd als het kind voldoet aan de voorwaarden van artikel 412 , eerste en tweede streepje van AKBW.  Dat wil zeggen dat als de bijslagtrekkende/begunstigde voor die kinderen zich in een eenoudersituatie bevindt. De aandacht wordt er op gevestigd dat het standpunt dat een kind dat bijslagtrekkende is voor zichzelf geen recht heeft op eenoudertoeslag (cfr. CO 1365 van 14 mei 20073 ) ook na 1 januari 2019 verder van kracht blijft.

    2. Samenstelling van de inkomstenkern

    2.1. De standaardsituatie op basis van de gegevens in het Rijksregister

    Artikel 18 van het decreet bepaalt dat het recht op sociale toeslag afhangt van de inkomsten van het gezin.

    Artikel 2, §1 van het BVR (Besluit van de Vlaamse Regering) sociale toeslagen stelt dat bij de berekening van de inkomsten van het gezin rekening wordt gehouden met de inkomsten van beide begunstigden voor hetzelfde rechtgevend kind die op hetzelfde adres wonen4 . Als er maar één begunstigde is of als de begunstigden op een verschillend adres wonen, wordt rekening gehouden met de inkomsten van de begunstigde en de persoon met wie de begunstigde een feitelijk gezin vormt.

    Het feitelijk gezin wordt gedefinieerd in artikel 1 van het BVR sociale toeslagen, nl. een leefeenheid waarin 2 personen die geen bloed-of aanverwanten tot de derde graad zijn, samenwonen en samen een huishouden regelen, hetzij financieel, hetzij op een andere ondersteunende manier. Een inkomstenkern voor een kind bestaat dus altijd uit 1 of 2 personen, nooit meer5

    Bloed- en aanverwanten tot de derde graad van de begunstigde die in het gezin van de begunstigde wonen, maken bijgevolg geen deel uit van de inkomstenkern, behalve wanneer zij samen de begunstigdenkern vormen voor een kind.

    De samenwoonst blijkt in de eerste plaats uit een gemeenschappelijk domicilie in het Rijksregister.

    Wanneer de begunstigde met meerdere niet-verwante personen op hetzelfde adres woont, wordt hij geacht een feitelijk gezin te vormen met, in afdalende volgorde van voorrang:

    1. De persoon met wie de begunstigde gehuwd is of wettelijk samenwoont6 .
    2. De andere ouder van het kind met wie de begunstigde samenwoont.
    3. De persoon met wie hij samen een gezinswoning heeft gekocht of gebouwd.
    4. De persoon met wie de begunstigde verklaart samen de kinderen op te voeden. Dit wordt vastgesteld op basis van een verklaring op eer van de betrokkenen.
    5. De persoon met wie de begunstigde het langst samenwoont.

    Deze volgorde is bindend; zo kan 5 enkel worden toegepast als 1 tot 4 niet kunnen worden toegepast.

    Dat betekent concreet dat als 1 of 2 hiervoor niet kunnen worden toegepast aan de hand van een formulier model J aan de begunstigde zal moeten worden gevraagd met wie hij een feitelijk gezin vormt. Een verklaring op eer volstaat. 



    Opmerking

    Bij de voorbereiding van de sociale toeslagen 2019 werd ervoor geopteerd om de inkomstenkern samen te stellen zonder bevraging van de bijslagtrekkende. Bijgevolg zijn 3 en 4 supra niet toegepast, maar is men onmiddellijk van 2 naar 5 overgegaan Deze assumptie is vanaf 1 oktober 2019 niet langer van toepassing.  Vanaf 1 oktober 2019 dient deze volgorde strikt te worden gevolgd. Er kan met andere woorden niet meer van worden afgeweken.

    Bij de herziening van de inkomstenkern wordt die zo nodig met terugwerkende kracht tot 1 januari 2019 aangepast. Wanneer deze herziening leidt tot de toekenning van een lager bedrag, geldt de nieuwe beslissing enkel voor de toekomstige betalingen, op de inmiddels uitgevoerde betalingen wordt niet teruggekomen. Wanneer deze herziening leidt tot de toekenning van een hoger bedrag dient een bijpassing met terugwerkende kracht (uiterlijk tot 1 januari 2019) te worden uitgevoerd. 

    2.2. Afwijken van het gemeenschappelijk domicilie in het Rijksregister

    In de volgende situaties dient voor de samenstelling van de inkomstenkern afgeweken te worden van het gemeenschappelijk domicilie in het Rijksregister.

    2.2.1. Er is een gemeenschappelijk domicilie, maar uit een officieel document blijkt dat de betrokkenen niet samenwonen

    Wanneer uit een officieel document blijkt dat de reële gezinssituatie verschillend is van die in het Rijksregister primeert die reële gezinssituatie op die in het Rijksregister.

    Op vandaag worden de volgende documenten aanvaard als officieel document. Het gaat om een limitatieve lijst.  Aanvullingen op deze lijst kunnen enkel bij besluit van de bevoegde Vlaamse minister:

    1. Het ontvangstbewijs van de gemeente van de adreswijziging: het model 2.
    2. Een attest van de politie dat vaststelt dat de werkelijke toestand niet overeenstemt met die in het Rijksregister.  Het moet gaan om een vaststelling van de politie zelf, niet om een document waarin de politie de verklaring van de betrokkene heeft genoteerd.
    3. Een beschikking, vonnis, of arrest van een rechtbank of hof.
    4. Een attest van het OCMW dat vaststelt dat de toestand in het Rijksregister niet overeenstemt met de reële situatie.

    De huidige richtlijnen voor de toepassing van de AKBW aangaande deze officiële documenten blijven na 1 januari 2019 van kracht7 .

     

    2.2.2. Er is geen gemeenschappelijk domicilie, maar er is toch een feitelijk gezin

    Als het samenwonen niet blijkt uit de gegevens uit het Rijksregister kan de vorming van een feitelijk gezin bewezen worden door:

    1. Een controle door de gezinsinspecteur.
    2. Een vaststelling gemaakt door een andere overheidsdienst waaruit de feitelijke gezinssamenstelling blijkt.
    3. Een beschikking8 , vonnis of arrest van een rechtbank of hof.
    4. Een verklaring van feitelijke gezinsvorming van de begunstigde met de persoon met wie de begunstigde samenwoont.  Dit gebeurt aan de hand van het model J, dat door beide betrokken personen wordt ondertekend.
    2.2.3. Er is een gemeenschappelijk domicilie, maar het vermoeden van feitelijke gezinsvormig wordt weerlegd
    Vooraf: voor alle bewijsstukken die in deze rubriek opgesomd worden blijven de bestaande administratieve richtlijnen m.b.t. de voorwaarden -waaronder ze in aanmerking kunnen worden genomen voor het weerleggen van het vermoeden van feitelijke gezinsvorming- na 1 januari 2019 verder van kracht9 .

    Ook wanneer de niet-verwante personen een gemeenschappelijk domicilie hebben, kunnen zij het vermoeden van feitelijke gezinsvorming weerleggen door:

    1. Een geregistreerde huurovereenkomst10  tussen de begunstigde en de persoon met wie hij samenwoont.

    2. Een arbeidsovereenkomst van inwoon11 .

    3. Een attest van detentie.

    4. Een registratieformulier als mantelzorger, die niet een persoon is met wie de begunstigde gehuwd is of wettelijk samenwoont12 .

    5. Een aanwezigheidsattest van het vluchthuis of sociaal huis13 .

    6. Een verklaring van feitelijke gezinsvorming van de niet-verwante persoon met een rechtgevend kind in het gezin. Dit gebeurt op basis van de verklaring van de betrokkenen op het model J. Het formulier dient door beide betrokkenen getekend te worden.

    7. Een verklaring van feitelijke gezinsvorming van de niet-verwante persoon met een andere persoon dan de begunstigde met dezelfde woonplaats (domicilie).  Dit gebeurt op basis van de verklaring van de betrokkenen op het model J. Het formulier dient door beide betrokkenen ondertekend te worden.

    8. Een verklaring van geen feitelijke gezinsvorming van de begunstigde met de niet-verwante persoon in zijn gezin (domicilie).

    9. Het feit dat de niet-verwante persoon zelf nog rechtgevend is op gezinsbijslag op het ogenblik dat hij in het gezin van de begunstigde komt.  Twee rechtgevenden die samenwonen en elk begunstigde zijn voor zichzelf vormen dus geen feitelijk gezin.

    10. Een bewijs dat het om een inschrijving op een referentieadres gaat.

    11.Een bewijs van de FOD Binnenlandse Zaken en een attest van immatriculatie dat is afgeleverd aan de asielzoeker tijdens de aanvraagprocedure.

    12. Een vaststelling die gemaakt is door een andere overheidsdienst waaruit een andere feitelijke gezinsvorming dan de samenwoonst in het Rijksregister blijkt.

    Opmerkingen

    • In situaties vermeld in punt 6 tot 8 hiervoor, dient een gezinsinspecteur de verklaring van de betrokkenen te staven, om ze in aanmerking te kunnen nemen voor de weerlegging van het vermoeden van feitelijke gezinsvorming. In afwachting van dat controleverslag kan de betaling van de sociale toeslag niet worden aangevat of wordt de betaling van de sociale toeslag geschorst. Alle andere toelagen zoals het basisbedrag, de zorgtoeslag, … worden ononderbroken verder betaald.
    • De vorming van een feitelijk gezin kan niet weerlegd worden als de begunstigde samenwoont met een persoon met wie hij zich in een van de volgende situaties bevindt:
      • ze hebben een gemeenschappelijk kind14 ; dus als twee studenten die begunstigde zijn voor zichzelf samenwonen en samen een kind hebben vormen ze toch een feitelijk gezin.
      • ze hebben samen een gezinswoning gekocht of gebouwd15 .  Zolang de uitbetalingsactoren geen toegang hebben tot de kadastrale gegevens, wordt dit bewezen met een verklaring op eer.

    Zoals in het verleden wordt het onderzoek naar de weerlegging van de feitelijke gezinsvorming gevoerd aan de hand van een formulier waar desgevallend de bewijsstukken worden aan toegevoegd en ondertekend door beide betrokkenen.

    Aandachtspunten



    Niet samenwonende ouders

    Het kind wordt door beide ouders in gelijkmatig verdeelde huisvesting opgevoed (al dan niet bevestigd door een vonnis).

    Zolang de gezinsbijslag voor het rechtgevend kind op basis van artikel 225 van het decreet verder aan de bijslagtrekkende betaald wordt, wordt er slechts 1 enkele inkomstenkern rond die bijslagtrekkende gevormd, namelijk de bijslagtrekkende of de bijslagtrekkende en zijn (huwelijks)partner met wie hij een feitelijk gezin vormt. In dat laatste geval worden de inkomsten van de bijslagtrekkende en die van de (huwelijks)partner samengeteld en vervolgens getoetst aan de inkomensgrens.

    In alle andere situaties: namelijk nieuwe gevallen en bij overschakeling van bijslagtrekkende naar begunstigdenkern, worden er 2 inkomstenkernen gevormd: een rond de vader en een rond de moeder.

    Deze regeling geldt vanaf 1 januari 2020 dus ook wanneer een bijslagtrekkende of een van de mogelijke begunstigden op basis van artikel 225,§3 van het decreet om de toepassing van de regeling inzake begunstigden vraagt.

    Er is geen gelijkmatig verdeelde huisvesting

    Zolang de gezinsbijslag voor het rechtgevend kind op basis van artikel 225 van het decreet verder aan de bijslagtrekkende betaald wordt, wordt er slechts 1 enkele inkomstenkern rond de bijslagtrekkende gevormd.

    Wat in de andere situaties: namelijk nieuwe gevallen en bij overgang van bijslagtrekkende naar begunstigdenkern?

    Als het exclusief gezag aan één van de ouders is toegekend, wordt deze ouder de enige begunstigde, ongeacht bij welke ouder het kind verblijft. Er zal dus slechts één inkomstenkern gevormd worden rond deze ouder die de volledige sociale toeslag zal ontvangen waarop hij recht heeft.

    Als de ouders het kind opvoeden in co-ouderschap maar uit een vonnis of een bekrachtigde overeenkomst blijkt dat het zwaartepunt van het verblijf (geen 50/50) bij één van de ouders ligt, wordt een begunstigdenkern gevormd bestaande uit beide ouders maar de sociale toeslag zal enkel beoordeeld worden in de inkomstenkern rond de ouder bij wie het zwaartepunt van het verblijf ligt. 

    Hierbij primeert de bepaling in het vonnis of de bekrachtigde overeenkomst op het domicilie van het kind.

    Deze regeling geldt vanaf 1 januari 2020 dus ook wanneer een bijslagtrekkende of een mogelijke begunstigden op basis van artikel 225,§3 van het decreet om de toepassing van de regeling inzake begunstigden vraagt.

    Pro memorie16

    Er is vanaf 1 januari 2019 op basis van artikel 225, §1 van het decreet onmiddellijk overschakeling van de bijslagtrekkende naar begunstigdenkern als er zich één van de volgende wijzigingen voordoet:

    • wijziging in het ouderlijk gezag vastgesteld door bevoegde rechtbank;

      of
    • wijziging in de opvoedingssituatie van het kind, namelijk:
      • een wijziging in de gezinssituatie doordat een nieuw kind17  in het gezin komt: zowel overschakeling naar begunstigde in het gezin bij wie het kind komt wonen als in het gezin dat het kind verlaat. In beide gezinnen beperkt de overschakeling zich tot de kinderen die de bijslagtrekkende gezamenlijk opvoedt18  met de andere persoon die ook begunstigde wordt;
      • of een wijziging door plaatsing in een instelling/pleeggezin: zowel overschakeling bij begin plaatsing als einde plaatsing;
      • of een kind (zowel minderjarig als meerderjarig) dat verhuist van de ene ouder naar de andere: overschakeling voor de gemeenschappelijke kinderen van beide ouders19 .

    Vanaf januari 2020 op schriftelijk verzoek van de bijslagtrekkende of een mogelijke begunstigde (artikel 225, §3 van het decreet)20 , tenzij een proportionele verdeling loopt.

    Procedure

    Het vonnis primeert op het domicilie.

    Bij gebrek aan een vonnis of bekrachtigde overeenkomst geldt het vermoeden dat het kind in gelijkmatig verdeelde huisvesting wordt opgevoed, en regelt men het dossier dienovereenkomstig. Dat betekent de samenstelling van 2 inkomstenkernen en elke ouder maakt aanspraak op de helft van de sociale toeslag in overeenstemming met zijn inkomsten- en gezinssituatie21 .

    Bij ontvangst van een vonnis of een door de rechtbank bekrachtigde overeenkomst, wordt de erin opgenomen verblijfsregeling in aanmerking genomen. Indien het vonnis de gelijkmatig verdeelde huisvesting bevestigt, dient het dossier niet te worden aangepast. Indien blijkt dat het zwaartepunt van het verblijf van het kind bij een van de ouders ligt (volgens het vonnis niet volgens het domicilie of de feitelijke hoofdverblijfplaats), wordt een enkele inkomstenkern rond de ouder bij wie het kind hoofdzakelijk verblijft, samengesteld en maakt deze ouder aanspraak op het volledige bedrag van de sociale toeslag in overeenstemming met zijn inkomsten- en gezinssituatie.

    Overeenkomstig artikel 17 van het BVR aanwijzing begunstigde hebben de gerechtelijke uitspraken tot aanwijzing van een begunstigde uitwerking vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de uitbetalingsactor de uitspraak ontvangt. De gerechtelijke uitspraken die betrekking hebben op de voorwaarden van uitbetaling hebben uitwerking vanaf de datum waarop de uitbetalingsactor de uitspraak ontvangt.  Op uitgevoerde betalingen voor de ontvangst van de gerechtelijke uitspraak dient dus niet te worden teruggekomen.

    2.3. De kinderen worden door andere personen dan de ouders opgevoed

    In dat geval wordt de begunstigde vastgesteld volgens de bepalingen van artikel 59 van het decreet.

    Ofwel is er een enkele begunstigde die alleen woont met het kind. In dat geval wordt de inkomstenkern gevormd door de begunstigde.

    Ofwel wordt het kind opgevoed door 2 begunstigden op hetzelfde adres. In dat geval vormen de 2 begunstigden samen de inkomstenkern.

    Ofwel is er een enkele begunstigde en vormt die begunstigde een feitelijk gezin met zijn (huwelijks) partner. In dat geval wordt de inkomstenkern gevormd door de begunstigde en zijn (huwelijkspartner): zie rubriek 2.1.

    2.4. Een kind dat begunstigde is voor zichzelf wijst een verwant of aanverwant in de eerste graad aan als begunstigde  

    Vooraf dient de aandacht van het kind er worden op gevestigd dat deze aanwijzing vanaf 1 januari 2019 weinig voordelen biedt.

    Wanneer het kind in het verleden in het kader van de AKBW een dergelijke aanwijzing heeft gedaan, kan het na 1 januari 2019 deze aanwijzing intrekken. De intrekking dient schriftelijk te gebeuren bij de uitbetalingsactor.

    De aanwijzing op grond van artikel 57, §3 van het decreet heeft tot gevolg dat de inkomstenkern voor dat kind gevormd wordt rond de aangewezen verwant of aanverwant.  Het gaat in de praktijk om een kind dat begunstigde is voor zichzelf en een van zijn ouders (of beide ouders) of stiefouders aanwijst als begunstigde.

    2.5. Geplaatste kinderen

    Met betaling van het 1/3de aan een natuurlijk persoon

    In toepassing van artikel 18 van het decreet wordt het kind voor de vaststelling van de inkomstenkern beschouwd in het gezin waar het voor de plaatsing verbleef.  De begunstigdenkern van voor de plaatsing blijft tijdens de plaatsing verder de begunstigdenkern tijdens de plaatsing22 .

    Wanneer de plaatsende overheid beslist dat het 1/3de dient betaald te worden aan een andere persoon dan de begunstigde(n) voor de plaatsing, is die persoon de ontvanger. Het betreft geen aanduiding van begunstigde. De begunstigdenkern blijft m.a.w. ongewijzigd.

    Voorbeeld:

    Kind wordt op 20.03.2019 geplaatst in een instelling vanuit het gezin van zijn ouders. Er wordt in eerste instantie gemeld dat de het 1/3de moet betaald worden aan de begunstigde voor de plaatsing.Op 15.06.2019 ontvangen we een bericht dat het 1/3de moet betaald worden aan de grootmoeder.

    De bestaande begunstigdenkern bestaande uit beide ouders blijft behouden maar vanaf ontvangst van het bericht dient elke betaling te gebeuren aan de grootmoeder via sommendelegatie23 .

     

    Met betaling van het 1/3de op een spaarrekening

    In dat geval vormt het kind zijn eigen inkomstenkern en eigen begunstigdenkern. Totdat het kind de leeftijd heeft van 18 jaar mag, zonder inkomensonderzoek, worden aangenomen dat zijn inkomsten lager liggen dan de laagste inkomensgrens. Vanaf de leeftijd van 18 jaar wordt het gebruikelijke onderzoek naar de inkomsten ingesteld.

    Aangezien in de automatische procedure de inkomsten van het jaar 2017 in aanmerking worden genomen, geldt deze regel voor alle kinderen die op 31 december 2017 de leeftijd van 18 jaar niet bereikt hadden.

    2.6. Inkomstenkern rond de pleegzorger

    In artikel 3 van het BVR aanwijzing begunstigde wordt bepaald wie naast de pleegzorger in het gezin van de pleegzorger ofwel als bijkomende begunstigde wordt aangewezen of kan worden aangewezen. 

    Aangezien de betaling altijd aan de pleegzorger dient te worden uitgevoerd, dient in GPA daarvoor gewerkt te worden met een sommendelegatie ten voordele van de pleegzorger, indien er een bijkomende begunstigde is die geen pleegzorger is voor het kind. 

    Verschillende situaties kunnen zich voordoen:

    Indien de pleegzorger samen met een enkele begunstigde in zijn gezin samen de begunstigdenkern vormt voor andere kinderen in zijn gezin, dan wordt deze laatste automatisch de bijkomende begunstigde voor het geplaatst kind.

    Indien de pleegzorger met meerdere begunstigden in zijn gezin een begunstigdenkern vormt voor andere kinderen in zijn gezin, dan kiest de pleegzorger wie van deze personen of mogelijke begunstigden de bijkomende begunstigde wordt voor het geplaatst kind.

    Indien een pleegzorger begunstigde is voor een pleegkind en zich niet in een van de 2 voorgaande situaties bevindt, kan hij een andere persoon in zijn gezin als bijkomende begunstigde aanduiden.

    De uitbetalingsactor die het plaatsingsbericht ontvangt, onderzoekt of hij bevoegd is.

    De bevoegde uitbetalingsactor is:

    • ofwel de uitbetalingsactor van het pleeggezin;
    • ofwel de uitbetalingsactor van het gezin van oorsprong indien er nog geen gekende uitbetalingsactor van het pleeggezin is.

    Deze informeert de pleegzorger over de ontvangst van het bericht en eventueel zijn keuze van bijkomende begunstigde.

    De pleegzorger bevestigt elektronisch of schriftelijk zijn keuze binnen de 3 maanden na ontvangst:

    • dag- en ondertekent zijn bevestiging van keuze;
    • deelt de gegevens mee van de gekozen begunstigde (naam, voornaam, RR, etc.);

    Bij ontvangst van de bevestiging binnen de 3 maanden, onderzoekt de uitbetalingsactor opnieuw of hij bevoegd is en blijft.

    Is de uitbetalingsactor niet langer bevoegd, dan stuurt hij het dossier door naar de bevoegde uitbetalingsactor.

    De uitbetalingsactor voert de wijziging door vanaf de 1ste dag van de maand na ondertekening van de bevestiging.

    Indien er meer dan 14 kalenderdagen zijn verlopen tussen de datum van de aanvraag en de ontvangst van het verzoek (= postdatum binnenkomst uitbetalingsactor) dan heeft de wijziging uitwerking vanaf 1ste dag van de maand na maand van ontvangst.

    Als de uitbetalingsactor geen bevestiging ontvangt van de pleegzorger binnen de 3 maanden na verzenddatum van de vraag aan pleegzorger, dan blijft deze bevoegd en blijft de pleegzorger de enige begunstigde voor het pleegkind24 .

    2.7. Huwelijk in het buitenland

    Voor deze situatie gold voor de toepassing van de AKBW een uitzonderingsregel die wordt toegelicht in de dienstbrief 996/119 van 29 september 2015.

    Vanaf 1 januari 2019 wordt deze dienstbrief opgeheven voor het verleden en de toekomst. Concreet: wanneer de bijslagtrekkende/begunstigde in het buitenland in het huwelijk treedt, maar de echtgeno(o)t (e) bij gebrek aan de vereiste machtiging om naar België te komen, niet kan samenwonen met de bijslagtrekkende/begunstigde, kan op basis van de toestand in het Rijksregister beslist worden dat de inkomstenkern enkel bestaat uit de bijslagtrekkende/begunstigde25 .

    Dit principe wordt veralgemeend, dus ook naar situaties waarin de ouders gehuwd zijn in België maar niet samenwonen of nooit hebben samengewoond. Ook in die omstandigheden is er recht op sociale toeslag/eenoudertoeslag voor de ouder bij wie het kind gedomicilieerd is26 . Concreet komt het er op neer dat op basis van de toestand in het Rijksregister dient beslist te worden welke personen deel uitmaken van de inkomstenkern.

    2.8. Schematische overzicht

    De schema's 1A en 1B m.b.t. de aanwijzing van de begunstigde, de betaalmodaliteit en de inkomstenkern in bijlage blijven geldig.

    3. Vaststelling van de gezinsgrootte

    3.1. Algemene regeling

    Om het onderzoek naar de gezinsinkomsten te kunnen uitvoeren en om het verschuldigd bedrag te kunnen bepalen dient voor elke inkomstenkern de gezinsgrootte te worden bepaald (artikel 18 en 222 van het decreet).

    Artikel 6 van het BVR sociale toeslagen bepaalt welke kinderen in aanmerking genomen kunnen worden voor de vaststelling van de gezinsgrootte. Het gaat om alle kinderen die deel uitmaken van het gezin van de begunstigden die een statuut hebben op basis waarvan er een recht kan bestaan binnen:

    • Ofwel het decreet Groeipakket.
    • Ofwel een kinderbijslagregeling in een andere deelentiteit in België.
    • Ofwel een buitenlandse of internationale regeling.

    Zelfs als de betaling van het kind geschorst is (beletsel voor de betaling), telt het verder mee voor de gezinsgrootte, zolang het zijn statuut behoudt.  Men aanvaardt dat dit overeenstemt met de rechtsperiodes(betalingsperiodes) in de Kadasters van de kinderbijslag.

    Ook de kinderen in het gezin voor wie verhoogde wezenbijslag aan de bedragen van de AKBW wordt toegekend, tellen mee voor het bepalen van de gezinsgrootte.

    In de praktijk zal men de kinderen die meetellen buiten het concrete gezinsdossier, meetellende kinderen noemen.

    In afwachting van een workflow in GPA wordt het voortbestaan van het recht voor die meetellende kinderen als volgt opgevolgd:

    • In Vlaanderen: aan de hand een formulier Yter bij ontstaan van het recht en bij elke wijziging in het recht. Concreet dient er dus een Yter verstuurd te worden bij dezelfde gebeurtenissen als degene waarvoor tot 31 december 2018 de berichten T007/T008 dienden verzonden te worden27 .
    • In een andere deelentiteit in België:  driemaandelijkse opvolging met het formulier Yter
    • Buiten België in een andere lidstaat van de EER: zesmaandelijkse opvolging met de formulieren E411.

    Wanneer de einddatum van het recht met terugwerkende kracht dient te worden herzien, dient ook de gezinsgrootte met terugwerkende kracht te worden herzien, met desgevallend een terugvordering tot gevolg.

    Inderdaad, indien een wijziging wordt vastgesteld, heeft de gewijzigde situatie uitwerking vanaf de datum van de wijzigende gebeurtenis daarbij rekening houdende met artikel 5 van het decreet.  Onverschuldigde betalingen dienen bijgevolg gedebiteerd te worden. Debetten die te wijten zijn aan een fout van een uitbetalingsactor waarvan de bijslagtrekkende/begunstigde zich geen rekenschap kon geven, kunnen niet worden teruggevorderd van de bijslagtrekkende/begunstigden en dienen te worden geboekt als een debet A en aangerekend op de toelagenreserves.

    Welke kinderen maken deel uit van het gezin?

    Voor het bepalen van de gezinsgrootte (welke kinderen tellen mee?) gelden de volgende principes:

    1. Het kind voor wie de persoon waarvoor de gezinsgrootte moet bepaald worden de bijslagtrekkende/begunstigde is. Het kind moet voor minstens de helft van de tijd verblijven bij deze persoon als deze begunstigde (= geen bijslagtrekkende) is voor het betrokken kind.
    2. Het niet onder 1 bedoelde kind voor wie de toeslagpartner28  van de persoon bedoeld in 1 bijslagtrekkende/begunstigde is. Het kind moet voor minstens de helft van de tijd verblijven bij deze toeslagpartner als deze begunstigde (= geen bijslagtrekkende) is voor het betrokken kind.

    Deze principes werden verduidelijkt aan de hand van concrete situaties in bijlage 1 bij de basisversie van deze toelichtingsnota 8 van 27 juni 2019.

    3.2. Uitzonderingen

    Een kind dat bijslagtrekkende/begunstigde is voor zichzelf en dat één persoon met wie hij verwant of aanverwant is in de eerste graad,  aanwijst als begunstigde, telt niet mee om de gezinsgrootte rond de inkomstenkern van de aanwezen ouder te bepalen als het een ander domicilie heeft dan de aangewezen ouder: artikel 57, § 3 van het decreet.

    Wanneer verschillende rechtgevende kinderen, die wegens een apart domicilie, bijslagtrekkende/begunstigde zijn voor zichzelf, vormen zij elk een apart gezin voor zichzelf en tellen ze evenmin mee om de gezinsgrootte van elkaars inkomstenkern te bepalen.

    Wanneer zij echter ook begunstigde zijn voor een gemeenschappelijk kind29 in hun gezin vervalt de uitzondering en tellen ze wel mee.

    Concreet:

    Twee samenwonende studenten die begunstigde zijn voor zichzelf (beiden met een apart domicilie t.o.v. hun ouders). Ze hebben geen eigen kinderen: 2 keer gezinsgrootte 1.

    Twee samenwonende studenten die begunstigde zijn voor zichzelf (beiden met een apart domicilie t.o.v. hun ouders) maar één van hen heeft een eigen kind in het gezin: 1 keer begunstigde met eigen kind gezinsgrootte 2 en een keer begunstigde gezinsgrootte 1.

    Twee samenwonende studenten die begunstigde zijn voor zichzelf (beiden met een apart domicilie t.o.v. hun ouders) maar ze hebben samen een gemeenschappelijk kind dat in hun gezin woont:  in de drie dossiers telkens gezinsgrootte 3. Gelet op de bepalingen van artikel 3, §5 BVR sociale toeslagen vormen zij in die omstandigheden wel een feitelijk gezin.

    Wanneer de studenten met gemeenschappelijk kind gescheiden gaan leven, zal de gezinsgrootte in elk dossier 2 zijn.

    4. Het onderzoek naar de gezinsinkomsten

    4.1. Principes voor de tweede toekenningsperiode van 1 oktober tot 30 september

    Vanaf het begin van de 2e toekenningsperiode die ingaat op 1 oktober 2019 wordt voor alle situaties (automatische procedure, elektronische alarmbelprocedure en de manuele alarmbelprocedure) rekening gehouden met alle inkomsten die in artikel 4 BVR sociale toeslagen zijn opgesomd.  Daarbij zal dan ook de KI-test worden toegepast.

    Welke inkomsten tellen mee?

    Op te tellen

    1. De volgende belastbare inkomsten, voor aftrek van de aftrekbare bestedingen:

    a) de beroepsinkomsten:

          1) voor de beroepsinkomsten in loonverband: vóór de aftrek van beroepskosten;

          2) voor de beroepsinkomsten als zelfstandige: na de aftrek van beroepskosten, vermenigvuldigd met een factor 100/80;

    b) de uitkeringen in het kader van de ziekteverzekering;

    c) de werkloosheidsuitkeringen;

    d) de pensioenen.

    2.  80% van de onderhoudsgelden die uitbetaald zijn voor en aan de persoon of personen van wie de inkomsten voor de berekening van de toelage in aanmerking worden genomen; het alimentatiegeld voor de kinderen van de inkomensverstrekkers is dus niet beoogd.

    3.  Drie keer het geïndexeerde kadastraal inkomen vreemd gebruik en één keer het geïndexeerde kadastraal inkomen voor eigen beroepsdoeleinden.

    4.  De inkomensvervangende tegemoetkoming, toegekend conform de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkoming aan personen met een handicap.

    5.  Het leefloon, toegekend conform de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.

    6.Het equivalent van leefloon, toegekend conform de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

    7.  Alle inkomsten die voortvloeien uit de beroepsactiviteit, toegekend aan de personeelsleden van een Europese of andere internationale instelling, verminderd met de persoonlijke bijdragen voor de verzekering die de instelling organiseert om socialezekerheidsrisico’s te dekken.

    Af te trekken

    In afwijking van wat voorafgaat wordt 80% van de onderhoudsgelden die betaald zijn door de bijslagtrekkende/begunstigen of zijn toeslagpartners, wel afgetrokken van de belastbare inkomsten.

    KI-toets

    Wanneer de inkomsten het toegelaten maximumbedrag in functie van de gezinsgrootte niet overschrijden, dient daarna te worden onderzocht of de KI-toets moet worden ingesteld, teneinde te bepalen of er recht is op een sociale toeslag.

    De KI-toets dient in principe te worden ingesteld als het geïndexeerde KI-vreemd gebruik van de inkomstenkern (bijslagtrekkende/begunstigden en de toeslagpartner) hoger is dan 1250 EUR. 

    Bij de KI-toets wordt nagegaan of driemaal het geïndexeerde kadastraal inkomen vreemd gebruik van de inkomstenkern hoger is dan 20% van de totale inkomsten die in aanmerking dienen te worden genomen, verminderd met drie keer het geïndexeerde kadastraal inkomen vreemd gebruik en één keer het geïndexeerde kadastraal inkomen voor eigen beroepsdoeleinden.

    Is dit het geval dan is er geen recht op sociale toeslag, hoewel de totale inkomsten lager liggen dan het toepasselijke maximumbedrag.

    Vrijstelling van de KI-toets

    In een aantal situaties is er echter vrijstelling van de KI-toets.  Dit wil zeggen dat de KI-toets niet moet worden uitgevoerd ofschoon het geïndexeerd KI-vreemd gebruik van inkomstenkern meer bedraagt dan 1.250 EUR.

    Er is vrijstelling van deze KI-toets wanneer (één van onderstaande mogelijkheden volstaat):

    • ofwel de totale inkomsten van de inkomstenkern geen KI vreemd gebruik bevatten;
    • ofwel het geïndexeerd KI vreemd gebruik van de inkomstenkern ≤ 1.250 EUR;
    • ofwel de totale inkomsten van de inkomstenkern leefloon of equivalent leefloon bevatten, ongeacht de hoogte van het bedrag ervan;
    • ofwel de totale inkomsten van de inkomstenkern voor minimaal 70% bestaan uit de som van (ontvangen onderhoudsgelden, vervangingsinkomsten, overlevingspensioen en inkomensvervangende tegemoetkomingen).

    In de automatische procedure worden voor alle personen die tot de inkomstenkern behoren de inkomsten en de kadastrale gegevens voor het inkomstenjaar 2017 in aanmerking genomen.

    In de manuele alarmbelprocedure worden voor personen die tot de inkomstenkern behoren de bewezen inkomsten genomen van 6 opeenvolgende maanden. Deze periode van minstens 6 opeenvolgende maanden kan ten vroegste starten op 1 mei 2019. Daarbij wordt het KI, in aanmerking genomen op basis van de gegevens zoals ze op het ogenblik van de aanvraag in het kader van de manuele alarmbel bekend zijn.

    4.2. De toekenningsprocedures

    Het onderzoek gebeurt per toekenningsperiode op basis van de actuele inkomstenkern en de actuele gezinsgrootte.

    Een toekenningsperiode loopt van 1 oktober tot 30 september het volgend kalenderjaar. De tweede toekenningsperiode loopt dus van 1 oktober 2019 tot 30 september 2020.

    Vanaf 1 januari 2019 zijn er voor de gezinnen in België 3 toekenningsprocedures:

    1. De automatische procedure
    2. De elektronische alarmbelprocedure.
    3. De manuele alarmbelprocedure.
    4.2.1. De automatische procedure (artikel 7 BVR sociale toeslagen)

    Deze procedure heeft voorrang op de andere.  Ze gebeurt op basis van de actuele inkomstenkern en de actuele gezinsgrootte.

    Het onderzoek gebeurt aan de hand van de gegevens op het aanslagbiljet m.b.t. de inkomsten van het kalenderjaar, twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de toekenningsperiode begint.  Voor de tweede toekenningsperiode van 1 oktober 2019 tot 30 september 2020 gaat het om de inkomsten voor het kalenderjaar 2017.  Ook de kadastrale inkomsten en de niet belastbare inkomsten hebben betrekking op het jaar 2017.

    Alle betalingen van de sociale toeslag vanaf 1 oktober 2019 (eerste betaling op 7 november 2019) gebeuren op basis van de bewezen inkomsten volgens het nieuw inkomstenbegrip.  Ontbreken die gegevens of zijn ze onvolledig, dan wordt de betaling van de sociale toeslag vanaf 1 oktober 2019 stopgezet, tot bij de ontvangst van de vereiste gegevens.  De laatste betaling volgens het inkomstenbegrip in artikel 18/1 vindt plaats op 7 oktober 2019.

    In de bijlage 1 bij de nieuwe versie vindt men een overzicht van de manier waarop de gegevens voor de toepassing van de automatische procedure worden vergaard, inbegrepen de KI-gegevens.

    Voor het uitvoeren van dat onderzoek werd een nieuwe flux ontwikkeld.  Cegeka zal automatisch voor alle personen die deel uitmaken van een inkomstenkern de gegevens over het aanslagbiljet voor het inkomstenjaar 2017 bij de FOD Financiën opvragen.  De personen voor wie deze gegevens nog steeds ontbreken zullen op 7 november een formulier SEPARST07 ontvangen waarmee ze ofwel het aanslagbiljet voor het inkomstenjaar 2017 kunnen opsturen, ofwel hun inkomen voor minstens 6 opeenvolgende maanden in 2019 vanaf 1 mei 2019 kunnen bewijzen.

    In de bijlagen 1 en 2 bij de nieuwe versie van de toelichtingsnota wordt verduidelijkt hoe de gezinsinkomsten dienen te worden samengesteld uitgaande van het aanslagbiljet (laatste kolom in de bijlage 1) of voor de periode van minstens zes opeenvolgende maanden

    (bijlage 2)

    Opgelet! Voor alle leden van de inkomstenkern moeten altijd de inkomsten voor dezelfde periode in aanmerking worden genomen.

    Op basis van deze gegevens zal een automatische berekening plaatsvinden einde oktober 2019, met het oog op de betaling op 7 november 2019.   Ontbreken de gegevens voor die berekening, dan wordt de betaling geschorst totdat de vereiste gegevens ontvangen worden.

    Concreet zijn volgende typesituaties mogelijk:

    • Aanslagbiljet (Inkomensverstrekker A en inkomensverstrekker B) beiden aanwezig voor het inkomstenjaar 2017

      → berekening sociale toeslag in de automatische procedure.

       
    • Aanslagbiljet voor 2017 voor Inkomensverstrekker A aanwezig, maar aanslagbiljet voor 2017 voor inkomensverstrekker B niet aanwezig

      → blokkeren berekening sociale toeslag in afwachting van het antwoord op het verzonden formulier; bij ontvangst gegevens:

      -ofwel ontvangst aanslagbiljet voor 2017 voor inkomensverstrekker B: berekening sociale toeslag in de automatische procedure.

      -ofwel Inkomen inkomensverstrekker A en inkomensverstrekker  B  2019 via manuele alarmbel (bewijstukken van voor minstens zes opeenvolgende maanden vanaf 1 mei 2019 tot en met oktober 2019: inderdaad de 1e maand van de nieuwe toekenningsperiode moet in de periode van de zes opeenvolgende maanden begrepen te zijn om de sociale toeslag voor de toekenningsperiode van 1 oktober 2019 tot 30 september 2020 te kunnen toekennen.

       
    • Aanslagbiljet voor inkomensverstrekker A voor 2017 is aanwezig en manueel alarmbel inkomen voor minstens 6 opeenvolgende maanden vanaf 1 mei 2019 voor inkomensverstrekker B voor 2019 is aanwezig:

      → blokkeren sociale toeslag zolang manueel alarmbel inkomen voor inkomensverstrekker A voor 6 opeenvolgende maanden vanaf 1 mei 2019 ontbreekt.

    Aandachtspunten

    De overgangsregeling die werd uitgewerkt voor de 1e toekenningsperiode tot 30 september 2019 wordt opgeheven.  In alle dossiers wordt een inkomensonderzoek ingesteld om te bepalen of er vanaf 1 oktober 2019 als dan niet sociale toeslag kan bepaald worden.

    Kan via de automatische procedure vanaf 1 oktober 2019 geen sociale toeslag worden toegekend, dan vallen deze dossiers ofwel onder de elektronische of de manuele alarmbelprocedure (zie hierna), tenzij zij alsnog het papieren aanslagbiljet voor het inkomstenjaar 2017 aan hun uitbetaler bezorgen..  In de bijlage 1 bij deze nieuwe versie van de toelichtingsnota wordt uitgelegd hoe men de inkomsten dient te berekenen op basis van het aanslagbiljet.

    4.2.1.1. Nieuwe onderzoeken vanaf 1 oktober 2019

    Het onderzoek gebeurt in de eerste plaats via de automatische procedure op basis van de gegevens over inkomstenjaar 2017 en volgens het nieuw inkomstenbegrip.

    Dit onderzoek gebeurt per inkomstenkern en op basis van de actuele situatie en actuele gezinsgrootte30 . Het exacte inkomen wordt opgenomen in CGPA.

    In functie van de gezinsgrootte dient dat exacte inkomen getoetst te worden aan 1 of 2 inkomensgrenzen

    • Altijd aan de laagste inkomensgrens van 30.986,17 per jaar.
    • Aan de inkomensgrens van 61.200 euro als de laagste inkomensgrens is overschreden en het een inkomstenkern betreft met een gezinsgrootte van minstens 3 kinderen, waarvan er minstens één op basis van artikel 13 van het decreet het basisbedrag van 163,20 euro ontvangt.

    Wanneer de toeslag verschuldigd is, kan bij ongewijzigde partnersituatie (inkomstenkern) en bij dezelfde relevante gezinsgrootte (zie rubriek 6 hierna) de betaling van de toeslag worden voortgezet tot 30 september 2020. Het gaat om een definitieve vaststelling.

    Deze toekenning wordt gemotiveerd aan het gezin. 

    Gezinnen die vanuit het buitenland naar België komen, kunnen naar analogie met de bepaling van artikel 7, § 3 BVR sociale toeslagen verkrijgen op basis van attesten uitgereikt door werkgevers, diensten of instellingen uit het buitenland of bij een Europese of andere internationale instelling die bewijzen dat ze in het inkomstenjaar 2017 aan de voorwaarden voldoen. 

    Ook wanneer de toeslag niet kan betaald worden op basis van de automatische procedure, dient het gezin geïnformeerd te worden over de mogelijkheid om via de manuele alarmbelprocedure een aanvraag in te dienen op basis van de actuele inkomsten.

    Die manuele procedure wordt onder de rubriek 4.2.3. hierna verder toegelicht.

    Opmerking: internationale ambtenaren

    Internationale ambtenaren zijn niet belastingplichtig in België, bijgevolg bevat het aanslagbiljet geen gegevens over hun inkomsten.

    Ze kunnen wel via een code op het aanslagbiljet geïdentificeerd worden.  Als de flux "Aanslagbiljet" aangeeft dat een van de personen van de inkomstenkern internationale ambtenaar is, dan kan er geen sociale toeslag worden toegekend op basis van de automatische procedure.

    Er moet dan worden overgegaan tot een manueel onderzoek. Er is recht op sociale toeslag als deze gezinnen:

    • Ofwel met attesten uitgereikt door werkgevers, diensten of instellingen kunnen aantonen dat hun inkomsten voor het inkomstenjaar 2017 de toegelaten inkomensgrenzen niet overschrijden, in welk geval er recht is op sociale toeslag van 1 oktober 2019 tot 30 september 2020.
    • Ofwel met attesten uitgereikt door werkgevers, diensten of instellingen kunnen aantonen dat hun inkomsten voor minstens zes opeenvolgende kalendermaanden (ten vroegste ingaande op 1 mei 2019) de inkomensgrenzen niet overschrijden, in welk geval ze recht hebben op sociale toeslag vanaf de begindatum van die periode van zes opeenvolgende maanden (ten vroegste vanaf 1 oktober 2019) tot 30 september 2020: zie hiervoor de toelichting over de manuele alarmbelprocedure in rubriek 4.2.3.
    4.2.2. De elektronische alarmbelprocedure (artikel 11 BVR sociale toeslagen)

    Als er geen sociale toeslag kan betaald worden op basis van de automatische procedure wordt vervolgens onderzocht of er geen sociale toeslag kan betaald worden in toepassing van de elektronische alarmbelprocedure.

    Ook dit onderzoek gebeurt op basis van de actuele inkomstenkern en de actuele gezinsgrootte31 .

    Het volstaat dat een van de personen uit de inkomstenkern een leefloon, een inkomensvervangende tegemoetkoming of inkomensgarantie voor ouderen ontvangt, om een recht op sociale toeslagen vast te stellen.  Dit wordt altijd vastgesteld aan de hand van een bewijs uit de authentieke bron. Een verklaring op eer alleen volstaat niet.

    Het recht op sociale toeslag geldt vanaf de maand waarin men een dergelijke uitkering ontvangt (ten vroegste vanaf 1 oktober 2019) tot en met de maand waarin de toekenning van die uitkering eindigt, dus niet automatisch tot 30 september 2020.

    Voorbeeld: een leefloon van 1 februari 2020 tot 31 mei 2020 is de basis voor de toekenning van de sociale toeslag van 1 februari 2020 tot 31 mei 2020.

    Bij de toekenning van de sociale toeslagen voor die periode gaan we ervan uit dat de laagste inkomensgrens van 30986,17 euro niet is overschreden.

    Zolang de ontvangst van deze uitkeringen niet automatisch worden verwerkt in CGPA, zal de consulent zich in eerste instantie baseren op de fluxen die hij daarover kan consulteren, en bij gebrek daaraan de gezinnen informeren om zelf de ontvangst van een dergelijke uitkering mee te delen.

    Eens de ontvangst van een dergelijke uitkering is vastgesteld, zal de consulent -zolang deze overeenstemmende gegevensflux niet in CGPA is geïmplementeerd- zelf maandelijks de nodige acties ondernemen om het behoud van het recht op sociale toeslag in het kader van de elektronische alarmbelprocedure te kunnen bevestigen.

    Opmerking

    In de elektronische procedure is geen KI-toets vereist. Reden hiervoor is dat controle al gebeurd is aan de basis bij de toekenning van respectievelijk het leefloon, de inkomensvervangende tegemoetkoming of de inkomensgarantie voor ouderen.

    4.2.3. De manuele alarmbelprocedure (artikel 12 BVR sociale toeslagen)

    Als noch op basis van de automatische procedure, noch op basis van de elektronische alarmbelprocedure een recht op sociale toeslag kan worden vastgesteld, kan het recht op sociale toeslag ook vastgesteld worden op basis van de manuele alarmbelprocedure.

    Ook hierbij dient rekening te worden gehouden met de actuele inkomstenkern en de actuele gezinsgrootte32

    Om recht te hebben op de sociale toeslag dient het gezin (de inkomstenkern) aan te tonen met bewijsstukken dat het gedurende minstens zes opeenvolgende maanden een inkomen heeft dat onder de toegelaten inkomensgrenzen ligt.

    Om sociale toeslag te kunnen betalen binnen de manuele alarmbelprocedure, dient als de aanvraag wordt ontvangen in maand M, ofwel de maand M, ofwel de maand M-1, ofwel de maand M-2 deel uitmaken van de periode van minstens zes opeenvolgende maanden.

    Aan welke inkomensgrens dient er getoetst te worden?

    • Altijd aan de laagste inkomensgrens van 30.986,17 euro per jaar.
    • Aan de inkomensgrens 61.200 euro als de laagste inkomensgrens is overschreden en het een inkomstenkern betreft met gezinsgrootte van minstens 3 kinderen, waarvan er minstens één op basis van artikel 13 van het decreet het basisbedrag van 163,20 euro ontvangt.

    In de praktijk dient het gezin voor een periode van minstens 6 opeenvolgende kalendermaanden maand per maand te bewijzen dat de inkomsten van het gezin voor die maand niet hoger ligt dan 2.531,55 euro per maand33  (laagste inkomensgrens) of 5.100 euro per maand34  (hoogste inkomensgrens). 

    Als aan die voorwaarde is voldaan is er recht op sociale toeslag vanaf de eerste maand van die periode van minstens zes opeenvolgende kalendermaanden (ten vroegste vanaf 1 oktober 2019) voor de hele periode van de zes opeenvolgende maanden en daarna verder tot het einde van de toekenningsperiode, zijnde 30 september 2020.  

    Opgelet! Om de sociale toeslag vanaf 1 oktober 2019 te kunnen betalen, dient minstens de maand oktober 2019 deel uit te maken van de periode van minstens zes opeenvolgende maanden.

    Concreet bij een aanvraag in november 2019

    • Bewezen inkomsten voor de periode van 6 opeenvolgende maanden van 1 maart 2019 tot 31 augustus 2019:  geen basis voor toepassing manuele alarmbelprocedure.
    • Bewezen inkomsten voor de periode van 6 opeenvolgende maanden van 1 april 2019 tot 30 september 2019: toekenning sociale toeslag van 1 april 2019 tot 30 september 2019 (voor zover nog niet toegekend) – geen basis voor toepassing manuele alarmbel voor de toekenningsperiode van 1 oktober 2019 tot 30 september2020
    • Bewezen inkomsten voor de periode van 6 opeenvolgende maanden van 1 mei 2019 tot 31 oktober 2019: toekenning sociale toeslag van 1 mei 2019 tot 31 oktober 2019 (voor zover nog niet toegekend) en verder tot 30 september 2020.

    Pro memorie: op basis van de inkomstennotie in artikel 18/1 van het BVR sociale toeslagen kan nooit verder sociale toeslag betaald worden dan 30 september 2019.

    Voor de toekenningsperiode vanaf 1 oktober 2019 kan de periode van zes opeenvolgende maanden ten vroegste ingaan op 1 mei 2019.

    Van de periode van zes opeenvolgende kalendermaanden kan niet worden afgeweken. Als het inkomen bijvoorbeeld voor januari en februari 2020 en vanaf april 2020 opnieuw lager ligt dan het jaarplafond/12, maar voor maart 2020 hoger ligt dan het jaarplafond/12, is er maar aan de voorwaarde van de minstens zes opeenvolgende kalendermaanden voldaan vanaf september 2020 en kan dus sociale toeslag betaald worden van april 2020 tot en met september 202035 .

    Voor alle inkomsten voor de periode van minstens zes opeenvolgende maanden dienen de gezinnen de nodige bewijsstukken bij te voegen.  Een verklaring op eer kan niet in aanmerking worden genomen.  Voor het onderzoek werd een formulier uitgewerkt.  Daarop wordt uitgelegd welke bewijsstukken moeten worden bijgevoegd.

    Als het gaat om inkomsten uit een beroepsactiviteit als werknemer, dient het gezin enkel het maandelijks belastbaar inkomen te vermelden; niet het vakantiegeld, noch de eindejaarspremie.  Om dat te compenseren zal het belastbaar inkomen voor elke maand van de periode van minstens zes opeenvolgende maanden vermenigvuldigd worden met een factor 14/1236 . GPA zal in een scherm voorzien om voor inkomsten alles in te voeren.  

    Een verklaring op eer “zonder inkomsten” wordt enkel in aanmerking genomen als de andere toeslagpartner wel over inkomsten beschikt en consultatie van de beschikbare fluxen de verklaring bevestigt. Een verklaring op eer dat beide toeslagpartners geen inkomsten hebben kan niet in aanmerking worden genomen. De gezinnen moeten in die situaties naar het OCMW verwezen worden. Als de uitbetalingsactor naar aanleiding daarvan een verklaring ontvangt dat het gezin geen leefloon of het equivalent ervan ontvangt, dient ervan uitgegaan te worden dat het gezin toch andere inkomsten heeft en kan bij gebrek aan bewijs geen sociale toeslag betaald worden in het kader van de manuele alarmbelprocedure.

    Gezinnen die uit het buitenland komen kunnen eveneens op basis van attesten uitgereikt door werkgevers, diensten of instellingen uit het buitenland of bij een Europese of andere internationale instelling bewijzen dat ze gedurende minstens zes opeenvolgende maanden voldoen aan de voorwaarden.  De sociale toeslag kan uiteraard maar betaald worden vanaf de maand waarvoor het kind ook recht heeft op het basisbedrag.

    Aandachtspunten

    Periode van 6 opeenvolgende maanden valt deels voor en deels na 1 oktober 2019

    Om de gelijke behandeling van de gezinnen te waarborgen dient men als volgt te werk te gaan:

    • Voor de toekenning van de sociale toeslag voor de periode van 1 januari 2019 tot 30 september 2019 dient men enkel en alleen rekening te houden met de gezinsinkomsten bepaald in artikel 18/1 van het BVR.
    • Voor de toekenning van de sociale toeslag voor de periode vanaf 1 oktober 2019 dient altijd rekening te worden gehouden met de gezinsinkomsten bepaald in artikel 4 van het BVR en dient ook de KI-toets voorzien in artikel 5 te worden toegepast. Deze regel geldt eveneens wanneer deze periode van 6 opeenvolgende maanden  gedeeltelijk voor 1 oktober 2019 is gelegen.

    Voorbeeld 1Een gezin heeft geen recht op sociale toeslag volgens de automatische procedure en doet een aanvraag in het kader van de manuele alarmbelprocedure. Het bewijst een verminderd inkomen voor de periode van 1 april 2019 tot 30 september 2019. 

    Om na te gaan of het gezin recht heeft op sociale toeslag vanaf 1 april 2019 tot 30 september 2019 worden de gezinsinkomsten voor de periode van 1 april 2019 tot 30 september 2019 beoordeeld op basis van artikel 18/1 van het BVR.

    Voorbeeld 2Een gezin heeft geen recht op sociale toeslag volgens de automatische procedure en doet een aanvraag in het kader van de manuele alarmbelprocedure.  Het bewijst een verminderd inkomen voor de periode van 1 juli 2019 tot 31 december 2019. Om na te gaan of het gezin recht heeft op sociale toeslag van 1 juli 2019 tot 30 september 2019 worden de gezinsinkomsten voor de periode van 1 juli 2019 tot 31 december 2019 beoordeeld op basis van artikel 18/1 van het BVR.Om na te gaan of het gezin in aanmerking komt voor sociale toeslag van 1 oktober 2019 tot 30 september 2020 worden de gezinsinkomsten voor de periode van 1 juli 2019 tot 31 december 2019 beoordeeld op basis van de artikelen 4 en 5 van het BVR.

     

    ziekte en werkloosheid worden verder met attesten van de uitbetalingsinstelling bewezen.



    Het onderzoek gebeurt in 2 stappen:

    1. Bij de toetsing maand per maand tijdens de periode van minstens 6 opeenvolgende maanden, wordt het KI eveneens gedeeld door 12. (toepassing artikel 4 van het BVR).
    2. Indien op basis van stap 1 voldaan is aan de voorwaarden, dan dien je nog de globale KI-toets te doen die voorzien is in artikel 5. Daarbij neem je het jaarlijks KI en vermenigvuldig je de andere inkomsten voor de 6 opeenvolgende maanden met 2.
    ! Pensioen, leefloon en inkomensvervangende tegemoetkoming toegekend in het raam van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkoming aan gehandicapten, worden niet beschouwd als vervangingsinkomsten.

     

    In de manuele alarmbelprocedure wordt het KI, in aanmerking genomen op basis van de gegevens zoals ze op het ogenblik van de aanvraag bekend zijn.

    Hergebruik van de gegevens voor de toekenning van de schooltoeslag

    Indien op basis van de manuele alarmbelprocedure vanaf 1 oktober 2019 sociale toeslag kan betaald worden en er werd nog geen schooltoeslag voor het schooljaar 2019/2020 betaald, dient te worden onderzocht of dezelfde inkomstengegevens niet kunnen worden hergebruikt om op basis van de manuele alarmbelprocedure eveneens schooltoeslag voor 2019/2020 te betalen.

    5. Toe te kennen bedrag

    5.1. Kinderen die basisbedrag van 163,20 euro ontvangen (artikel 18 van het decreet)

    Wanneer de gezinsinkomsten het laagste inkomensplafond van 30.986,17 euro niet overschrijden zijn de volgende bedragen verschuldigd:

    • 51 euro per kind voor gezinnen met een of twee kinderen;
    • 81,60 euro per kind voor gezinnen met minstens 3 kinderen.

    Wanneer de gezinsinkomsten het laagste inkomensplafond van 30.986,17 euro overschrijden, maar de hoogste inkomensplafonds niet overschrijden:

    • geen recht op toeslag voor gezinnen met 1 of 2 kinderen;
    • 61,20 euro per kind voor gezinnen met minstens 3 kinderen.

    Gelijkmatig verdeelde huisvesting

    Wanneer de kinderen in gelijkmatig verdeelde huisvesting worden opgevoed en de regeling inzake begunstigden van toepassing is, komen beide ouders in aanmerking voor de helft van de toeslag volgens hun eigen gezins- en inkomenssituatie (cfr. Artikel 58 van het decreet).

    Zo kan het zijn dat het bij de ene ouder gaat om gezinsgrootte van 2 kinderen en dus de helft van 51 euro, of 25,50 euro per kind verschuldigd is en het bij de andere ouder om gezinsgrootte van minstens 3 kinderen gaat en dus de helft van 81,60 euro, of 40,80 euro verschuldigd is.  Het kan ook voorkomen dat de ene ouder recht heeft op de helft van een sociale toeslag, maar de andere niet, waardoor slechts de helft van een sociale toeslag betaald wordt.

    Ontstaan van een hoger of lager bedrag

    Wanneer het recht op een hoger bedrag ontstaat in de loop van een maand heeft dat uitwerking vanaf de eerste dag van die maand: artikel 5 van het decreet.  Dus wanneer door de geboorte van een 3e kind op 31 januari 2019 voor de andere 2 kinderen recht op toeslag ontstaat kan voor de 3 kinderen vanaf 1 januari 2019 sociale toeslag betaald worden. 

    Wanneer het recht op een hoger bedrag wegvalt in de loop van de maand, wordt dat lager bedrag pas betaald vanaf de volgende maand.  Dus als ingevolge samenwoonst met een nieuwe partner op 1 februari 2019 het recht op toeslag wegens een te hoog inkomen eindigt, kan de sociale toeslag betaald worden tot en met februari 2019 (laatste betaling op 8 maart 2019).

    Over de begin- en einddatum van een gewijzigd bedrag is een aparte toelichtingsnota in voorbereiding.

    5.2. Kinderen die de bedragen van de AKBW ontvangen: artikel 222 van het decreet

    De bedragen van de sociale toeslag zijn voor die kinderen vast verbonden aan het bedrag van hun omgekeerde rang.

    5.2.1. De standaardsituatie

    In dat geval zijn de volgende bedragen verschuldigd:

    Voor gezinnen met een of twee kinderen:

    • 47,81 euro voor het kind dat recht geeft op 93,93 euro kinderbijslag;
    • 29,64 euro voor het kind dat recht geeft op 173,80 euro kinderbijslag;
    • 5,20 euro voor het kind dat recht geeft op 259,49 euro kinderbijslag.

    Voor gezinnen met minstens 3 kinderen waarbij voor minstens een ervan 163,20 euro basisbedrag betaald wordt:

    • 47,81 euro voor het kind dat recht geeft op 93,93 euro kinderbijslag;
    • 29,64 euro voor het kind dat recht geeft op 173,80 euro kinderbijslag;
    • 5,20 euro voor het kind dat recht geeft op 259,49 euro kinderbijslag.

    De toelichting gegeven in rubriek 5.1. supra m.b.t. kinderen die in gelijkmatig verdeelde huisvesting worden opgevoed en voor wie de regeling inzake begunstigden wordt toegepast, alsook die m.b.t. het ontstaan van een recht op een hoger of lager bedrag gelden evenzeer voor deze kinderen.

    Ook bij de bepaling van de toe te kennen bedragen dient men steeds een onderscheid te maken tussen de dossiers waarin aan de bijslagtrekkende betaald wordt en die waarin aan de begunstigdenkern betaald wordt.

    Pro memorie: bij betaling aan de bijslagtrekkende wordt de toeslag volledig aan de bijslagtrekkende betaald.

    Bij betaling aan de begunstigdenkern samengesteld uit 2 niet samenwonende ouders die de kinderen in gelijk verdeelde huisvesting opvoeden (of waarin de gelijk verdeelde huisvesting wordt vermoed) komen beide ouders in aanmerking voor de helft van een sociale toeslag.

    Combinatiegezinnen

    In combinatiegezinnen met kinderen voor wie sommigen recht geven op de bedragen van de AKBW en anderen op het basisbedrag van 163,20 euro wordt de sociale toeslag als volgt betaald:

    • voor de kinderen die recht geven op de bedragen van de AKBW: de bedragen vermeld onder rubriek 5.2.
    • voor de kinderen die recht geven op het basisbedrag van 163,20 euro: de bedragen vermeld onder rubriek 5.1.

    Geplaatste kinderen

    Het een derde van de kinderbijslag wordt op een spaarrekening op naam van kind gestort

    De hiernavolgende regels dienen kind per kind te worden toegepast:

    - ofwel wordt voor dat kind in december 2018 sociale toeslag 42bis of 50ter, of eenoudertoeslag betaald.  In dat geval is deze toeslag in december 2018 al in de evenredige verdeling betrokken en wordt het bedrag voor december 2018 gewoon verder betaald (kopiebetaling);

    - ofwel wordt voor dat kind in december 2018 geen sociale toeslag noch eenoudertoeslag betaald en ontstaat het recht op sociale toeslag op 1 januari 2019: in dat geval wordt de fictieve rang van het geplaatste kind in de berekening voor de maand december 2018 opgezocht. Voor een kind dat rang 1 had in de berekening wordt 47,81 euro sociale toeslag toegekend, voor een kind met rang 2 het bedrag van 29,64 euro en voor de kinderen met rang 3 of hoger 5,20 euro.  Aangezien de omkering van de rang voor deze kinderen niet geldt, is het wel degelijk hun rang in de berekening voor december 2018 die dient in aanmerking te worden genomen. De leeftijdsbijslag zal eveneens dienen te worden aangepast (geen halvering meer).

    Het 1/3de van de kinderbijslag wordt aan een bijslagtrekkende betaald

    Ofwel wordt voor dat kind voor december 2018 sociale toeslag 42bis of 50ter, of eenoudertoeslag betaald.  In dat geval is deze toeslag in december 2018 al in de evenredige verdeling betrokken en wordt het bedrag voor december 2018 gewoon verder betaald (kopiebetaling).

    Ofwel wordt voor dat kind voor december 2018 geen sociale toeslag betaald en ontstaat het recht op sociale toeslag op 1 januari 2019.  In dat geval worden de verschuldigde sociale toeslag voor alle de kinderen in de proportionele verdeling betrokken zijn, opgeteld en gedeeld door het aantal kinderen.  Op die manier wordt voor elk kind het proportionele deel van de sociale toeslag betaald.

    GPA geeft hiervoor een taak mee. De dossierbeheerder moet dit manueel berekenen.

    Voorbeeld: voor een groep van 3 kinderen ontstaat op 1 januari 2019 recht op sociale toeslag aan de bedragen van de AKBW, nl 47,81 + 29,64+5,20= 82,65 euro. Voor elk van de 3 kinderen wordt 82,65/3 = 27,55 euro sociale toeslag betaald.

    5.2.2. Uitzonderingen

    5.2.2.1. Wanneer kan voor het kind dat recht heeft op 93,93 euro kinderbijslag een hogere sociale toeslag van 102,88 euro betaald worden?

    Deze hogere toeslag is enkel verschuldigd wanneer de inkomensgrens van 30.986,17 euro niet is overschreden. GPA zal daar aan aangepast worden.

    De hogere toeslag is volgens artikel 222 van het decreet verschuldigd in de volgende situaties:

    • als de bijslagtrekkende of de begunstigden voor dat kind in aanmerking komt of komen voor de toeslag voor langdurig zieken en arbeidsongeschiktheid en mindervaliden, vermeld in artikel 50ter juncto artikel 56,§2 (meer dan 6 maanden arbeidsongeschikt of invalide), artikel 56quinquies,§ 1 recht (integratietegemoetkoming of inkomensvervangende tegemoetkoming), en artikel 57, eerste lid, van de AKBW (rustpensioen na langdurige ziekte of invaliditeit).  De gepensioneerde in de zin van artikel 57 AKBW kan dat recht dus maar behouden voor zover er een effectief recht is op sociale toeslag bij het begin van de pensionering37 .
    • als de bijslagtrekkende of de begunstigde van de kinderbijslag voor dat rechtgevend kind in aanmerking komt voor een sociale toeslag als persoon die een overlevingspensioen geniet waarbij voldaan is aan de vereiste vermeld in artikel 56quater, vierde lid van de AKBW. Dus als het recht op sociale toeslag effectief bestond op datum van overlijden van de persoon op basis van wiens loopbaan het overlevingspensioen of de overgangsuitkering wordt vastgesteld38

    Dit werd in GPA geprogrammeerd door het aanmaken van bijkomende actoren.

    Concreet:

    • voor de partners van de begunstigden die al mee zitten in de inkomstenkern. gebeurt dit al van bij het begin;
    • zit de persoon die de sociale toeslag genereert als langdurig zieke, … niet in de inkomstenkern, dan kan hij door de consulent toegevoegd worden als bijkomende actor, waardoor ook voor die persoon dan de controle gebeurt.

    Opgelet! De flux "geef ziekte" moet nog ontwikkeld worden in GPA. In afwachting daarvan gebeurt de opvolging met attesten. De betrokkene dient zelf mee te delen wanneer de ziekte eindigt.

    • als het rechtgevend kind op 31 december 2018 met toepassing van artikel 56septies AKBW de toeslag vermeld in artikel 50ter ontving. Het kind behoudt dat recht zolang dat kind het gezin, van de natuurlijke persoon die op 31 december 2018 ten minste zes maanden 66 % arbeidsongeschikt was, niet verlaat en tot zo lang de ziekte duurt.

    Opgelet! Het gaat niet alleen om het behoud van die sociale toeslag die verschuldigd was op 31 december 2018. Hij kan ook ontstaan na 1 januari 2019.

    Een overzicht:

    Wetsartikel AKBW 

    Van toepassing op bestaande ziektes,… op 1 januari 2019 

    Van toepassing op ziektes,…. die beginnen na 1 januari 2019 

    56§2 AKBW 

    Met behoud van de huidige notie inzake onderbreking (14 dagen in het eerste jaar van de ziekte en 3 maanden vanaf 2e jaar van de ziekte)

    ja  

    ja 

    56quinquies, §1 AKBW 

    Deze informatie zou in de flux IVT voorhanden zijn 

    ja 

    ja 

    57§1 AKBW. Enkel behoud wanneer er effectief hogere sociale toeslag betaald wordt bij het begin van de pensionering (MO361).  Geen verwerving tijdens de pensionering.

    Ja

    ja 

    56quater, vierde lid AKBW.

    Enkel behoud van het recht zoals

    nu, geen verwerving na het overlijden

     (MO 500) 

    ja

    ja 

     

     

    56septies AKBW 

    Enkel behoud zolang het kind in het gezin van de arbeidsongeschikte persoon verblijft  

    Nee, maar eventueel toepassing van artikel 56,§2 AKBW 

    Deze hogere toeslag is niet alleen verschuldigd als de bijslagtrekkende of begunstigden voldoen aan deze voorwaarden maar wordt bij toepassing van artikel 16 BVR sociale toeslagen uitgebreid tot de volgende personen:

    • de vader, de moeder, de stiefvader en de stiefmoeder van de kinderen in het gezin van het kind;
    • de persoon waarmee de vader of de moeder een feitelijk gezin vormt of de persoon waarmee de begunstigde of de bijslagtrekkende een feitelijk gezin vormt op voorwaarde dat die personen een gezin vormen met het rechtgevend kind.  Als het kind gedomicilieerd is bij de ene ouder, wordt vermoed dat het kind ook deel uit te maken van de het gezin van de andere ouder.  Dit vermoeden kan enkel weerlegd worden door een vonnis waarin het ouderlijk gezag aan een van de beide ouders wordt toegekend.

    Het gaat hierbij om het ouderlijk gezag en niet de verblijfsregeling.Dus als er voor een kind dat bij de vader gedomicilieerd is een vonnis co-ouderschap is met een verblijfsregeling met het zwaartepunt bij de moeder, kan de volledige sociale toeslag betaald worden aan de moeder op basis van de langdurige ziekte van de persoon met wie de vader (die niet in aanmerking komt voor de sociale toeslag) een feitelijk gezin vormt.

    Hoe deze statuten vaststellen en opvolgen?

    Ofwel is voor de vaststelling van dat statuut een flux in CGPA ontwikkeld, en gebeurt de vaststelling en de opvolging op basis daarvan.

    Is dat (nog) niet het geval, dan zal de consulent zich in eerste instantie baseren op de fluxen die hij daarover kan consulteren, en bij gebrek daaraan de gezinnen informeren met de vraag dat ze zelf de nodige bewijzen opsturen. 

    Eens het statuut is vastgesteld, zal de consulent- zolang de overeenstemmende gegevensflux niet in GPA is geïmplementeerd- zelf de nodige acties moeten uitvoeren om het behoud van het recht op hogere sociale toeslag vast te stellen. Aan de betrokkenen dient te worden gevraagd om het einde van de ziekte mee te delen.

    Bijkomende situatie voor de toekenning van de hogere toeslag van 102,88 euro: artikel 17 BVR sociale toeslagen

    Als het rechtgevend kind op 31 december 2018 recht geeft op sociale toeslag 50ter op basis van gelijkstelling39  behoudt het kind dat recht tot op het einde van de periode van gelijkstelling die van kracht is op 31 december 2018, met inbegrip van de trimestrialisering40 . Dus als de activiteit die de gelijkstelling meebrengt aanvangt in het 4e kwartaal van 2018, is er recht op hogere sociale toeslag tot 31 december 2020: gelijkstelling tot 30 september 2020 + trimestrialisering).  Er moet niet worden nagegaan of deze activiteit zonder onderbreking voortduurt.  De situatie op 31 december 2018 is bepalend.

    Uiteraard voor alle hiervoor opgesomde categorieën is de hogere toeslag enkel en alleen verschuldigd als inkomsten van het gezin het inkomensplafond van 30.986,17 euro niet overschrijden. CGPA wordt daaraan aangepast.

    Wat als er op basis van de AKBW (hogere) toeslag verschuldigd is, maar die toeslag wegvalt als gevolg van de overschakeling naar het Groeipakket?

    In de volgende situaties moet de betaling van de sociale toeslag vanaf 1 oktober 2019 strikt te worden afgestemd op de bepalingen van de decreet en het BVR sociale toeslagen, ook al brengt dit de toekenning van een lager bedrag mee.

    Concrete situaties

    Voor een kind wordt voor december 2018 sociale toeslag 50ter betaald in hoofde van een invalide grootvader in het gezin.  Vanaf 1 oktober 2019 kan op basis van die ziekte hoe dan ook geen hogere sociale toeslag van € 102,88 niet meer worden toegekend.

    Door de omkering van de rangen kan er voor het kind met voormalig 93,93 euro kinderbijslag geen hogere toeslag meer betaald worden.  Vanaf 1 oktober 2019 kan in die situatie hoe dan ook geen hogere sociale toeslag van € 102,88 niet meer worden toegekend. 

    5.2.2.2. Wanneer kan voor het kind dat recht heeft op 259,49 euro kinderbijslag een hogere sociale toeslag van 23,90 euro betaald worden?

    Deze sociale toeslag van 23,90 euro is enkel verschuldigd wanneer de inkomensgrens van 30.986,17 euro niet is overschreden.  CGPA wordt daaraan aangepast.

    Bij toepassing van artikel 222,§3 van het decreet kan die sociale toeslag van 23,90 euro betaald worden als bijslagtrekkende of de begunstigde voor dat betrokken kind in aanmerking komt voor eenoudertoeslag in de zin van artikel 41 AKBW.

    Aandachtspunten

    Ook de bijslagtrekkende/begunstigde voor een rechtgevende ouder dan 25 jaar41  kan aanspraak maken op die sociale toeslag.

    Kinderen die bijslagtrekkende/begunstigde zijn voor zichzelf komen niet in aanmerking voor die hogere toeslag. Het gaat immers niet om een eenoudersituatie.

    Ook de uitzonderingsregeling die voor de toepassing van de AKBW bestond m.b.t. de huwelijken in het buitenland is niet langer van toepassing: zie rubriek 2.3.5.

    Wat als er op basis van de AKBW (hogere) toeslag verschuldigd is, maar die toeslag wegvalt als gevolg van de overschakeling naar het Groeipakket?

    Als door de omkering van de rangen het kind met 259,49 euro niet langer recht heeft op de hogere toeslag mag deze hogere toeslag hoe dan ook niet langer worden toegekend vanaf 1 oktober 2019.

    6. Wijzigingen in de gezinsgrootte en in het feitelijk gezin: artikelen 9 en 14 BVR

    Het recht op sociale toeslag wordt steeds vastgesteld op basis van de actuele gezinssituatie (inkomstenkern) en gezinsgrootte. Dat betekent dat bij wijziging in het feitelijk gezin een nieuwe inkomstenkern dient te worden samengesteld42 .

    Uitgaande van de nieuwe inkomstenkern dient dan een nieuw onderzoek naar de inkomsten te gebeuren, eerst volgens de automatische toekenningsprocedure en in tweede orde volgens de elektronische en de manuele alarmbelprocedure.

    Voorbeeld

    Stel dat de bijslagtrekkende de kinderen als alleenstaande opvoedt tot 17 maart 2020 en de sociale toeslag ontvangt. Vanaf 18 maart 2020 vormt zij een feitelijk gezin met haar partner A.

    Vanaf april 2019 kan zij verder sociale toeslag ontvangen:

    • ofwel als haar inkomsten voor 2017 samengeteld met de inkomsten voor 2017 van haar nieuwe partner de inkomensgrens niet overschrijden in het kader van de automatische procedure.
    • ofwel via de elektronische alarmbelprocedure als de bijslagtrekkende of haar nieuwe partner een leefloon, een inkomensvervangende tegemoetkoming of een inkomensgarantie voor ouderen ontvangt.
    • Ofwel als de bijslagtrekkende in het kader van de manuele alarmbelprocedure bewijst dat haar inkomen samengeteld met het inkomen van haar nieuwe partner gedurende minstens 6 opeenvolgende maanden de inkomensgrens (jaargrens/gedeeld door 12) niet overschrijdt. De periode van minstens 6 opeenvolgende maanden kan hier in het voorbeeld ten vroegste beginnen lopen vanaf 1 september 2019 (zijnde de 6 opeenvolgende kalendermaanden die voorafgaan aan de datum van wijziging in het feitelijke gezin op 18 maart 2020).

     

    Tijdens de toekenningsperiode tot 30 september 2020 dient het recht op sociale toeslag aangepast te worden aan de nieuwe situatie wanneer:

    • de gezinsgrootte wijzigt van 1 of 2 kinderen naar minstens 3 kinderen; er moet worden nagegaan of het bedrag van de sociale toeslag niet moet worden aangepast en of er geen recht is op sociale toeslag in functie van de hoogste inkomensgrens op voorwaarde dat één van de kinderen een basisbedrag van 163,20 euro ontvangt.
    • de gezinsgrootte van minstens 3 kinderen daalt naar een gezinsgrootte van 1 of 2 kinderen, tenzij alle kinderen kinderbijslag ontvangen aan de bedragen van de AKBW. Er dient te worden nagegaan of het bedrag van de toeslag niet moet worden aangepast en of de toeslag niet wegvalt, als deze wordt toegekend op basis van het niet overschrijden van de hoogste inkomensgrens van 61.200 euro.
    • bij wijziging binnen het feitelijk gezin: er dient een nieuw onderzoek te gebeuren in functie van de inkomsten van de nieuwe inkomstenkern.
    • bij ontvangst van een nieuw aanslagbiljet.
    • bij overgang van bijslagtrekkende naar begunstigdenkern43 .
    • wanneer de regeling inzake de begunstigdenregeling van toepassing is en de uitbetalingsactor een vonnis met een gewijzigde verblijfsregeling ontvangt: van 50/50 naar een regeling met het zwaartepunt bij een van de ouders, of omgekeerd van een verblijfsregeling met een zwaartepunt bij een van de ouders naar een 50/50 verblijfsregeling.

    Volledigheidshalve vermelden wij hierbij dat de hogere bedragen worden toegekend vanaf de maand waarin ze ontstaan en lagere bedragen vanaf de maand volgend op die waarin de gebeurtenis plaatsvindt die de verlaging van het bedrag meebrengt.

    Aandachtpunt: samenstellen van een historiek van de inkomstenkernen en de gezinsgrootte

    In deze richtlijnen wordt toegelicht onder welke voorwaarden in het kader van de elektronische alarmbelprocedure (artikel 11 BVR) en de manuele alarmbelprocedure (artikel 12 BVR) sociale toeslag kan worden betaald.  Deze toekenningen zijn definitief44 .

    Wat voorafgaat neemt niet weg dat in 2021/2022 (wanneer de gegevens over de inkomsten voor 2019/2020 bij de FOD Financiën beschikbaar zijn) zal moeten worden onderzocht of voor de maanden in 2019 en 2020 waarin de bijslagtrekkende/begunstigde geen sociale toeslag ontving, die sociale toeslag toch niet verschuldigd was, zodat die desgevallend met terugwerkende kracht wordt toegekend (cfr. artikel 13 BVR).

    Om dit onderzoek te kunnen uitvoeren dienen de uitbetalingsactoren vanaf 1 januari 2019 een historiek van de inkomstenkern en van de gezinsgrootte samen te stellen, zodat ze in 2021/2022 voor elke maand van 2019 en 2020 kunnen bepalen welke inkomstenkern en welke gezinsgrootte van toepassing was.  Op basis daarvan kan dan voor elke maand worden aangegeven voor welke personen de inkomensgegevens dienen te worden opgevraagd en aan welke inkomensgrens/inkomensgrenzen die inkomsten moeten worden getoetst.

    7. Gezinnen buiten België

    Alle kinderen voor wie op basis van de Europese Verordeningen recht op (aanvullende) basisbedrag of kinderbijslag verschuldigd is, komen vanaf 1 januari 2019 in aanmerking voor sociale toeslag, onder dezelfde voorwaarden als de kinderen die in de Vlaamse Gemeenschap gedomicilieerd zijn.  

    Ook deze gezinnen kunnen vanaf 1 oktober 2019 enkel de sociale toeslag ontvangen als zij bewijzen dat zij voldoen aan de inkomstenvoorwaarden, volgens de nieuwe inkomstennotie. Concreet dienen zij te worden geïnformeerd dat zij een aanvraag om sociale toeslag kunnen indienen aan de hand van ofwel:

    • attesten uitgereikt door een buitenlandse belastingdienst of attesten van werkgevers, diensten of instellingen die aantonen dat de inkomsten voor het kalenderjaar 2017 de inkomensgrens/inkomensgrenzen niet overschrijdt/overschrijden in toepassing van de automatische procedure.
    • attesten uitgereikt door een buitenlandse belastingdienst of attesten van werkgevers, diensten of instellingen die aantonen dat de inkomsten voor zes opeenvolgende maanden (ten vroegste vanaf 1 mei 2019) de inkomensgrens/inkomensgrenzen gedeeld door 12 niet overschrijdt/overschrijden in toepassing van de manuele alarmbelprocedure.

    Alle instructies (naast de gegevensvergaring over de inkomsten van het gezin) zijn op overeenkomstige wijze van toepassing voor de gezinnen buiten België.

    8. Stroomschema's

    In bijlage bij de basisversie gaan 2 stroomschema's m.b.t. het verloop van de toekenningsprocedure:

    1A: in functie van de inkomensgrens van 30.986,17 euro.

    1B: in functie van de inkomensgrens van 61.200 euro.

    • 1Het gaat om de rechtgevenden geboren voor 1 juli 1966, bedoeld in artikel 8,§2, eerste lid, 4° van het decreet.
    • 2Wanneer de bijslagtrekkende of de begunstigde voor de rechtgevenden geboren voor 1 juli 1966 zich niet in een eenoudersituatie bevindt, hebben deze rechtgevenden hoe dan ook geen recht op toeslag (zie CO 1365 van 14 mei 2017 - rubriek 2.2.3)
    • 3CO 1365 van 14 mei 2007 stelt dat het kind dat zijn eigen bijslagtrekkende is (art. 69, § 2, KBW) de eenoudertoeslag niet kan ontvangen.
    • 4Dit geldt ook wanneer 2 verwanten andere dan de ouders samen de begunstigdenkern vormen en op hetzelfde adres wonen. Als de tante en de grootmoeder samen de begunstigdenkern vormen, vormen zijn ook samen de inkomstenkern.
    • 5Op 1 januari 2019 wordt verder betaald aan de bijslagtrekkende. Zolang aan die bijslagtrekkende betaald wordt, is er slechts 1 inkomstenkern bestaande uit ofwel de bijslagtrekkende alleen (eenoudersituatie) of uit de bijslagtrekkende en zijn (huwelijks)partner met wie hij een feitelijk gezin vormt.
    • 6De volledige definitie van het begrip "gehuwden" vindt men in artikel 3, §1, 16° van het decreet.
    • 7Zie CO 1386/2018 van 9 februari 2018, dienstbrief 996/109 van 17 april 2014 en dienstbrief 996/109addendum van 23 december 2015.
    • 8Dit werkt in de 2 richtingen. Zo kan een zittingsblad ook in aanmerking worden genomen voor het weerleggen van het vermoeden van feitelijke gezinsvorming.
    • 9Zie CO 1386/2018 van 9 februari 2018, dienstbrief 996/109 van 17 april 2014 en dienstbrief 996/109addendum van 23 december 2015.
    • 10De voorwaarde dat de gezinssamenstelling in het Rijksregister binnen 3 maanden moet aangepast worden, is niet langer van toepassing.
    • 11Dus ook een overeenkomst om als aupairjongere in het gezin te werken.
    • 12De volledige definitie van het begrip "gehuwden" vindt met terug in artikel 3,§1,16° van het decreet.
    • 13Worden eveneens in aanmerking genomen een zittingblad van de rechtszitting, een integratiecontract afgesloten tussen de jongere en het OCMW en een attest van een vluchthuis of CAW.
    • 14Dit geldt eveneens wanneer het kind geplaatst is en de ouders samen begunstigde zijn voor het 1/3de van het basisbedrag of de kinderbijslag
    • 15Een gedetineerde mag geacht worden geen inkomsten te hebben, buiten de kadastrale inkomsten.
    • 16Voor meer informatie: zie bijlage 1 bij de basisversie van deze toelichtingsnota van 15 mei 2019.
    • 17Onder een nieuw kind dat in het gezin komt, verstaan we zowel een nieuw geboren kind, een kind dat instroomt of een kind met een bestaand recht in het Groeipakket (nieuwe maatregel en overgangsmaatregel). Dit is niet noodzakelijk een eigen kind van de begunstigde(n).
    • 18Omdat ze ouders zijn of opvoeders van niet-eigen kinderen.
    • 19De verhuis van een ouder met een kind door een scheiding hoort hier niet onder. Het betreft hier enkel situaties waar de ouders al gescheiden zijn voor de verhuis van het kind. Het kind dat opnieuw bij één van zijn ouders gaat wonen valt hier wel onder. Bijvoorbeeld als het kind bij zijn grootmoeder-bijslagtrekkende woonde en verhuist naar het gezin van zijn vader die gescheiden woont van de moeder, dan zullen beide ouders een begunstigdenkern vormen voor al hun gemeenschappelijke kinderen die bij hen verblijven.
    • 20Artikel 225 van het decreet bepaalt dat de bijslagtrekkende die een gezin vormt met een persoon die in aanmerking komt voor een hogere toeslag aan de bedragen van artikel 50ter AKBW, al vanaf 1 januari 2019 om de toepassing van de begunstigdenregeling kan vragen. Echter op basis van artikel 16 van het BVR kan deze toekenning automatisch gebeuren. Dat artikel bepaalt immers dat de bijslagtrekkende deze hogere toeslag aan de bedragen van artikel 50ter AKBW kan ontvangen, wanneer ze een feitelijk gezin vormt met een persoon die daarvoor aanmerking komt
    • 21Pro memorie: zolang de betaling aan de bijslagtrekkende gebeurt, is er slechts 1 inkomstenkern bestaande uit de bijslagtrekkende alleen (eenoudersituatie) of uit de bijslagtrekkende en haar (huwelijks)partner. In dat geval wordt de verschuldigde sociale toeslag volledig aan de bijslagtrekkende betaald.
    • 22Bijvoorbeeld de moeder vormt samen met de vader de begunstigdenkern. De moeder overlijdt en het kind wordt in een instelling geplaatst. De vader blijft verder de begunstigde voor het geplaatste kind. De inkomstenkern voor de sociale toeslag tijdens de plaatsing wordt dan gevormd door de vader en desgevallend met de (huwelijks)partner met wie hij een feitelijk gezin vormt. Indien de inkomsten het toegelaten grensbedrag niet overschrijden kan zowel wezentoeslag als sociale toeslag betaald worden.
    • 23Zie punt IV van Mededeling A/2 van 11 april 2019 : https://gpedia.groeipakket.be/nl/reglementering/richtlijnen-mededelinge…
    • 24Indien het pleeggezin de pleegzorger is, dan worden zij samen begunstigden en wordt er betaald aan degene die zij in samenspraak kiezen en bij gebrek aan keuze of bij onenigheid aan de jongste.
    • 25Wanneer blijkt dat de vader wel al in het gezin is, maar nog niet geregistreerd in het Rijksregister omdat de verblijfsvergunning nog niet in orde is, is het aangewezen om een controle aan huis uit te voeren.
    • 26Dit principe wordt in de dezelfde omstandigheden eveneens doorgetrokken voor de toekenning van de verhoogde wezenbijslag.
    • 27Zie dienstbrief 997/81 van 22 januari 2016.
    • 28Met de toeslagpartner wordt de persoon bedoeld die samen met de bijslagtrekkende of de begunstigde de inkomstenkern voor het kind vormt.
    • 29Een gemeenschappelijk kind of pleegkind.
    • 30Dit neemt niet weg dat voor de herziening van de dossiers in 2021 bij ontvangst van de inkomsten voor 2019 een historiek van de inkomstenkern en de gezinsgrootte moet worden opgebouwd.
    • 31Dit neemt niet weg dat voor de herziening van de dossiers in 2021/2022 bij ontvangst van de inkomsten voor 2019/2020 een historiek van de inkomstenkern en de gezinsgrootte moet worden opgebouwd.
    • 32Dit neemt niet weg dat voor de herziening van de dossiers in 2021 bij ontvangst van de inkomsten voor 2019 een historiek van de inkomstenkern en de gezinsgrootte moet worden opgebouwd.
    • 33Jaarlijkse inkomensgrens gedeeld door 12.
    • 34Jaarlijkse inkomensgrens gedeeld door 12.
    • 356 opeenvolgende maanden ok van mei 2020 tot oktober 2020 is recht op sociale toeslag van 1 mei 2020 tot 30 september 2021. 6 opeenvolgende maanden ok van 1 augustus 2020 tot 31 januari 2021 is recht op sociale toeslag van 1 augustus 2020 tot 30 september 2021.
    • 36Vervroegde uitbetalingen van pensioensparen worden niet meegeteld om de inkomsten te bepalen.
    • 37Cfr. MO 361 van 19 juli 1979.
    • 38Cfr. MO 500 van 24 mei 1991 en dienstbrief 996/122 van 7 april 2016.
    • 39Recht geven op sociale toeslag dient hier op dezelfde manier begrepen te worden als bij de invoering van de gelijkstelling op 1 januari 2007, nl. een effectieve betaling van sociale toeslag 50ter in december 2018 (cfr. CO 1362 van 16 februari 2007 - rubriek 1.2.1.2.-opmerking - a) algemene opmerking
    • 40Cfr. CO 1362 van 16 februari 2007.
    • 41Het gaat om de rechtgevenden geboren voor 1 juli 1966, bedoeld in artikel 8, §2, eerste lid, 4° van het decreet
    • 42Voor de herziening van de dossiers in 2021 bij ontvangst van de inkomsten voor 2019 moet een historiek van de inkomstenkern en de gezinsgrootte worden opgebouwd.
    • 43Dit is echter wel niet nodig als de ouders samenwonen of gehuwd zijn en ook voordien al samen de inkomstenkern vormden.
    • 44Terugvordering enkel mogelijk in geval van sociale fraude of in geval van onvolledige aangifte van inkomsten die niet kon opgemerkt worden bij de behandeling van de manuele alarmbelprocedure bij voorbeeld wegens nog niet beschikbare fluxen.

    Deze toelichtingsnota vernietigt en vervangt de toelichtingsnota van 18 april 2019

    Datum van publicatie
    Datum van afkondiging
    Top