Dit artikel werd gewijzigd door artikel 4 van het decreet van 1 juli 2022 tot wijziging van artikel 5 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie, tot wijziging van het Groeipakketdecreet van 2018 en tot uitlegging van artikel 8 van het Groeipakketdecreet van 2018 (B.S. 29.07.2022)
§1. Een kind geeft recht op gezinsbijslagen als het:
- zijn woonplaats heeft in het Nederlandse taalgebied. Het kind van wie het bewijs niet geleverd wordt dat het de Belgische nationaliteit bezit, moet toegelaten of gemachtigd zijn om in het Rijk te verblijven of er zich te vestigen overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
- verdwenen of ontvoerd is en voldoet aan de voorwaarden, vermeld in punt 1°, op het moment van de verdwijning of ontvoering.
Onder kind dat verdwenen is, moet worden verstaan het kind dat onvrijwillig niet langer op zijn woonplaats verblijft, en over wie er geen nieuws is, behalve als blijkt dat het kind, naar alle waarschijnlijkheid, overleden is in omstandigheden zoals een ongeval of een ramp, zelfs als het lichaam niet is teruggevonden. De verdwijning kan bewezen worden met alle rechtsmiddelen. Het kind dat door een van de ouders is meegenomen, wordt niet als verdwenen kind beschouwd.
Onder kind dat het voorwerp uitmaakt van een ontvoering moet worden verstaan het kind dat met een handeling wederrechtelijk onttrokken wordt aan het gezag van één ouder of van beide ouders, van vader of moeder, of van de persoon die de begunstigde was onmiddellijk voor die handeling, overeenkomstig dit decreet, of aan het gezag van de instelling waar het kind door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid geplaatst was, als de handeling:
a) het voorwerp uitmaakt van een klacht of van een aangifte bij de politie, het parket of de Belgische overheden die bevoegd zijn inzake de ontvoering van kinderen; en
b) betrekking heeft op een kind van minder dan achttien jaar oud.
De Vlaamse Regering kan algemene vrijstellingen van het eerste lid, 1°, bepalen.
Een persoon die over een verblijfsrecht beschikt omdat hij gemachtigd is in België te verblijven om er te studeren of een beroepsopleiding te volgen, om er vrijwilligerswerk uit te oefenen of om er als au-pairjongere te werken, geeft geen recht op gezinsbijslagen. De kinderen van die personen die voldoen aan de voorwaarden van het eerste lid, geven wel recht op gezinsbijslagen.
De gezinsbijslag wordt in het geval, vermeld in het eerste lid, 2°, toegekend overeenkomstig de door de Vlaamse Regering bepaalde voorwaarden.
§2. Het kind, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, geeft recht op gezinsbijslagen:
1° tot en met de maand waarin het 18 jaar wordt;
2° tot en met de maand waarin het 21 jaar wordt als het een specifieke ondersteuningsbehoefte heeft als vermeld in artikel 16;
3° tot en met de maand waarin het kind 25 jaar wordt als het leerling, student, stagiair of schoolverlater is, overeenkomstig de door de Vlaamse Regering bepaalde voorwaarden en met behoud van de toepassing van punt 1° en 2°;
4° zonder leeftijdsbeperking voor de toepassing van boek 5, deel 2, als het ten minste 21 jaar oud was op 1 juli 1987 en behoort tot een van de categorieën, vermeld in artikel 63, eerste lid, 2°, van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, zoals dat gold vóór de wijziging door de wet van 29 december 1990.
De gezinsbijslag wordt in de gevallen, vermeld in het eerste lid, 2°, 3° en 4°, toegekend overeenkomstig de door de Vlaamse Regering bepaalde voorwaarden.
De Vlaamse Regering kan bepaalde categorieën van kinderen die vóór 1 januari 2019 recht hadden op kinderbijslag of toeslagen op basis van de kinderbijslagreglementering, en die uitgesloten worden van dat recht door de toepassing van het eerste lid, recht geven op gezinsbijslagen.
§3. De gezinsbijslagen zijn niet verschuldigd voor de kinderen die worden opgevoed of lessen volgen buiten België.
De Vlaamse Regering kan algemene vrijstellingen van het vorige lid verlenen.