Boek 1. Inleidende bepalingen
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 52 van het decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van diverse decreten over welzijn, volksgezondheid en gezin (B.S. 18.06.2021)
§1. In dit decreet wordt verstaan onder:
1° adoptant: een persoon die een kind adopteert, of echtgenoten of samenwonenden die een kind adopteren;
2° adoptie: de gewone of de volle adoptie, vermeld in boek I, titel VIII, van het Burgerlijk Wetboek;
3° afgevlakte gezondheidsindex: het indexmechanisme, zoals gedefinieerd in artikel 2, §2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van ’s lands concurrentievermogen, dat wordt berekend en toegepast conform artikel 2 tot en met 2quater van het voormelde besluit;
4° agentschap: het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agent- schap Vlaams Agentschap voor de Uitbetaling van Toelagen in het kader van het Gezinsbeleid, opgericht bij het decreet van 7 juli 2017;
5° Algemene kinderbijslagwet: de Algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939, zoals die gold op 31 december 2018;
6° bankrekening: een rekening bij een kredietinstelling, zoals gedefinieerd in artikel 1, §3, eerste lid, van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen, waarvan één begunstigde titularis is of beide begunstigden co-titularis zijn;
7° basisonderwijs: kleuteronderwijs en lager onderwijs als vermeld in het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
8° bijslagtrekkende: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie de bijslagen in het kader van de kinderbijslagreglementering worden uitbetaald;
9° decreet van 8 juni 2007: het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, zoals tot op heden gewijzigd;
10° decreet van 7 juli 2017: het decreet van 7 juli 2017 tot oprichting van een publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor de Uitbetaling van Toelagen in het kader van het Gezinsbeleid, tot vaststelling van vergunningsnormen voor private uitbetalingsactoren en tot wijziging van het decreet van 30 april 2004 betreffende de oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin;
11° erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs: een erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs als vermeld in hoofdstuk VII van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
12° erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon secundair onderwijs: een instelling die structuuronderdelen in- richt die voldoen aan het in het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 2010 houdende de codificatie betreffende het secundair onderwijs artikel 13 tot en met artikel 15 gestelde of een instelling die de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs inricht;
13° externe leerling: de leerling die geen interne leerling is als vermeld in artikel 3, §1, 21°;
14° fiscaal ten laste: ten laste volgens artikel 136 tot en met 145 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992;
15° forfaitaire pleegzorgbijslag: de bijslag als een kind bij een particulier geplaatst is door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid, vermeld in artikel 70ter van de Algemene kinderbijslagwet en het koninklijk besluit van 11 juni 2003 tot vaststelling van het bedrag en de toekenningsmodaliteiten van de forfaitaire bijslag, vermeld in artikel 70ter van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;
16° gehuwden:
a) gehuwden;
b) wettelijk samenwonenden overeenkomstig artikel 1476 van het Burgerlijk Wetboek;
c) twee personen die hun woonplaats hebben op hetzelfde adres en een of meer gemeenschappelijke kinderen hebben;
d) twee personen die hun woonplaats hebben op hetzelfde adres, waarbij de ene persoon kinderen van de andere persoon fiscaal ten laste neemt;
e) personen van wie de ene persoon met toepassing van artikel 10, 10bis, 40bis of 40ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf,de vestigingen, de verwijdering van vreemdelingen toelating heeft gekregen om in België te verblijven om een duurzame relatie voort te zetten met een persoon die al over een verblijfsrecht in België beschikt;
17° gezin: leefeenheid waarin verschillende personen op een permanente en affectieve wijze samenwonen. Een gelijkmatig verdeelde huisvesting wordt daaronder begrepen;
18° gezinsbeleid: het gezinsbeleid, vermeld in artikel 5, §1, II, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, het beleid inzake de gezinsbijslagen, vermeld in artikel 5, §1, IV, van de voormelde wet, alsook inzake de selectieve participatietoeslagen, vermeld in boek 2, deel 2, van dit decreet;
19° gezinsbijslagen: alle verstrekkingen en uitkeringen die de Vlaamse overheid uitbetaalt om tegemoet te komen in de gezinslasten, die bestaan uit de kosten voor het onderhoud en de opvoeding van de kinderen;
20° hoger onderwijs: hoger onderwijs als vermeld in artikel 5, 16°/1, van het decreet van 8 juni 2007;
21° interne leerling: de volgende leerlingen worden beschouwd als interne leerlingen:
a) de leerling die gedurende het schooljaar in kwestie minstens vijf maanden verblijft in een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd internaat;
b) de leerling die gedurende het schooljaar in kwestie een huurovereenkomst heeft gesloten voor minstens vijf maanden, voor een woning die zich bevindt op een ander adres dan zijn hoofdverblijfplaats;
c) de leerling die in het buitenland een opleiding volgt;
d) de gehuwde, zelfstandige of alleenstaande leerling;
22° kleuteronderwijs: het kleuteronderwijs, vermeld in het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
23° kleutertoeslagen: toeslagen om de deelname aan het kleuteronderwijs te stimuleren;
24° Kind en Gezin: het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin, opgericht bij het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin;
25° kinderbijslag: de maandelijkse kinderbijslag, vermeld in artikel 40 van de Algemene kinderbijslagwet;
26° kinderbijslagreglementering: het geheel van de regelingen inzake de gezins- bijslagen, vastgesteld door of krachtens de Algemene kinderbijslagwet of de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, alsook alle uitvoeringsbesluiten ervan;
27° kinderbijslag voor wezen: de verhoogde kinderbijslag voor wezen, vermeld in artikel 56bis, §1, en artikel 50bis van de Algemene kinderbijslagwet en artikel 8, §1, 2°, van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot uitvoering van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van de gewaarborgde gezinsbijslag, en de gewone wezenbijslag, vermeld in artikel 56bis, §2, van de Algemene kinderbijslagwet;
28° kinderopvangdag: de opvang van een kind gedurende een bepaald dagdeel; 29° kinderopvangtoeslag: toeslag om de deelname te stimuleren van baby’s en peuters aan kinderopvang in een niet-inkomengerelateerde opvangplaats in een vergunde kinderopvanglocatie tot ze naar de kleuterschool gaan;
30° lager onderwijs: het lager onderwijs, vermeld in het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
31° leerling: leerling als vermeld in artikel 2, 14°, van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding
32° ouder: de juridische vader, de juridische moeder of meemoeder, van wie de afstamming met het rechtgevende kind of het rechthebbende kind of de recht- hebbende leerling is vastgesteld overeenkomstig titel VII van boek I van het Burgerlijk Wetboek, alsook de adoptant na de adoptie van het kind;
33° private uitbetalingsactor: een private rechtspersoon, vergund met het oog op de uitbetaling van toelagen in het kader van het gezinsbeleid, vermeld in het decreet van 7 juli 2017;
34° rechtgevend kind: een kind dat een recht op gezinsbijslagen doet ontstaan;
35° rechthebbend kind, rechthebbende leerling of student: een kind, leerling of student aan wie de kinderopvangtoeslag, de kleutertoeslag of de selectieve participatietoeslag wordt toegekend;
36° schooljaar: schooljaar als vermeld in artikel 2, 19°, van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding;
37° secundair onderwijs: het onderwijs zoals bedoeld in artikel 3, 37°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 2010 houdende de codificatie betreffende het secundair onderwijs;
38° selectieve participatietoeslagen: toeslagen die tot doel hebben een bijdrage te leveren aan de democratisering van het onderwijs, en die worden toegekend aan de leerling ter ondersteuning van zijn deelname aan het onderwijs of aan de student bovenop de studietoelage ter ondersteuning van zijn deelname aan hoger onderwijs;
39° specifieke ondersteuningsbehoefte: de mate waarin een kind behoefte heeft aan specifieke ondersteuning ten gevolge van een aandoening die een beperking met zich meebrengt voor het kind en zijn omgeving;
40° startbedrag adoptie: een eenmalige toelage die uitbetaald wordt naar aanleiding van de adoptie van een rechtgevend kind;
41° startbedrag geboorte: een eenmalige toelage die uitbetaald wordt naar aanleiding van de geboorte van een rechtgevend kind;
42° student: de student, vermeld in artikel 5, 36°, van het decreet van 8 juni 2007;
43° studietoelage: de studietoelage, vermeld in artikel 5, 38°, van het decreet van 8 juni 2007;
44° toelagen in het kader van het gezinsbeleid:
a) de gezinsbijslagen, vermeld in artikel 5, § 1, IV, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980;
b) de selectieve participatietoeslagen;
c) de andere toelagen die de overheid toekent in het kader van het gezinsbeleid, vermeld in artikel 5, § 1, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, namelijk de kinderopvangtoeslag en de kleutertoeslagen;
45° uitbetalingsactoren: het agentschap en de private uitbetalingsactoren;
46° universele participatietoeslagen: toeslagen om bij te dragen in de onder- houds en opvoedingskosten, en, in voorkomend geval, om bij te dragen in de bijkomende kosten die gepaard gaan met de deelname van de kinderen aan het onderwijs;
47° verblijfplaats: de feitelijke plaats waar de persoon gewoonlijk verblijft;
48° vrijstelling: toelating van de decreetgever aan de Vlaamse Regering om het toepassingsgebied van de betrokken regel uit te breiden en waar nodig in overeenstemming te brengen met regels van internationaal recht;
49° woonplaats: de woonplaats, vermeld in artikel 32, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek en, bij gebrek daaraan, de verblijfplaats van de persoon;
50° wees: een rechtgevend kind van wie minstens een van de ouders is overleden of van wie het vermoeden van afwezigheid van minstens een van de ouders is vastgesteld.
§2. In boek 2 en boek 5 wordt verstaan onder begunstigde: natuurlijke of rechtspersoon aan wie toelagen in het kader van het gezinsbeleid worden toegekend.
§3. In boek 3 wordt verstaan onder:
1° begunstigde: natuurlijke of rechtspersoon aan wie toelagen in het kader van het gezinsbeleid worden toegekend of uitbetaald;
2° bestuurlijke sanctie: een bestuurlijke maatregel of bestuurlijke geldboete;
3° decreet van 19 januari 2018: het decreet van 19 januari 2018 houdende het overheidstoezicht in het kader van het gezondheids- en het welzijnsbeleid;
4° gezinsinspecteur: een personeelslid van de sociale inspectie- en begeleidingsdienst als vermeld in artikel 23 van het decreet van 7 juli 2017;
5° het bevoegde bestuursorgaan: de afdeling van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor de Uitbetaling van Toelagen in het kader van het Gezinsbeleid door de Vlaamse Regering aangesteld om de naleving van de voorschriften inzake de gezinsbijslagen door de gezinnen te bewaken, en die ervoor bevoegd is om bestuurlijke sancties op te leggen;
6° inbreuk: schending van een voorschrift als vermeld in dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan of in het decreet van 7 juli 2017 en de uitvoeringsbesluiten ervan;
7° kennisgeving: een schriftelijke mededeling met een aangetekende brief of elektronisch, als dat een ontvangstbewijs van de geadresseerde oplevert, of door afgifte tegen ontvangstbewijs;
8° toezichthouder: een gezinsinspecteur of zorginspecteur;
9° zorginspecteur: een personeelslid van Zorginspectie met toezichtsopdracht;
10° Zorginspectie: Zorginspectie van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin als vermeld in artikel 3, §2, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 betreffende het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, betreffende de inwerkingtreding van regelgeving tot oprichting van agentschappen in het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en betreffende de wijziging van regelgeving met betrekking tot dat beleidsdomein.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 2 van het decreet van 1 juli 2022 tot wijziging van artikel 5 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie, tot wijziging van het Groeipakketdecreet van 2018 en tot uitlegging van artikel 8 van het Groeipakketdecreet van 2018 (B.S. 29.07.2022)
§1. In dit decreet wordt verstaan onder:
1° adoptant: een persoon die een kind adopteert, of echtgenoten of samenwonenden die een kind adopteren;
2° adoptie: de gewone of de volle adoptie, vermeld in boek I, titel VIII, van het Burgerlijk Wetboek;
3° afgevlakte gezondheidsindex: het indexmechanisme, zoals gedefinieerd in artikel 2, §2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van ’s lands concurrentievermogen, dat wordt berekend en toegepast conform artikel 2 tot en met 2quater van het voormelde besluit;
4° agentschap: het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agent- schap Vlaams Agentschap voor de Uitbetaling van Toelagen in het kader van het Gezinsbeleid, opgericht bij het decreet van 7 juli 2017;
4°/1 agentschap Opgroeien regie: het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid dat is opgericht bij artikel 3 van het decreet van 30 april 2004;
5° Algemene kinderbijslagwet: de Algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939, zoals die gold op 31 december 2018;
6° bankrekening: een rekening bij een kredietinstelling, zoals gedefinieerd in artikel 1, §3, eerste lid, van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen, waarvan één begunstigde titularis is of beide begunstigden co-titularis zijn;
7° basisonderwijs: kleuteronderwijs en lager onderwijs als vermeld in het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
8° bijslagtrekkende: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie de bijslagen in het kader van de kinderbijslagreglementering worden uitbetaald;
8°/1 decreet van 30 april 2004: het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie;
9° decreet van 8 juni 2007: het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, zoals tot op heden gewijzigd;
10° decreet van 7 juli 2017: het decreet van 7 juli 2017 tot oprichting van een publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor de Uitbetaling van Toelagen in het kader van het Gezinsbeleid, tot vaststelling van vergunningsnormen voor private uitbetalingsactoren en tot wijziging van het decreet van 30 april 2004 betreffende de oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin;
11° erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs: een erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs als vermeld in hoofdstuk VII van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
12° erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon secundair onderwijs: een instelling die structuuronderdelen in- richt die voldoen aan het in het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 2010 houdende de codificatie betreffende het secundair onderwijs artikel 13 tot en met artikel 15 gestelde of een instelling die de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs inricht;
13° externe leerling: de leerling die geen interne leerling is als vermeld in artikel 3, §1, 21°;
14° fiscaal ten laste: ten laste volgens artikel 136 tot en met 145 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992;
15° forfaitaire pleegzorgbijslag: de bijslag als een kind bij een particulier geplaatst is door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid, vermeld in artikel 70ter van de Algemene kinderbijslagwet en het koninklijk besluit van 11 juni 2003 tot vaststelling van het bedrag en de toekenningsmodaliteiten van de forfaitaire bijslag, vermeld in artikel 70ter van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;
16° gehuwden:
a) gehuwden;
b) wettelijk samenwonenden overeenkomstig artikel 1476 van het Burgerlijk Wetboek;
c) twee personen die hun woonplaats hebben op hetzelfde adres en een of meer gemeenschappelijke kinderen hebben;
d) twee personen die hun woonplaats hebben op hetzelfde adres, waarbij de ene persoon kinderen van de andere persoon fiscaal ten laste neemt;
e) personen van wie de ene persoon met toepassing van artikel 10, 10bis, 40bis of 40ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf,de vestigingen, de verwijdering van vreemdelingen toelating heeft gekregen om in België te verblijven om een duurzame relatie voort te zetten met een persoon die al over een verblijfsrecht in België beschikt;
17° gezin: leefeenheid waarin verschillende personen op een permanente en affectieve wijze samenwonen. Een gelijkmatig verdeelde huisvesting wordt daaronder begrepen;
18° gezinsbeleid: het gezinsbeleid, vermeld in artikel 5, §1, II, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, het beleid inzake de gezinsbijslagen, vermeld in artikel 5, §1, IV, van de voormelde wet, alsook inzake de selectieve participatietoeslagen, vermeld in boek 2, deel 2, van dit decreet;
19° gezinsbijslagen: alle verstrekkingen en uitkeringen die de Vlaamse overheid uitbetaalt om tegemoet te komen in de gezinslasten, die bestaan uit de kosten voor het onderhoud en de opvoeding van de kinderen;
20° hoger onderwijs: hoger onderwijs als vermeld in artikel 5, 16°/1, van het decreet van 8 juni 2007;
21° interne leerling: de volgende leerlingen worden beschouwd als interne leerlingen:
a) de leerling die gedurende het schooljaar in kwestie minstens 149 dagen verblijft in een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd internaat;
b) de leerling die gedurende het schooljaar in kwestie een huurovereenkomst heeft gesloten voor minstens 149 dagen, voor een woning die zich bevindt op een ander adres dan zijn hoofdverblijfplaats;
c) de leerling die in het buitenland een opleiding volgt;
d) de gehuwde, zelfstandige of alleenstaande leerling;
22° kleuteronderwijs: het kleuteronderwijs, vermeld in het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
23° kleutertoeslagen: toeslagen om de deelname aan het kleuteronderwijs te stimuleren;
24° opgeheven
25° kinderbijslag: de maandelijkse kinderbijslag, vermeld in artikel 40 van de Algemene kinderbijslagwet;
26° kinderbijslagreglementering: het geheel van de regelingen inzake de gezins- bijslagen, vastgesteld door of krachtens de Algemene kinderbijslagwet of de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, alsook alle uitvoeringsbesluiten ervan;
27° kinderbijslag voor wezen: de verhoogde kinderbijslag voor wezen, vermeld in artikel 56bis, §1, en artikel 50bis van de Algemene kinderbijslagwet en artikel 8, §1, 2°, van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot uitvoering van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van de gewaarborgde gezinsbijslag, en de gewone wezenbijslag, vermeld in artikel 56bis, §2, van de Algemene kinderbijslagwet;
28° kinderopvangdag: de opvang van een kind gedurende een bepaald dagdeel; 29° kinderopvangtoeslag: toeslag om de deelname te stimuleren van baby’s en peuters aan kinderopvang in een niet-inkomengerelateerde opvangplaats in een vergunde kinderopvanglocatie tot ze naar de kleuterschool gaan;
30° lager onderwijs: het lager onderwijs, vermeld in het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
31° leerling: leerling als vermeld in artikel 2, 14°, van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding
32° ouder: de juridische vader, de juridische moeder of meemoeder, van wie de afstamming met het rechtgevende kind of het rechthebbende kind of de recht- hebbende leerling is vastgesteld overeenkomstig titel VII van boek I van het Burgerlijk Wetboek, alsook de adoptant na de adoptie van het kind;
33° private uitbetalingsactor: een private rechtspersoon, vergund met het oog op de uitbetaling van toelagen in het kader van het gezinsbeleid, vermeld in het decreet van 7 juli 2017;
34° rechtgevend kind: een kind dat een recht op gezinsbijslagen doet ontstaan;
35° rechthebbend kind, rechthebbende leerling of student: een kind, leerling of student aan wie de kinderopvangtoeslag, de kleutertoeslag of de selectieve participatietoeslag wordt toegekend;
36° schooljaar: schooljaar als vermeld in artikel 2, 19°, van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding;
37° secundair onderwijs: het onderwijs zoals bedoeld in artikel 3, 37°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 2010 houdende de codificatie betreffende het secundair onderwijs;
38° selectieve participatietoeslagen: toeslagen die tot doel hebben een bijdrage te leveren aan de democratisering van het onderwijs, en die worden toegekend aan de leerling ter ondersteuning van zijn deelname aan het onderwijs of aan de student bovenop de studietoelage ter ondersteuning van zijn deelname aan hoger onderwijs;
39° specifieke ondersteuningsbehoefte: de mate waarin een kind behoefte heeft aan specifieke ondersteuning ten gevolge van een aandoening die een beperking met zich meebrengt voor het kind en zijn omgeving;
40° startbedrag adoptie: een eenmalige toelage die uitbetaald wordt naar aanleiding van de adoptie van een rechtgevend kind;
41° startbedrag geboorte: een eenmalige toelage die uitbetaald wordt naar aanleiding van de geboorte van een rechtgevend kind;
42° student: de student, vermeld in artikel 5, 36°, van het decreet van 8 juni 2007;
43° studietoelage: de studietoelage, vermeld in artikel 5, 38°, van het decreet van 8 juni 2007;
44° toelagen in het kader van het gezinsbeleid:
a) de gezinsbijslagen, vermeld in artikel 5, § 1, IV, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980;
b) de selectieve participatietoeslagen;
c) de andere toelagen die de overheid toekent in het kader van het gezinsbeleid, vermeld in artikel 5, § 1, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, namelijk de kinderopvangtoeslag en de kleutertoeslagen;
45° uitbetalingsactoren: het agentschap en de private uitbetalingsactoren;
46° universele participatietoeslagen: toeslagen om bij te dragen in de onderhouds- en opvoedingskosten, en, in voorkomend geval, om bij te dragen in de bijkomende kosten die gepaard gaan met de deelname van de kinderen aan het onderwijs;
47° verblijfplaats: de feitelijke plaats waar de persoon gewoonlijk verblijft;
48° vrijstelling: toelating van de decreetgever aan de Vlaamse Regering om het toepassingsgebied van de betrokken regel uit te breiden en waar nodig in overeenstemming te brengen met regels van internationaal recht;
49° woonplaats: de woonplaats, vermeld in artikel 32, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek en, bij gebrek daaraan, de verblijfplaats van de persoon;
50° wees: een rechtgevend kind van wie minstens een van de ouders is overleden of van wie het vermoeden van afwezigheid van minstens een van de ouders is vastgesteld.
§2. In boek 2 en boek 5 wordt verstaan onder begunstigde: natuurlijke of rechtspersoon aan wie toelagen in het kader van het gezinsbeleid worden toegekend.
§3. In boek 3 wordt verstaan onder:
1° begunstigde: natuurlijke of rechtspersoon aan wie toelagen in het kader van het gezinsbeleid worden toegekend of uitbetaald;
2° bestuurlijke sanctie: een bestuurlijke maatregel of bestuurlijke geldboete;
3° decreet van 19 januari 2018: het decreet van 19 januari 2018 houdende het overheidstoezicht in het kader van het gezondheids- en het welzijnsbeleid;
4° gezinsinspecteur: een personeelslid van de sociale inspectie- en begeleidingsdienst als vermeld in artikel 23 van het decreet van 7 juli 2017;
5° het bevoegde bestuursorgaan: de afdeling van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor de Uitbetaling van Toelagen in het kader van het Gezinsbeleid door de Vlaamse Regering aangesteld om de naleving van de voorschriften inzake de gezinsbijslagen door de gezinnen te bewaken, en die ervoor bevoegd is om bestuurlijke sancties op te leggen;
6° inbreuk: schending van een voorschrift als vermeld in dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan of in het decreet van 7 juli 2017 en de uitvoeringsbesluiten ervan;
7° kennisgeving: een schriftelijke mededeling met een aangetekende brief of elektronisch, als dat een ontvangstbewijs van de geadresseerde oplevert, of door afgifte tegen ontvangstbewijs;
8° toezichthouder: een gezinsinspecteur of zorginspecteur;
9° zorginspecteur: een personeelslid van Zorginspectie met toezichtsopdracht;
10° Zorginspectie: Zorginspectie van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin als vermeld in artikel 3, §2, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 betreffende het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, betreffende de inwerkingtreding van regelgeving tot oprichting van agentschappen in het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en betreffende de wijziging van regelgeving met betrekking tot dat beleidsdomein.
§1. In dit decreet wordt verstaan onder:
1° adoptant: een persoon die een kind adopteert, of echtgenoten of samenwonenden die een kind adopteren;
2° adoptie: de gewone of de volle adoptie, vermeld in boek I, titel VIII, van het Burgerlijk Wetboek;
3° afgevlakte gezondheidsindex: het indexmechanisme, zoals gedefinieerd in artikel 2, §2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van ’s lands concurrentievermogen, dat wordt berekend en toegepast conform artikel 2 tot en met 2quater van het voormelde besluit;
4° agentschap: het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agent- schap Vlaams Agentschap voor de Uitbetaling van Toelagen in het kader van het Gezinsbeleid, opgericht bij het decreet van 7 juli 2017;
4°/1 agentschap Opgroeien regie: het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid dat is opgericht bij artikel 3 van het decreet van 30 april 2004;
5° Algemene kinderbijslagwet: de Algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939, zoals die gold op 31 december 2018;
6° bankrekening: een rekening bij een kredietinstelling, zoals gedefinieerd in artikel 1, §3, eerste lid, van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen, waarvan één begunstigde titularis is of beide begunstigden co-titularis zijn;
7° basisonderwijs: kleuteronderwijs en lager onderwijs als vermeld in het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
8° bijslagtrekkende: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie de bijslagen in het kader van de kinderbijslagreglementering worden uitbetaald;
8°/1 decreet van 30 april 2004: het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie;
9° decreet van 8 juni 2007: het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, zoals tot op heden gewijzigd;
10° decreet van 7 juli 2017: het decreet van 7 juli 2017 tot oprichting van een publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor de Uitbetaling van Toelagen in het kader van het Gezinsbeleid, tot vaststelling van vergunningsnormen voor private uitbetalingsactoren en tot wijziging van het decreet van 30 april 2004 betreffende de oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin;
11° erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs: een erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs als vermeld in hoofdstuk VII van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
12° erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon secundair onderwijs: een instelling die structuuronderdelen in- richt die voldoen aan het in het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 2010 houdende de codificatie betreffende het secundair onderwijs artikel 13 tot en met artikel 15 gestelde of een instelling die de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs inricht;
13° externe leerling: de leerling die geen interne leerling is als vermeld in artikel 3, §1, 21°;
14° fiscaal ten laste: ten laste volgens artikel 136 tot en met 145 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992;
15° forfaitaire pleegzorgbijslag: de bijslag als een kind bij een particulier geplaatst is door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid, vermeld in artikel 70ter van de Algemene kinderbijslagwet en het koninklijk besluit van 11 juni 2003 tot vaststelling van het bedrag en de toekenningsmodaliteiten van de forfaitaire bijslag, vermeld in artikel 70ter van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;
16° gehuwden:
a) gehuwden;
b) wettelijk samenwonenden overeenkomstig artikel 1476 van het Burgerlijk Wetboek;
c) twee personen die hun woonplaats hebben op hetzelfde adres en een of meer gemeenschappelijke kinderen hebben;
d) twee personen die hun woonplaats hebben op hetzelfde adres, waarbij de ene persoon kinderen van de andere persoon fiscaal ten laste neemt;
e) personen van wie de ene persoon met toepassing van artikel 10, 10bis, 40bis of 40ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf,de vestigingen, de verwijdering van vreemdelingen toelating heeft gekregen om in België te verblijven om een duurzame relatie voort te zetten met een persoon die al over een verblijfsrecht in België beschikt;
17° gezin: leefeenheid waarin verschillende personen op een permanente en affectieve wijze samenwonen. Een gelijkmatig verdeelde huisvesting wordt daaronder begrepen;
18° gezinsbeleid: het gezinsbeleid, vermeld in artikel 5, §1, II, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, het beleid inzake de gezinsbijslagen, vermeld in artikel 5, §1, IV, van de voormelde wet, alsook inzake de selectieve participatietoeslagen, vermeld in boek 2, deel 2, van dit decreet;
19° gezinsbijslagen: alle verstrekkingen en uitkeringen die de Vlaamse overheid uitbetaalt om tegemoet te komen in de gezinslasten, die bestaan uit de kosten voor het onderhoud en de opvoeding van de kinderen;
20° hoger onderwijs: hoger onderwijs als vermeld in artikel 5, 16°/1, van het decreet van 8 juni 2007;
21° interne leerling: de volgende leerlingen worden beschouwd als interne leerlingen:
a) de leerling die gedurende het schooljaar in kwestie minstens 149 dagen verblijft in een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd internaat;
b) de leerling die gedurende het schooljaar in kwestie een huurovereenkomst heeft gesloten voor minstens 149 dagen, voor een woning die zich bevindt op een ander adres dan zijn hoofdverblijfplaats;
c) de leerling die in het buitenland een opleiding volgt;
d) de gehuwde, zelfstandige of alleenstaande leerling;
e) de leerling die gedurende het schooljaar in kwestie minstens 149 dagen residentieel verblijft in een door de Vlaamse overheid erkend multifunctioneel centrum voor minderjarige personen met een handicap;
22° kleuteronderwijs: het kleuteronderwijs, vermeld in het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
23° kleutertoeslagen: toeslagen om de deelname aan het kleuteronderwijs te stimuleren;
24° opgeheven
25° kinderbijslag: de maandelijkse kinderbijslag, vermeld in artikel 40 van de Algemene kinderbijslagwet;
26° kinderbijslagreglementering: het geheel van de regelingen inzake de gezins- bijslagen, vastgesteld door of krachtens de Algemene kinderbijslagwet of de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, alsook alle uitvoeringsbesluiten ervan;
27° kinderbijslag voor wezen: de verhoogde kinderbijslag voor wezen, vermeld in artikel 56bis, §1, en artikel 50bis van de Algemene kinderbijslagwet en artikel 8, §1, 2°, van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot uitvoering van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van de gewaarborgde gezinsbijslag, en de gewone wezenbijslag, vermeld in artikel 56bis, §2, van de Algemene kinderbijslagwet;
28° kinderopvangdag: de opvang van een kind gedurende een bepaald dagdeel; 29° kinderopvangtoeslag: toeslag om de deelname te stimuleren van baby’s en peuters aan kinderopvang in een niet-inkomengerelateerde opvangplaats in een vergunde kinderopvanglocatie tot ze naar de kleuterschool gaan;
30° lager onderwijs: het lager onderwijs, vermeld in het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
31° leerling: leerling als vermeld in artikel 2, 14°, van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding;
32° ouder: de juridische vader, de juridische moeder of meemoeder, van wie de afstamming met het rechtgevende kind of het rechthebbende kind of de recht- hebbende leerling is vastgesteld overeenkomstig titel VII van boek I van het Burgerlijk Wetboek, alsook de adoptant na de adoptie van het kind;
33° private uitbetalingsactor: een private rechtspersoon, vergund met het oog op de uitbetaling van toelagen in het kader van het gezinsbeleid, vermeld in het decreet van 7 juli 2017;
34° rechtgevend kind: een kind dat een recht op gezinsbijslagen doet ontstaan;
35° rechthebbend kind, rechthebbende leerling of student: een kind, leerling of student aan wie de kinderopvangtoeslag, de kleutertoeslag of de selectieve participatietoeslag wordt toegekend;
36° schooljaar: schooljaar als vermeld in artikel 2, 19°, van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding;
37° secundair onderwijs: het onderwijs zoals bedoeld in artikel 3, 37°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 2010 houdende de codificatie betreffende het secundair onderwijs;
38° selectieve participatietoeslagen: toeslagen die tot doel hebben een bijdrage te leveren aan de democratisering van het onderwijs, en die worden toegekend aan de leerling ter ondersteuning van zijn deelname aan het onderwijs of aan de student bovenop de studietoelage ter ondersteuning van zijn deelname aan hoger onderwijs;
39° specifieke ondersteuningsbehoefte: de mate waarin een kind behoefte heeft aan specifieke ondersteuning ten gevolge van een aandoening die een beperking met zich meebrengt voor het kind en zijn omgeving;
40° startbedrag adoptie: een eenmalige toelage die uitbetaald wordt naar aanleiding van de adoptie van een rechtgevend kind;
41° startbedrag geboorte: een eenmalige toelage die uitbetaald wordt naar aanleiding van de geboorte van een rechtgevend kind;
42° student: de student, vermeld in artikel 5, 36°, van het decreet van 8 juni 2007;
43° studietoelage: de studietoelage, vermeld in artikel 5, 38°, van het decreet van 8 juni 2007;
44° toelagen in het kader van het gezinsbeleid:
a) de gezinsbijslagen, vermeld in artikel 5, § 1, IV, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980;
b) de selectieve participatietoeslagen;
c) de andere toelagen die de overheid toekent in het kader van het gezinsbeleid, vermeld in artikel 5, § 1, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, namelijk de kinderopvangtoeslag en de kleutertoeslagen;
45° uitbetalingsactoren: het agentschap en de private uitbetalingsactoren;
46° universele participatietoeslagen: toeslagen om bij te dragen in de onderhouds- en opvoedingskosten, en, in voorkomend geval, om bij te dragen in de bijkomende kosten die gepaard gaan met de deelname van de kinderen aan het onderwijs;
47° verblijfplaats: de feitelijke plaats waar de persoon gewoonlijk verblijft;
48° vrijstelling: toelating van de decreetgever aan de Vlaamse Regering om het toepassingsgebied van de betrokken regel uit te breiden en waar nodig in overeenstemming te brengen met regels van internationaal recht;
49° woonplaats: de woonplaats, vermeld in artikel 32, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek en, bij gebrek daaraan, de verblijfplaats van de persoon;
50° wees: een rechtgevend kind van wie minstens een van de ouders is overleden of van wie het vermoeden van afwezigheid van minstens een van de ouders is vastgesteld.
§2. In boek 2 en boek 5 wordt verstaan onder begunstigde: natuurlijke persoon aan wie toelagen in het kader van het gezinsbeleid worden toegekend.
§3. In boek 3 wordt verstaan onder:
1° begunstigde: natuurlijke of rechtspersoon aan wie toelagen in het kader van het gezinsbeleid worden toegekend of uitbetaald;
2° bestuurlijke sanctie: een bestuurlijke maatregel of bestuurlijke geldboete;
3° decreet van 19 januari 2018: het decreet van 19 januari 2018 houdende het overheidstoezicht in het kader van het gezondheids- en het welzijnsbeleid;
4° gezinsinspecteur: een personeelslid van de sociale inspectie- en begeleidingsdienst als vermeld in artikel 23 van het decreet van 7 juli 2017;
5° het bevoegde bestuursorgaan: de afdeling van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor de Uitbetaling van Toelagen in het kader van het Gezinsbeleid door de Vlaamse Regering aangesteld om de naleving van de voorschriften inzake de gezinsbijslagen door de gezinnen te bewaken, en die ervoor bevoegd is om bestuurlijke sancties op te leggen;
6° inbreuk: schending van een voorschrift als vermeld in dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan of in het decreet van 7 juli 2017 en de uitvoeringsbesluiten ervan;
7° kennisgeving: een schriftelijke mededeling met een aangetekende brief of elektronisch, als dat een ontvangstbewijs van de geadresseerde oplevert, of door afgifte tegen ontvangstbewijs;
8° toezichthouder: een gezinsinspecteur of zorginspecteur;
9° zorginspecteur: een personeelslid van Zorginspectie met toezichtsopdracht;
10° Zorginspectie: Zorginspectie van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin als vermeld in artikel 3, §2, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 betreffende het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, betreffende de inwerkingtreding van regelgeving tot oprichting van agentschappen in het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en betreffende de wijziging van regelgeving met betrekking tot dat beleidsdomein.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 2 van het decreet van 21 oktober 2022 tot wijziging van het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, wat betreft de invoering van de ondersteuningstoeslag (B.S. 04.11.2022)
§1. In dit decreet wordt verstaan onder:
1° adoptant: een persoon die een kind adopteert, of echtgenoten of samenwonenden die een kind adopteren;
2° adoptie: de gewone of de volle adoptie, vermeld in boek I, titel VIII, van het Burgerlijk Wetboek;
3° afgevlakte gezondheidsindex: het indexmechanisme, zoals gedefinieerd in artikel 2, §2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van ’s lands concurrentievermogen, dat wordt berekend en toegepast conform artikel 2 tot en met 2quater van het voormelde besluit;
4° agentschap: het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agent- schap Vlaams Agentschap voor de Uitbetaling van Toelagen in het kader van het Gezinsbeleid, opgericht bij het decreet van 7 juli 2017;
4°/1 agentschap Opgroeien regie: het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid dat is opgericht bij artikel 3 van het decreet van 30 april 2004;
5° Algemene kinderbijslagwet: de Algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939, zoals die gold op 31 december 2018;
6° bankrekening: een rekening bij een kredietinstelling, zoals gedefinieerd in artikel 1, §3, eerste lid, van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen, waarvan één begunstigde titularis is of beide begunstigden co-titularis zijn;
7° basisonderwijs: kleuteronderwijs en lager onderwijs als vermeld in het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
8° bijslagtrekkende: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie de bijslagen in het kader van de kinderbijslagreglementering worden uitbetaald;
8°/1 decreet van 30 april 2004: het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie;
9° decreet van 8 juni 2007: het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, zoals tot op heden gewijzigd;
10° decreet van 7 juli 2017: het decreet van 7 juli 2017 tot oprichting van een publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor de Uitbetaling van Toelagen in het kader van het Gezinsbeleid, tot vaststelling van vergunningsnormen voor private uitbetalingsactoren en tot wijziging van het decreet van 30 april 2004 betreffende de oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin;
11° erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs: een erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs als vermeld in hoofdstuk VII van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
12° erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon secundair onderwijs: een instelling die structuuronderdelen in- richt die voldoen aan het in het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 2010 houdende de codificatie betreffende het secundair onderwijs artikel 13 tot en met artikel 15 gestelde of een instelling die de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs inricht;
13° externe leerling: de leerling die geen interne leerling is als vermeld in artikel 3, §1, 21°;
14° fiscaal ten laste: ten laste volgens artikel 136 tot en met 145 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992;
15° forfaitaire pleegzorgbijslag: de bijslag als een kind bij een particulier geplaatst is door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid, vermeld in artikel 70ter van de Algemene kinderbijslagwet en het koninklijk besluit van 11 juni 2003 tot vaststelling van het bedrag en de toekenningsmodaliteiten van de forfaitaire bijslag, vermeld in artikel 70ter van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;
16° gehuwden:
a) gehuwden;
b) wettelijk samenwonenden overeenkomstig artikel 1476 van het Burgerlijk Wetboek;
c) twee personen die hun woonplaats hebben op hetzelfde adres en een of meer gemeenschappelijke kinderen hebben;
d) twee personen die hun woonplaats hebben op hetzelfde adres, waarbij de ene persoon kinderen van de andere persoon fiscaal ten laste neemt;
e) personen van wie de ene persoon met toepassing van artikel 10, 10bis, 40bis of 40ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf,de vestigingen, de verwijdering van vreemdelingen toelating heeft gekregen om in België te verblijven om een duurzame relatie voort te zetten met een persoon die al over een verblijfsrecht in België beschikt;
17° gezin: leefeenheid waarin verschillende personen op een permanente en affectieve wijze samenwonen. Een gelijkmatig verdeelde huisvesting wordt daaronder begrepen;
18° gezinsbeleid: het gezinsbeleid, vermeld in artikel 5, §1, II, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, het beleid inzake de gezinsbijslagen, vermeld in artikel 5, §1, IV, van de voormelde wet, alsook inzake de selectieve participatietoeslagen, vermeld in boek 2, deel 2, van dit decreet;
19° gezinsbijslagen: alle verstrekkingen en uitkeringen die de Vlaamse overheid uitbetaalt om tegemoet te komen in de gezinslasten, die bestaan uit de kosten voor het onderhoud en de opvoeding van de kinderen;
20° hoger onderwijs: hoger onderwijs als vermeld in artikel 5, 16°/1, van het decreet van 8 juni 2007;
21° interne leerling: de volgende leerlingen worden beschouwd als interne leerlingen:
a) de leerling die gedurende het schooljaar in kwestie minstens 149 dagen verblijft in een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd internaat;
b) de leerling die gedurende het schooljaar in kwestie een huurovereenkomst heeft gesloten voor minstens 149 dagen, voor een woning die zich bevindt op een ander adres dan zijn hoofdverblijfplaats;
c) de leerling die in het buitenland een opleiding volgt;
d) de gehuwde, zelfstandige of alleenstaande leerling;
e) de leerling die gedurende het schooljaar in kwestie minstens 149 dagen residentieel verblijft in een door de Vlaamse overheid erkend multifunctioneel centrum voor minderjarige personen met een handicap;
22° kleuteronderwijs: het kleuteronderwijs, vermeld in het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
23° kleutertoeslagen: toeslagen om de deelname aan het kleuteronderwijs te stimuleren;
24° opgeheven
25° kinderbijslag: de maandelijkse kinderbijslag, vermeld in artikel 40 van de Algemene kinderbijslagwet;
26° kinderbijslagreglementering: het geheel van de regelingen inzake de gezins- bijslagen, vastgesteld door of krachtens de Algemene kinderbijslagwet of de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, alsook alle uitvoeringsbesluiten ervan;
27° kinderbijslag voor wezen: de verhoogde kinderbijslag voor wezen, vermeld in artikel 56bis, §1, en artikel 50bis van de Algemene kinderbijslagwet en artikel 8, §1, 2°, van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot uitvoering van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van de gewaarborgde gezinsbijslag, en de gewone wezenbijslag, vermeld in artikel 56bis, §2, van de Algemene kinderbijslagwet;
28° kinderopvangdag: de opvang van een kind gedurende een bepaald dagdeel; 29° kinderopvangtoeslag: toeslag om de deelname te stimuleren van baby’s en peuters aan kinderopvang in een niet-inkomengerelateerde opvangplaats in een vergunde kinderopvanglocatie tot ze naar de kleuterschool gaan;
30° lager onderwijs: het lager onderwijs, vermeld in het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
31° leerling: leerling als vermeld in artikel 2, 14°, van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding;
32° ouder: de juridische vader, de juridische moeder of meemoeder, van wie de afstamming met het rechtgevende kind of het rechthebbende kind of de recht- hebbende leerling is vastgesteld overeenkomstig titel VII van boek I van het Burgerlijk Wetboek, alsook de adoptant na de adoptie van het kind;
33° private uitbetalingsactor: een private rechtspersoon, vergund met het oog op de uitbetaling van toelagen in het kader van het gezinsbeleid, vermeld in het decreet van 7 juli 2017;
34° rechtgevend kind: een kind dat een recht op gezinsbijslagen doet ontstaan;
35° rechthebbend kind, rechthebbende leerling of student: een kind, leerling of student aan wie de kinderopvangtoeslag, de kleutertoeslag of de selectieve participatietoeslag wordt toegekend;
36° schooljaar: schooljaar als vermeld in artikel 2, 19°, van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding;
37° secundair onderwijs: het onderwijs zoals bedoeld in artikel 3, 37°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 2010 houdende de codificatie betreffende het secundair onderwijs;
38° selectieve participatietoeslagen: toeslagen die tot doel hebben een bijdrage te leveren aan de democratisering van het onderwijs, en die worden toegekend aan de leerling ter ondersteuning van zijn deelname aan het onderwijs of aan de student bovenop de studietoelage ter ondersteuning van zijn deelname aan hoger onderwijs;
39° specifieke ondersteuningsbehoefte: de mate waarin een kind behoefte heeft aan specifieke ondersteuning ten gevolge van een aandoening die een beperking met zich meebrengt voor het kind en zijn omgeving;
40° startbedrag adoptie: een eenmalige toelage die uitbetaald wordt naar aanleiding van de adoptie van een rechtgevend kind;
41° startbedrag geboorte: een eenmalige toelage die uitbetaald wordt naar aanleiding van de geboorte van een rechtgevend kind;
42° student: de student, vermeld in artikel 5, 36°, van het decreet van 8 juni 2007;
43° studietoelage: de studietoelage, vermeld in artikel 5, 38°, van het decreet van 8 juni 2007;
44° toelagen in het kader van het gezinsbeleid:
a) de gezinsbijslagen, vermeld in artikel 5, § 1, IV, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980;
b) de selectieve participatietoeslagen;
c) de andere toelagen die de overheid toekent in het kader van het gezinsbeleid, vermeld in artikel 5, § 1, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, namelijk de kinderopvangtoeslag en de kleutertoeslagen.
45° uitbetalingsactoren: het agentschap en de private uitbetalingsactoren;
46° universele participatietoeslagen: toeslagen om bij te dragen in de onderhouds- en opvoedingskosten, en, in voorkomend geval, om bij te dragen in de bijkomende kosten die gepaard gaan met de deelname van de kinderen aan het onderwijs;
47° verblijfplaats: de feitelijke plaats waar de persoon gewoonlijk verblijft;
48° vrijstelling: toelating van de decreetgever aan de Vlaamse Regering om het toepassingsgebied van de betrokken regel uit te breiden en waar nodig in overeenstemming te brengen met regels van internationaal recht;
49° woonplaats: de woonplaats, vermeld in artikel 32, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek en, bij gebrek daaraan, de verblijfplaats van de persoon;
50° wees: een rechtgevend kind van wie minstens een van de ouders is overleden of van wie het vermoeden van afwezigheid van minstens een van de ouders is vastgesteld.
§2. In boek 2 en boek 5 wordt verstaan onder begunstigde: natuurlijke persoon aan wie toelagen in het kader van het gezinsbeleid worden toegekend.
§3. In boek 3 wordt verstaan onder:
1° begunstigde: natuurlijke of rechtspersoon aan wie toelagen in het kader van het gezinsbeleid worden toegekend of uitbetaald;
2° bestuurlijke sanctie: een bestuurlijke maatregel of bestuurlijke geldboete;
3° decreet van 19 januari 2018: het decreet van 19 januari 2018 houdende het overheidstoezicht in het kader van het gezondheids- en het welzijnsbeleid;
4° gezinsinspecteur: een personeelslid van de sociale inspectie- en begeleidingsdienst als vermeld in artikel 23 van het decreet van 7 juli 2017;
5° het bevoegde bestuursorgaan: de afdeling van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor de Uitbetaling van Toelagen in het kader van het Gezinsbeleid door de Vlaamse Regering aangesteld om de naleving van de voorschriften inzake de gezinsbijslagen door de gezinnen te bewaken, en die ervoor bevoegd is om bestuurlijke sancties op te leggen;
6° inbreuk: schending van een voorschrift als vermeld in dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan of in het decreet van 7 juli 2017 en de uitvoeringsbesluiten ervan;
7° kennisgeving: een schriftelijke mededeling met een aangetekende brief of elektronisch, als dat een ontvangstbewijs van de geadresseerde oplevert, of door afgifte tegen ontvangstbewijs;
8° toezichthouder: een gezinsinspecteur of zorginspecteur;
9° zorginspecteur: een personeelslid van Zorginspectie met toezichtsopdracht;
10° Zorginspectie: Zorginspectie van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin als vermeld in artikel 3, §2, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 betreffende het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, betreffende de inwerkingtreding van regelgeving tot oprichting van agentschappen in het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en betreffende de wijziging van regelgeving met betrekking tot dat beleidsdomein.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 16 van het decreet van 21 april 2023 tot wijziging van diverse decreten door de fusie van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en het intern verzelfstandigd agentschap Zorg en Gezondheid tot het Departement Zorg (B.S. 16.05.2023)
§1. In dit decreet wordt verstaan onder:
1° adoptant: een persoon die een kind adopteert, of echtgenoten of samenwonenden die een kind adopteren;
2° adoptie: de gewone of de volle adoptie, vermeld in boek I, titel VIII, van het Burgerlijk Wetboek;
3° afgevlakte gezondheidsindex: het indexmechanisme, zoals gedefinieerd in artikel 2, §2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van ’s lands concurrentievermogen, dat wordt berekend en toegepast conform artikel 2 tot en met 2quater van het voormelde besluit;
4° agentschap: het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agent- schap Vlaams Agentschap voor de Uitbetaling van Toelagen in het kader van het Gezinsbeleid, opgericht bij het decreet van 7 juli 2017;
4°/1 agentschap Opgroeien regie: het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid dat is opgericht bij artikel 3 van het decreet van 30 april 2004;
5° Algemene kinderbijslagwet: de Algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939, zoals die gold op 31 december 2018;
6° bankrekening: een rekening bij een kredietinstelling, zoals gedefinieerd in artikel 1, §3, eerste lid, van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen, waarvan één begunstigde titularis is of beide begunstigden co-titularis zijn;
7° basisonderwijs: kleuteronderwijs en lager onderwijs als vermeld in het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
8° bijslagtrekkende: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie de bijslagen in het kader van de kinderbijslagreglementering worden uitbetaald;
8°/1 decreet van 30 april 2004: het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie;
9° decreet van 8 juni 2007: het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, zoals tot op heden gewijzigd;
10° decreet van 7 juli 2017: het decreet van 7 juli 2017 tot oprichting van een publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor de Uitbetaling van Toelagen in het kader van het Gezinsbeleid, tot vaststelling van vergunningsnormen voor private uitbetalingsactoren en tot wijziging van het decreet van 30 april 2004 betreffende de oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin;
11° erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs: een erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs als vermeld in hoofdstuk VII van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
12° erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon secundair onderwijs: een instelling die structuuronderdelen in- richt die voldoen aan het in het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 2010 houdende de codificatie betreffende het secundair onderwijs artikel 13 tot en met artikel 15 gestelde of een instelling die de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs inricht;
13° externe leerling: de leerling die geen interne leerling is als vermeld in artikel 3, §1, 21°;
14° fiscaal ten laste: ten laste volgens artikel 136 tot en met 145 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992;
15° forfaitaire pleegzorgbijslag: de bijslag als een kind bij een particulier geplaatst is door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid, vermeld in artikel 70ter van de Algemene kinderbijslagwet en het koninklijk besluit van 11 juni 2003 tot vaststelling van het bedrag en de toekenningsmodaliteiten van de forfaitaire bijslag, vermeld in artikel 70ter van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;
16° gehuwden:
a) gehuwden;
b) wettelijk samenwonenden overeenkomstig artikel 1476 van het Burgerlijk Wetboek;
c) twee personen die hun woonplaats hebben op hetzelfde adres en een of meer gemeenschappelijke kinderen hebben;
d) twee personen die hun woonplaats hebben op hetzelfde adres, waarbij de ene persoon kinderen van de andere persoon fiscaal ten laste neemt;
e) personen van wie de ene persoon met toepassing van artikel 10, 10bis, 40bis of 40ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf,de vestigingen, de verwijdering van vreemdelingen toelating heeft gekregen om in België te verblijven om een duurzame relatie voort te zetten met een persoon die al over een verblijfsrecht in België beschikt;
17° gezin: leefeenheid waarin verschillende personen op een permanente en affectieve wijze samenwonen. Een gelijkmatig verdeelde huisvesting wordt daaronder begrepen;
18° gezinsbeleid: het gezinsbeleid, vermeld in artikel 5, §1, II, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, het beleid inzake de gezinsbijslagen, vermeld in artikel 5, §1, IV, van de voormelde wet, alsook inzake de selectieve participatietoeslagen, vermeld in boek 2, deel 2, van dit decreet;
19° gezinsbijslagen: alle verstrekkingen en uitkeringen die de Vlaamse overheid uitbetaalt om tegemoet te komen in de gezinslasten, die bestaan uit de kosten voor het onderhoud en de opvoeding van de kinderen;
20° hoger onderwijs: hoger onderwijs als vermeld in artikel 5, 16°/1, van het decreet van 8 juni 2007;
21° interne leerling: de volgende leerlingen worden beschouwd als interne leerlingen:
a) de leerling die gedurende het schooljaar in kwestie minstens 149 dagen verblijft in een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd internaat;
b) de leerling die gedurende het schooljaar in kwestie een huurovereenkomst heeft gesloten voor minstens 149 dagen, voor een woning die zich bevindt op een ander adres dan zijn hoofdverblijfplaats;
c) de leerling die in het buitenland een opleiding volgt;
d) de gehuwde, zelfstandige of alleenstaande leerling;
e) de leerling die gedurende het schooljaar in kwestie minstens 149 dagen residentieel verblijft in een door de Vlaamse overheid erkend multifunctioneel centrum voor minderjarige personen met een handicap;
22° kleuteronderwijs: het kleuteronderwijs, vermeld in het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
23° kleutertoeslagen: toeslagen om de deelname aan het kleuteronderwijs te stimuleren;
24° opgeheven
25° kinderbijslag: de maandelijkse kinderbijslag, vermeld in artikel 40 van de Algemene kinderbijslagwet;
26° kinderbijslagreglementering: het geheel van de regelingen inzake de gezins- bijslagen, vastgesteld door of krachtens de Algemene kinderbijslagwet of de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, alsook alle uitvoeringsbesluiten ervan;
27° kinderbijslag voor wezen: de verhoogde kinderbijslag voor wezen, vermeld in artikel 56bis, §1, en artikel 50bis van de Algemene kinderbijslagwet en artikel 8, §1, 2°, van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot uitvoering van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van de gewaarborgde gezinsbijslag, en de gewone wezenbijslag, vermeld in artikel 56bis, §2, van de Algemene kinderbijslagwet;
28° kinderopvangdag: de opvang van een kind gedurende een bepaald dagdeel; 29° kinderopvangtoeslag: toeslag om de deelname te stimuleren van baby’s en peuters aan kinderopvang in een niet-inkomengerelateerde opvangplaats in een vergunde kinderopvanglocatie tot ze naar de kleuterschool gaan;
30° lager onderwijs: het lager onderwijs, vermeld in het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
31° leerling: leerling als vermeld in artikel 2, 14°, van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding;
31°/1 niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning: de zorg en ondersteuning die de duur, intensiteit en frequentie van de rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning overschrijdt;
31°/2 ondersteuningstoeslag: een maandelijks bedrag als vermeld in artikel 56/1 waarmee de persoon met een zorgbehoefte, die een duidelijk vast te stellen behoefte aan zorg en ondersteuning heeft, niet-medische hulp- en dienstverlening kan bekostigen;
32° ouder: de juridische vader, de juridische moeder of meemoeder, van wie de afstamming met het rechtgevende kind of het rechthebbende kind of de recht- hebbende leerling is vastgesteld overeenkomstig titel VII van boek I van het Burgerlijk Wetboek, alsook de adoptant na de adoptie van het kind;
33° private uitbetalingsactor: een private rechtspersoon, vergund met het oog op de uitbetaling van toelagen in het kader van het gezinsbeleid, vermeld in het decreet van 7 juli 2017;
34° rechtgevend kind: een kind dat een recht op gezinsbijslagen doet ontstaan;
35° rechthebbend kind, rechthebbende leerling of student: een kind, leerling of student aan wie de kinderopvangtoeslag, de kleutertoeslag of de selectieve participatietoeslag wordt toegekend;
36° schooljaar: schooljaar als vermeld in artikel 2, 19°, van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding;
37° secundair onderwijs: het onderwijs zoals bedoeld in artikel 3, 37°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 2010 houdende de codificatie betreffende het secundair onderwijs;
38° selectieve participatietoeslagen: toeslagen die tot doel hebben een bijdrage te leveren aan de democratisering van het onderwijs, en die worden toegekend aan de leerling ter ondersteuning van zijn deelname aan het onderwijs of aan de student bovenop de studietoelage ter ondersteuning van zijn deelname aan hoger onderwijs;
39° specifieke ondersteuningsbehoefte: de mate waarin een kind behoefte heeft aan specifieke ondersteuning ten gevolge van een aandoening die een beperking met zich meebrengt voor het kind en zijn omgeving;
40° startbedrag adoptie: een eenmalige toelage die uitbetaald wordt naar aanleiding van de adoptie van een rechtgevend kind;
41° startbedrag geboorte: een eenmalige toelage die uitbetaald wordt naar aanleiding van de geboorte van een rechtgevend kind;
42° student: de student, vermeld in artikel 5, 36°, van het decreet van 8 juni 2007;
43° studietoelage: de studietoelage, vermeld in artikel 5, 38°, van het decreet van 8 juni 2007;
44° toelagen in het kader van het gezinsbeleid:
a) de gezinsbijslagen, vermeld in artikel 5, § 1, IV, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980;
b) de selectieve participatietoeslagen;
c) de andere toelagen die de overheid toekent in het kader van het gezinsbeleid, vermeld in artikel 5, § 1, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, namelijk de kinderopvangtoeslag, de kleutertoeslagen en de ondersteuningstoeslag.
45° uitbetalingsactoren: het agentschap en de private uitbetalingsactoren;
46° universele participatietoeslagen: toeslagen om bij te dragen in de onderhouds- en opvoedingskosten, en, in voorkomend geval, om bij te dragen in de bijkomende kosten die gepaard gaan met de deelname van de kinderen aan het onderwijs;
47° verblijfplaats: de feitelijke plaats waar de persoon gewoonlijk verblijft;
48° vrijstelling: toelating van de decreetgever aan de Vlaamse Regering om het toepassingsgebied van de betrokken regel uit te breiden en waar nodig in overeenstemming te brengen met regels van internationaal recht;
49° woonplaats: de woonplaats, vermeld in artikel 32, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek en, bij gebrek daaraan, de verblijfplaats van de persoon;
50° wees: een rechtgevend kind van wie minstens een van de ouders is overleden of van wie het vermoeden van afwezigheid van minstens een van de ouders is vastgesteld.
§2. In boek 2 en boek 5 wordt verstaan onder begunstigde: natuurlijke persoon aan wie toelagen in het kader van het gezinsbeleid worden toegekend.
§3. In boek 3 wordt verstaan onder:
1° begunstigde: natuurlijke of rechtspersoon aan wie toelagen in het kader van het gezinsbeleid worden toegekend of uitbetaald;
2° bestuurlijke sanctie: een bestuurlijke maatregel of bestuurlijke geldboete;
3° decreet van 19 januari 2018: het decreet van 19 januari 2018 houdende het overheidstoezicht in het kader van het gezondheids- en het welzijnsbeleid;
4° gezinsinspecteur: een personeelslid van de sociale inspectie- en begeleidingsdienst als vermeld in artikel 23 van het decreet van 7 juli 2017;
5° het bevoegde bestuursorgaan: de afdeling van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor de Uitbetaling van Toelagen in het kader van het Gezinsbeleid door de Vlaamse Regering aangesteld om de naleving van de voorschriften inzake de gezinsbijslagen door de gezinnen te bewaken, en die ervoor bevoegd is om bestuurlijke sancties op te leggen;
6° inbreuk: schending van een voorschrift als vermeld in dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan of in het decreet van 7 juli 2017 en de uitvoeringsbesluiten ervan;
7° kennisgeving: een schriftelijke mededeling met een aangetekende brief of elektronisch, als dat een ontvangstbewijs van de geadresseerde oplevert, of door afgifte tegen ontvangstbewijs;
8° toezichthouder: een gezinsinspecteur of zorginspecteur;
9° zorginspecteur: een personeelslid van Zorginspectie met toezichtsopdracht;
10° Zorginspectie: Zorginspectie van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin als vermeld in artikel 3, §2, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 betreffende het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, betreffende de inwerkingtreding van regelgeving tot oprichting van agentschappen in het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en betreffende de wijziging van regelgeving met betrekking tot dat beleidsdomein.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 45 van het decreet van 22 maart 2019 tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, de codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 en het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, wat betreft de afstemming op het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid (B.S. 15.05.2023)
§1. In dit decreet wordt verstaan onder:
1° adoptant: een persoon die een kind adopteert, of echtgenoten of samenwonenden die een kind adopteren;
2° adoptie: de gewone of de volle adoptie, vermeld in boek I, titel VIII, van het Burgerlijk Wetboek;
3° afgevlakte gezondheidsindex: het indexmechanisme, zoals gedefinieerd in artikel 2, §2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van ’s lands concurrentievermogen, dat wordt berekend en toegepast conform artikel 2 tot en met 2quater van het voormelde besluit;
4° agentschap: het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agent- schap Vlaams Agentschap voor de Uitbetaling van Toelagen in het kader van het Gezinsbeleid, opgericht bij het decreet van 7 juli 2017;
5° Algemene kinderbijslagwet: de Algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939, zoals die gold op 31 december 2018;
6° bankrekening: een rekening bij een kredietinstelling, zoals gedefinieerd in artikel 1, §3, eerste lid, van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen, waarvan één begunstigde titularis is of beide begunstigden co-titularis zijn;
7° basisonderwijs: kleuteronderwijs en lager onderwijs als vermeld in het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
8° bijslagtrekkende: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie de bijslagen in het kader van de kinderbijslagreglementering worden uitbetaald;
9° decreet van 8 juni 2007: het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, zoals tot op heden gewijzigd;
10° decreet van 7 juli 2017: het decreet van 7 juli 2017 tot oprichting van een publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor de Uitbetaling van Toelagen in het kader van het Gezinsbeleid, tot vaststelling van vergunningsnormen voor private uitbetalingsactoren en tot wijziging van het decreet van 30 april 2004 betreffende de oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin;
11° erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs: een erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs als vermeld in hoofdstuk VII van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
12° erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon secundair onderwijs: een instelling die structuuronderdelen in- richt die voldoen aan het in het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 2010 houdende de codificatie betreffende het secundair onderwijs artikel 13 tot en met artikel 15 gestelde of een instelling die de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs inricht;
13° externe leerling: de leerling die geen interne leerling is als vermeld in artikel 3, §1, 21°;
14° fiscaal ten laste: ten laste volgens artikel 136 tot en met 145 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992;
15° forfaitaire pleegzorgbijslag: de bijslag als een kind bij een particulier geplaatst is door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid, vermeld in artikel 70ter van de Algemene kinderbijslagwet en het koninklijk besluit van 11 juni 2003 tot vaststelling van het bedrag en de toekenningsmodaliteiten van de forfaitaire bijslag, vermeld in artikel 70ter van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;
16° gehuwden:
a) gehuwden;
b) wettelijk samenwonenden overeenkomstig artikel 1476 van het Burgerlijk Wetboek;
c) twee personen die hun woonplaats hebben op hetzelfde adres en een of meer gemeenschappelijke kinderen hebben;
d) twee personen die hun woonplaats hebben op hetzelfde adres, waarbij de ene persoon kinderen van de andere persoon fiscaal ten laste neemt;
e) personen van wie de ene persoon met toepassing van artikel 10, 10bis, 40bis of 40ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf,de vestigingen, de verwijdering van vreemdelingen toelating heeft gekregen om in België te verblijven om een duurzame relatie voort te zetten met een persoon die al over een verblijfsrecht in België beschikt;
17° gezin: leefeenheid waarin verschillende personen op een permanente en affectieve wijze samenwonen. Een gelijkmatig verdeelde huisvesting wordt daaronder begrepen;
18° gezinsbeleid: het gezinsbeleid, vermeld in artikel 5, §1, II, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, het beleid inzake de gezinsbijslagen, vermeld in artikel 5, §1, IV, van de voormelde wet, alsook inzake de selectieve participatietoeslagen, vermeld in boek 2, deel 2, van dit decreet;
19° gezinsbijslagen: alle verstrekkingen en uitkeringen die de Vlaamse overheid uitbetaalt om tegemoet te komen in de gezinslasten, die bestaan uit de kosten voor het onderhoud en de opvoeding van de kinderen;
20° hoger onderwijs: hoger onderwijs als vermeld in artikel 5, 16°/1, van het decreet van 8 juni 2007;
21° interne leerling: de interne leerling, vermeld in artikel 44, tweede lid, van het decreet van 8 juni 2007;
22° kleuteronderwijs: het kleuteronderwijs, vermeld in het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
23° kleutertoeslagen: toeslagen om de deelname aan het kleuteronderwijs te stimuleren;
24° Kind en Gezin: het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin, opgericht bij het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin;
25° kinderbijslag: de maandelijkse kinderbijslag, vermeld in artikel 40 van de Algemene kinderbijslagwet;
26° kinderbijslagreglementering: het geheel van de regelingen inzake de gezins- bijslagen, vastgesteld door of krachtens de Algemene kinderbijslagwet of de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, alsook alle uitvoeringsbesluiten ervan;
27° kinderbijslag voor wezen: de verhoogde kinderbijslag voor wezen, vermeld in artikel 56bis, §1, en artikel 50bis van de Algemene kinderbijslagwet en artikel 8, §1, 2°, van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot uitvoering van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van de gewaarborgde gezinsbijslag, en de gewone wezenbijslag, vermeld in artikel 56bis, §2, van de Algemene kinderbijslagwet;
28° kinderopvangdag: de opvang van een kind gedurende een bepaald dagdeel; 29° kinderopvangtoeslag: toeslag om de deelname te stimuleren van baby’s en peuters aan kinderopvang in een niet-inkomengerelateerde opvangplaats in een vergunde kinderopvanglocatie tot ze naar de kleuterschool gaan;
30° lager onderwijs: het lager onderwijs, vermeld in het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
31° leerling: de leerling, vermeld in artikel 5, 22°, van het decreet van 8 juni 2007;
32° ouder: de juridische vader, de juridische moeder of meemoeder, van wie de afstamming met het rechtgevende kind of het rechthebbende kind of de recht- hebbende leerling is vastgesteld overeenkomstig titel VII van boek I van het Burgerlijk Wetboek, alsook de adoptant na de adoptie van het kind;
33° private uitbetalingsactor: een private rechtspersoon, vergund met het oog op de uitbetaling van toelagen in het kader van het gezinsbeleid, vermeld in het decreet van 7 juli 2017;
34° rechtgevend kind: een kind dat een recht op gezinsbijslagen doet ontstaan;
35° rechthebbend kind, rechthebbende leerling of student: een kind, leerling of student aan wie de kinderopvangtoeslag, de kleutertoeslag of de selectieve participatietoeslag wordt toegekend;
36° schooljaar: het schooljaar, vermeld in artikel 5, 33°, van het decreet van 8 juni 2007;
37° secundair onderwijs: het onderwijs zoals bedoeld in artikel 3, 37°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 2010 houdende de codificatie betreffende het secundair onderwijs;
38° selectieve participatietoeslagen: toeslagen die tot doel hebben een bijdrage te leveren aan de democratisering van het onderwijs, en die worden toegekend aan de leerling ter ondersteuning van zijn deelname aan het onderwijs of aan de student bovenop de studietoelage ter ondersteuning van zijn deelname aan hoger onderwijs;
39° specifieke ondersteuningsbehoefte: de mate waarin een kind behoefte heeft aan specifieke ondersteuning ten gevolge van een aandoening die een beperking met zich meebrengt voor het kind en zijn omgeving;
40° startbedrag adoptie: een eenmalige toelage die uitbetaald wordt naar aanleiding van de adoptie van een rechtgevend kind;
41° startbedrag geboorte: een eenmalige toelage die uitbetaald wordt naar aanleiding van de geboorte van een rechtgevend kind;
42° student: de student, vermeld in artikel 5, 36°, van het decreet van 8 juni 2007;
43° studietoelage: de studietoelage, vermeld in artikel 5, 38°, van het decreet van 8 juni 2007;
44° toelagen in het kader van het gezinsbeleid:
45° uitbetalingsactoren: het agentschap en de private uitbetalingsactoren;
46° universele participatietoeslagen: toeslagen om bij te dragen in de onder- houds- en opvoedingskosten, en, in voorkomend geval, om bij te dragen in de bijkomende kosten die gepaard gaan met de deelname van de kinderen aan het onderwijs;
47° verblijfplaats: de feitelijke plaats waar de persoon gewoonlijk verblijft;
48° vrijstelling: toelating van de decreetgever aan de Vlaamse Regering om het toepassingsgebied van de betrokken regel uit te breiden en waar nodig in overeenstemming te brengen met regels van internationaal recht;
49° woonplaats: de woonplaats, vermeld in artikel 32, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek en, bij gebrek daaraan, de verblijfplaats van de persoon;
50° wees: een rechtgevend kind van wie minstens een van de ouders is overleden of van wie het vermoeden van afwezigheid van minstens een van de ouders is vastgesteld.
§2. In boek 2 en boek 5 wordt verstaan onder begunstigde: natuurlijke of rechts- persoon aan wie toelagen in het kader van het gezinsbeleid worden toegekend.
§3. In boek 3 wordt verstaan onder:
1° begunstigde: natuurlijke of rechtspersoon aan wie toelagen in het kader van het gezinsbeleid worden toegekend of uitbetaald;
2° bestuurlijke sanctie: een bestuurlijke maatregel of bestuurlijke geldboete;
3° decreet van 19 januari 2018: het decreet van 19 januari 2018 houdende het overheidstoezicht in het kader van het gezondheids- en het welzijnsbeleid;
4° gezinsinspecteur: een personeelslid van de sociale inspectie- en begeleidingsdienst als vermeld in artikel 23 van het decreet van 7 juli 2017;
5° het bevoegde bestuursorgaan: de afdeling van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor de Uitbetaling van Toelagen in het kader van het Gezinsbeleid door de Vlaamse Regering aangesteld om de naleving van de voorschriften inzake de gezinsbijslagen door de gezinnen te bewaken, en die ervoor bevoegd is om bestuurlijke sancties op te leggen;
6° inbreuk: schending van een voorschrift als vermeld in dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan of in het decreet van 7 juli 2017 en de uitvoeringsbesluiten ervan;
7° kennisgeving: een schriftelijke mededeling met een aangetekende brief of elektronisch, als dat een ontvangstbewijs van de geadresseerde oplevert, of door afgifte tegen ontvangstbewijs;
8° toezichthouder: een gezinsinspecteur of zorginspecteur;
9° zorginspecteur: een personeelslid van Zorginspectie met toezichtsopdracht;
10° Zorginspectie: Zorginspectie van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin als vermeld in artikel 3, §2, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 betreffende het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, betreffende de inwerkingtreding van regelgeving tot oprichting van agentschappen in het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en betreffende de wijziging van regelgeving met betrekking tot dat beleidsdomein.
(01.01.2019 - 01.12.2019)
§ 1. De bedragen van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid en, in voorkomend geval, de inkomensgrenzen, vermeld in de delen 1 en 3 van boek 2 en deel 2 van boek 5, worden gekoppeld aan de afgevlakte gezondheidsindex.
Die bedragen zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 103,04 (basis 2013 = 100).
§ 2. Als ingevolge de toepassing van paragraaf 1 de bedragen van de toelagen eindigen op een gedeelte van een cent, wordt het uit te betalen bedrag vastgesteld zonder rekening te houden met het gedeelte van een cent als dat minder dan 0,5 cent bedraagt. Als het gedeelte 0,5 cent of meer bedraagt, wordt het voor een cent gerekend.
De afronding op een cent naar boven of naar beneden wordt gedaan op het totaal uit te betalen bedrag voor het rechtgevende kind, het rechthebbende kind of de rechthebbende leerling.
§ 3. De bedragen en de inkomensgrenzen van de selectieve participatietoeslagen worden geïndexeerd zoals de bedragen, vermeld in artikel 46 van het decreet van 8 juni 2007. De bedragen en inkomensgrenzen die in de artikelen 43, 46, 47 en 48 van dit decreet zijn opgenomen, zijn deze voor het schooljaar 2019-2020.
§ 4. De bedragen bepaald door de Vlaamse Regering in uitvoering van artikel 103, § 2, worden, met toepassing van paragraaf 1, tweede lid, en paragraaf 2, tweede lid, gekoppeld aan de afgevlakte gezondheidsindex.
01.01.2020 - 31.12.2021
§ 1. De bedragen van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid en, in voorkomend geval, de inkomensgrenzen, vermeld in de delen 1 en 3 van boek 2 en deel 2 van boek 5, worden gekoppeld aan de afgevlakte gezondheidsindex.
Die bedragen zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 103,04 (basis 2013 = 100).
De koppeling aan de afgevlakte gezondheidsindex uit het eerste lid wordt beëindigd vanaf 1 januari 2020.
De bedragen van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, en in voorkomend geval, de inkomensgrenzen, vermeld in delen 1 en 3 van boek 2 en deel 2 van boek 5, die ingevolge de koppeling uit het eerste lid en de toepassing van het tweede lid, werden bekomen op 31 december 2019, worden vanaf 1 januari 2020 jaarlijks op 1 september verhoogd met een index van 2 %.
In afwijking van het voorgaande lid start de jaarlijkse verhoging met een index van 2 %, zoals opgenomen in het vorige lid, voor het bedrag voor het derde jongste kind en oudere kinderen, vermeld in artikel 210, § 2, tweede lid, en het bedrag van de leeftijdsbijslagen, vermeld in artikel 212, § 1 en § 2, en artikel 213, zoals die voor deze bedragen ingevolge de koppeling uit het eerste lid werden bekomen op 31 december 2019, vanaf 1 september 2025.
§ 2. Als ingevolge de toepassing van paragraaf 1 de bedragen van de toelagen eindigen op een gedeelte van een cent, wordt het uit te betalen bedrag vastgesteld zonder rekening te houden met het gedeelte van een cent als dat minder dan 0,5 cent bedraagt. Als het gedeelte 0,5 cent of meer bedraagt, wordt het voor een cent gerekend.
De afronding op een cent naar boven of naar beneden wordt gedaan op het totaal uit te betalen bedrag voor het rechtgevende kind, het rechthebbende kind of de rechthebbende leerling.
§ 3. De bedragen en de inkomensgrenzen van de selectieve participatietoeslagen worden geïndexeerd zoals de bedragen, vermeld in artikel 46 van het decreet van 8 juni 2007. De bedragen en inkomensgrenzen die in de artikelen 43, 46, 47 en 48 van dit decreet zijn opgenomen, zijn deze voor het schooljaar 2019-2020.
§ 4. De bedragen bepaald door de Vlaamse Regering in uitvoering van artikel 103, § 2, worden, met toepassing van paragraaf 1, tweede lid, en paragraaf 2, tweede lid, gekoppeld aan de indexmechanismen uit het eerste lid, rekening houdend met de toepassing van het derde lid van de eerste paragraaf, en het vierde lid van de eerste paragraaf.
(01.01.2022 - 30.11.2022)
§ 1. De bedragen van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid en, in voorkomend geval, de inkomensgrenzen, vermeld in de delen 1 en 3 van boek 2 en deel 2 van boek 5, worden gekoppeld aan de afgevlakte gezondheidsindex.
Die bedragen zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 103,04 (basis 2013 = 100).
De koppeling aan de afgevlakte gezondheidsindex uit het eerste lid wordt beëindigd vanaf 1 januari 2020.
De bedragen van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, en in voorkomend geval, de inkomensgrenzen, vermeld in delen 1 en 3 van boek 2 en deel 2 van boek 5, die ingevolge de koppeling uit het eerste lid en de toepassing van het tweede lid, werden bekomen op 31 december 2019, worden vanaf 1 januari 2020 jaarlijks op 1 september verhoogd met een index van 2 %.
In afwijking van het voorgaande lid start de jaarlijkse verhoging met een index van 2 %, zoals opgenomen in het vorige lid, voor het bedrag voor het derde jongste kind en oudere kinderen, vermeld in artikel 210, § 2, tweede lid, en het bedrag van de leeftijdsbijslagen, vermeld in artikel 212, § 1 en § 2, en artikel 213, zoals die voor deze bedragen ingevolge de koppeling uit het eerste lid werden bekomen op 31 december 2019, vanaf 1 september 2025.
In afwijking van het vierde lid wordt het basisbedrag, vermeld in artikel 13, en het bedrag voor het jongste kind en het tweede jongste kind, vermeld in artikel 210, § 2, tweede lid, waar de evolutie gekoppeld is aan de jaarlijkse verhoging met een index van 2%, zoals bepaald in het vierde lid, in 2022, 2023 en 2024 jaarlijks op 1 september verhoogd met een index van 1%.
§ 2. Als ingevolge de toepassing van paragraaf 1 de bedragen van de toelagen eindigen op een gedeelte van een cent, wordt het uit te betalen bedrag vastgesteld zonder rekening te houden met het gedeelte van een cent als dat minder dan 0,5 cent bedraagt. Als het gedeelte 0,5 cent of meer bedraagt, wordt het voor een cent gerekend.
De afronding op een cent naar boven of naar beneden wordt gedaan op het totaal uit te betalen bedrag voor het rechtgevende kind, het rechthebbende kind of de rechthebbende leerling.
§ 3. De bedragen en de inkomensgrenzen van de selectieve participatietoeslagen worden geïndexeerd zoals de bedragen, vermeld in artikel 46 van het decreet van 8 juni 2007. De bedragen en inkomensgrenzen die in de artikelen 43, 46, 47 en 48 van dit decreet zijn opgenomen, zijn deze voor het schooljaar 2019-2020.
§ 4. De bedragen bepaald door de Vlaamse Regering in uitvoering van artikel 103, § 2, worden, met toepassing van paragraaf 1, tweede lid, en paragraaf 2, tweede lid, gekoppeld aan de indexmechanismen uit het eerste lid, rekening houdend met de toepassing van het derde lid van de eerste paragraaf, en het vierde lid van de eerste paragraaf.
(01.12.2022 - 31.08.2023)
§ 1. De bedragen van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid en, in voorkomend geval, de inkomensgrenzen, vermeld in de delen 1 en 3 van boek 2 en deel 2 van boek 5, worden gekoppeld aan de afgevlakte gezondheidsindex.
Die bedragen zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 103,04 (basis 2013 = 100).
De koppeling aan de afgevlakte gezondheidsindex uit het eerste lid wordt beëindigd vanaf 1 januari 2020.
De bedragen van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, en in voorkomend geval, de inkomensgrenzen, vermeld in delen 1 en 3 van boek 2 en deel 2 van boek 5, die ingevolge de koppeling uit het eerste lid en de toepassing van het tweede lid, werden bekomen op 31 december 2019, worden vanaf 1 januari 2020 jaarlijks op 1 september verhoogd met een index van 2 %.
In afwijking van het voorgaande lid start de jaarlijkse verhoging met een index van 2 %, zoals opgenomen in het vorige lid, voor het bedrag voor het derde jongste kind en oudere kinderen, vermeld in artikel 210, § 2, tweede lid, en het bedrag van de leeftijdsbijslagen, vermeld in artikel 212, § 1 en § 2, en artikel 213, zoals die voor deze bedragen ingevolge de koppeling uit het eerste lid werden bekomen op 31 december 2019, vanaf 1 september 2025.
In afwijking van het vierde lid wordt het basisbedrag, vermeld in artikel 13, en het bedrag voor het jongste kind en het tweede jongste kind, vermeld in artikel 210, § 2, tweede lid, waar de evolutie gekoppeld is aan de jaarlijkse verhoging met een index van 2%, zoals bepaald in het vierde lid, op 1 september 2022 en op 1 december 2022 verhoogd met een index van 1%.
§ 2. Als ingevolge de toepassing van paragraaf 1 de bedragen van de toelagen eindigen op een gedeelte van een cent, wordt het uit te betalen bedrag vastgesteld zonder rekening te houden met het gedeelte van een cent als dat minder dan 0,5 cent bedraagt. Als het gedeelte 0,5 cent of meer bedraagt, wordt het voor een cent gerekend.
De afronding op een cent naar boven of naar beneden wordt gedaan op het totaal uit te betalen bedrag voor het rechtgevende kind, het rechthebbende kind of de rechthebbende leerling.
§ 3. De bedragen en de inkomensgrenzen van de selectieve participatietoeslagen worden geïndexeerd zoals de bedragen, vermeld in artikel 46 van het decreet van 8 juni 2007. De bedragen en inkomensgrenzen die in de artikelen 43, 46, 47 en 48 van dit decreet zijn opgenomen, zijn deze voor het schooljaar 2019-2020.
§ 4. De bedragen bepaald door de Vlaamse Regering in uitvoering van artikel 103, § 2, worden, met toepassing van paragraaf 1, tweede lid, en paragraaf 2, tweede lid, gekoppeld aan de indexmechanismen uit het eerste lid, rekening houdend met de toepassing van het derde lid van de eerste paragraaf, en het vierde lid van de eerste paragraaf.
§1. Kind en Gezin, de geschillencommissie, het agentschap, de uitbetalingsactoren, de organisatoren kinderopvang en het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming verwerken alle noodzakelijke persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid en gerechtelijke gegevens, over de rechtgevende kinderen en de rechthebbende kinderen, leerlingen en studenten, de bijslagtrekkenden of de begunstigden en hun gezin om hun taken in het kader van dit decreet, het decreet van 7 juli 2017 en het decreet van 30 juni 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin te kunnen uitvoeren.
§2. Het agentschap en de uitbetalingsactoren verwerken met het oog op de vaststelling van het recht op toelagen in het kader van het gezinsbeleid, de berekening en de toekenning van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid de volgende categorieën van persoonsgegevens:
1° identificatiegegevens;
2° financiële bijzonderheden;
3° persoonlijke kenmerken;
4° de samenstelling van het gezin;
5° gegevens over kinderopvang;
6° gegevens over pleegzorg en adoptie;
7° opleiding en vorming;
8° beroepsmatige of gelijkgestelde situaties, alsook gegevens met betrekking tot de sociale zekerheid;
9° gegevens over de lichamelijke en de psychische gezondheid;
10° gegevens over gerechtelijke maatregelen;
11° gegevens over de plaatsing, overeenkomstig artikel 68 van dit decreet.
Het agentschap en de uitbetalingsactoren zijn, elk wat hen betreft, verwerkings- verantwoordelijke voor bovenvermelde persoonsgegevens die zij verwerken.
§3. Het agentschap verwerkt de in de tweede paragraaf vermelde categorieën persoonsgegevens met het oog op de uitoefening van het toezicht en de handhaving, vermeld in boek 3, deel 2.
Het agentschap is verwerkingsverantwoordelijke voor de persoonsgegevens die ze in het kader van het toezicht en de handhaving verwerkt.
§4. Kind en Gezin verwerkt de in de tweede paragraaf vermelde categorieën persoonsgegevens in het kader van zijn opdracht, vermeld in artikel 7/1, 4°, van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin.
Kind en Gezin verwerkt identificatiegegevens met het oog op het beheren van het kadaster van toelagen in het kader van het gezinsbeleid, vermeld in artikel 7/1, 5°, van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin.
Kind en Gezin is de verwerkingsverantwoordelijke voor bovenstaande verwerkingen.
§5. De geschillencommissie verwerkt de in de tweede paragraaf vermelde categorieën persoonsgegevens met het oog op de behandeling van de beroepen die bij haar worden ingesteld overeenkomstig artikel 104 van dit decreet.
Kind en Gezin is de verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens door de geschillencommissie.
§6. De organisatoren kinderopvang verwerken de in de tweede paragraaf, 1° en 5°, vermelde categorieën persoonsgegevens met het oog op de toekenning van de kinderopvangtoeslag, vermeld in artikel 51 en 52.
§7. Het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming verwerkt de in de tweede paragraaf, 1° en 7°, vermelde categorieën persoonsgegevens met het oog op de vaststelling van het recht op toelagen in het kader van het gezinsbeleid, de berekening en de toekenning van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid.
§8. De Vlaamse Regering legt, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, nadere regels vast voor de verwerking van de persoonsgegevens en bepaalt welke persoonsgegevens relevant zijn voor de uitbetaling van welke toelage.
§9. Informatiegegevens verkregen in het kader van de toepassing van dit decreet en van het decreet van 7 juli 2017, waaronder ook persoonsgegevens als vermeld in paragraaf 2, verkregen bij een authentieke bron, en toegevoegd aan het elektronisch dossier, hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en de nadere regels voor de bewaring van die informatiegegevens opdat hun bewijskracht naar herkomst en datum vaststaat.
§10. Elektronische formulieren, ter beschikking gesteld door het agentschap of Kind en Gezin in het kader van de toepassing van dit decreet en van het decreet van 7 juli 2017, alsook de weergave ervan op een leesbare drager, hebben dezelfde bewijswaarde als papieren formulieren met dezelfde titel, op voorwaarde dat ze ingevuld, gevalideerd en bezorgd worden overeenkomstig de voorwaarden die de Vlaamse Regering bepaalt.
Fotografische of elektronische afschriften van documenten, bewaard door de uitbetalingsactoren, door het agentschap, door Kind en Gezin of door de geschillencommissie, hebben, behoudens bewijs van het tegendeel, dezelfde bewijswaarde als de originele documenten, indien zij door deze instanties of onder hun controle werden verwerkt.
§11. De persoonsgegevens, vermeld in de tweede paragraaf, worden door de uitbetalingsactoren bewaard tot vijf jaar na de afsluiting van het gezinsdossier.
De Vlaamse Regering kan voor rechtgevende kinderen die onder toepassing van artikel 210, §1, of titel 2 van deel 2 van boek 5 vallen afwijkingen op het eerste lid voorzien.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 3 van het decreet van 1 juli 2022 tot wijziging van artikel 5 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie, tot wijziging van het Groeipakketdecreet van 2018 en tot uitlegging van artikel 8 van het Groeipakketdecreet van 2018 (B.S. 29.07.2022)
§1. Het agentschap Opgroeien regie, de geschillencommissie, het agentschap, de uitbetalingsactoren, de organisatoren kinderopvang en het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming verwerken alle noodzakelijke persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens over de gezondheid en gerechtelijke gegevens, over de rechtgevende en de rechthebbende kinderen, leerlingen en studenten, de bijslagtrekkenden of de begunstigden en hun gezin, om hun taken uit te voeren in het kader van dit decreet, het decreet van 7 juli 2017 en het decreet van 30 april 2004.
§2. Het agentschap en de uitbetalingsactoren verwerken met het oog op de vaststelling van het recht op toelagen in het kader van het gezinsbeleid, de berekening en de toekenning van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid de volgende categorieën van persoonsgegevens:
1° identificatiegegevens;
2° financiële bijzonderheden;
3° persoonlijke kenmerken;
4° de samenstelling van het gezin;
5° gegevens over kinderopvang;
6° gegevens over pleegzorg en adoptie;
7° opleiding en vorming;
8° beroepsmatige of gelijkgestelde situaties, alsook gegevens met betrekking tot de sociale zekerheid;
9° gegevens over de lichamelijke en de psychische gezondheid;
10° gegevens over gerechtelijke maatregelen;
11° gegevens over de plaatsing, overeenkomstig artikel 68 van dit decreet.
Het agentschap en de uitbetalingsactoren zijn, elk wat hen betreft, verwerkings- verantwoordelijke voor bovenvermelde persoonsgegevens die zij verwerken.
§3. Het agentschap verwerkt de in de tweede paragraaf vermelde categorieën persoonsgegevens met het oog op de uitoefening van het toezicht en de handhaving, vermeld in boek 3, deel 2.
Het agentschap is verwerkingsverantwoordelijke voor de persoonsgegevens die ze in het kader van het toezicht en de handhaving verwerkt.
§4. Het agentschap Opgroeien regie verwerkt de categorieën van persoonsgegevens, vermeld in paragraaf 2, in het kader van zijn opdracht, vermeld in artikel 7/1, eerste lid, 4°, van het decreet van 30 april 2004.
Het agentschap Opgroeien regie verwerkt identificatiegegevens met het oog op het beheer van het kadaster van toelagen in het kader van het gezinsbeleid, vermeld in artikel 7/1, eerste lid, 5°, van het decreet van 30 april 2004.
Het agentschap Opgroeien regie is de verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerkingen, vermeld in het eerste en tweede lid.
§5. De geschillencommissie verwerkt de in de tweede paragraaf vermelde categorieën persoonsgegevens met het oog op de behandeling van de beroepen die bij haar worden ingesteld overeenkomstig artikel 104 van dit decreet.
Kind en Gezin is de verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens door de geschillencommissie.
§6. De organisatoren kinderopvang verwerken de in de tweede paragraaf, 1° en 5°, vermelde categorieën persoonsgegevens met het oog op de toekenning van de kinderopvangtoeslag, vermeld in artikel 51 en 52.
§7. Het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming verwerkt de in de tweede paragraaf, 1° en 7°, vermelde categorieën persoonsgegevens met het oog op de vaststelling van het recht op toelagen in het kader van het gezinsbeleid, de berekening en de toekenning van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid.
§8. De Vlaamse Regering legt, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, nadere regels vast voor de verwerking van de persoonsgegevens en bepaalt welke persoonsgegevens relevant zijn voor de uitbetaling van welke toelage.
§9. Informatiegegevens verkregen in het kader van de toepassing van dit decreet en van het decreet van 7 juli 2017, waaronder ook persoonsgegevens als vermeld in paragraaf 2, verkregen bij een authentieke bron, en toegevoegd aan het elektronisch dossier, hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en de nadere regels voor de bewaring van die informatiegegevens opdat hun bewijskracht naar herkomst en datum vaststaat.
§10. Elektronische formulieren, ter beschikking gesteld door het agentschap of het agentschap Opgroeien regie in het kader van de toepassing van dit decreet en van het decreet van 7 juli 2017, alsook de weergave ervan op een leesbare drager, hebben dezelfde bewijswaarde als papieren formulieren met dezelfde titel, op voorwaarde dat ze ingevuld, gevalideerd en bezorgd worden overeenkomstig de voorwaarden die de Vlaamse Regering bepaalt.
Fotografische of elektronische afschriften van documenten, bewaard door de uitbetalingsactoren, door het agentschap, door het agentschap Opgroeien regie of door de geschillencommissie, hebben, behoudens bewijs van het tegendeel, dezelfde bewijswaarde als de originele documenten, indien zij door deze instanties of onder hun controle werden verwerkt.
§11. De persoonsgegevens, vermeld in de tweede paragraaf, worden door de uitbetalingsactoren bewaard tot vijf jaar na de afsluiting van het gezinsdossier.
De Vlaamse Regering kan voor rechtgevende kinderen die onder toepassing van artikel 210, §1, of titel 2 van deel 2 van boek 5 vallen afwijkingen op het eerste lid voorzien.
§1. Het agentschap Opgroeien regie, de geschillencommissie, het agentschap, de uitbetalingsactoren, de organisatoren kinderopvang en het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming verwerken alle noodzakelijke persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens over de gezondheid en gerechtelijke gegevens, over de rechtgevende en de rechthebbende kinderen, leerlingen en studenten, de bijslagtrekkenden of de begunstigden en hun gezin, om hun taken uit te voeren in het kader van dit decreet, het decreet van 7 juli 2017 en het decreet van 30 april 2004.
§2. Het agentschap en de uitbetalingsactoren verwerken met het oog op de vaststelling van het recht op toelagen in het kader van het gezinsbeleid, de berekening en de toekenning van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid de volgende categorieën van persoonsgegevens:
1° identificatiegegevens;
2° financiële bijzonderheden;
3° persoonlijke kenmerken;
4° de samenstelling van het gezin;
5° gegevens over kinderopvang;
6° gegevens over pleegzorg en adoptie;
7° opleiding en vorming;
8° beroepsmatige of gelijkgestelde situaties, alsook gegevens met betrekking tot de sociale zekerheid;
9° gegevens over de lichamelijke en de psychische gezondheid;
10° gegevens over gerechtelijke maatregelen;
11° gegevens over de plaatsing, overeenkomstig artikel 68 van dit decreet;
12° gegevens over de niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning.
Het agentschap en de uitbetalingsactoren zijn, elk wat hen betreft, verwerkings- verantwoordelijke voor bovenvermelde persoonsgegevens die zij verwerken.
§3. Het agentschap verwerkt de in de tweede paragraaf vermelde categorieën persoonsgegevens met het oog op de uitoefening van het toezicht en de handhaving, vermeld in boek 3, deel 2.
Het agentschap is verwerkingsverantwoordelijke voor de persoonsgegevens die ze in het kader van het toezicht en de handhaving verwerkt.
§4. Het agentschap Opgroeien regie verwerkt de categorieën van persoonsgegevens, vermeld in paragraaf 2, in het kader van zijn opdracht, vermeld in artikel 7/1, eerste lid, 4°, van het decreet van 30 april 2004.
Het agentschap Opgroeien regie verwerkt identificatiegegevens met het oog op het beheer van het kadaster van toelagen in het kader van het gezinsbeleid, vermeld in artikel 7/1, eerste lid, 5°, van het decreet van 30 april 2004.
Het agentschap Opgroeien regie is de verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerkingen, vermeld in het eerste en tweede lid.
§5. De geschillencommissie verwerkt de in de tweede paragraaf vermelde categorieën persoonsgegevens met het oog op de behandeling van de beroepen die bij haar worden ingesteld overeenkomstig artikel 104 van dit decreet.
Kind en Gezin is de verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens door de geschillencommissie.
§6. De organisatoren kinderopvang verwerken de in de tweede paragraaf, 1° en 5°, vermelde categorieën persoonsgegevens met het oog op de toekenning van de kinderopvangtoeslag, vermeld in artikel 51 en 52.
§7. Het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming verwerkt de in de tweede paragraaf, 1° en 7°, vermelde categorieën persoonsgegevens met het oog op de vaststelling van het recht op toelagen in het kader van het gezinsbeleid, de berekening en de toekenning van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid.
§8. De Vlaamse Regering legt, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, nadere regels vast voor de verwerking van de persoonsgegevens en bepaalt welke persoonsgegevens relevant zijn voor de uitbetaling van welke toelage.
§9. Informatiegegevens verkregen in het kader van de toepassing van dit decreet en van het decreet van 7 juli 2017, waaronder ook persoonsgegevens als vermeld in paragraaf 2, verkregen bij een authentieke bron, en toegevoegd aan het elektronisch dossier, hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en de nadere regels voor de bewaring van die informatiegegevens opdat hun bewijskracht naar herkomst en datum vaststaat.
§10. Elektronische formulieren, ter beschikking gesteld door het agentschap of het agentschap Opgroeien regie in het kader van de toepassing van dit decreet en van het decreet van 7 juli 2017, alsook de weergave ervan op een leesbare drager, hebben dezelfde bewijswaarde als papieren formulieren met dezelfde titel, op voorwaarde dat ze ingevuld, gevalideerd en bezorgd worden overeenkomstig de voorwaarden die de Vlaamse Regering bepaalt.
Fotografische of elektronische afschriften van documenten, bewaard door de uitbetalingsactoren, door het agentschap, door het agentschap Opgroeien regie of door de geschillencommissie, hebben, behoudens bewijs van het tegendeel, dezelfde bewijswaarde als de originele documenten, indien zij door deze instanties of onder hun controle werden verwerkt.
§11. De persoonsgegevens, vermeld in de tweede paragraaf, worden door de uitbetalingsactoren bewaard tot vijf jaar na de afsluiting van het gezinsdossier.
De Vlaamse Regering kan voor rechtgevende kinderen die onder toepassing van artikel 210, §1, of titel 2 van deel 2 van boek 5 vallen afwijkingen op het eerste lid voorzien.
Boek 2. Toelagen in het kader van het gezinsbeleid
Deel 1. Gezinsbijslagen
Titel 1. Rechtgevend kind
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 4 van het decreet van 1 juli 2022 tot wijziging van artikel 5 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie, tot wijziging van het Groeipakketdecreet van 2018 en tot uitlegging van artikel 8 van het Groeipakketdecreet van 2018 (B.S. 29.07.2022)
§1. Een kind geeft recht op gezinsbijslagen als het:
- zijn woonplaats heeft in het Nederlandse taalgebied. Het kind van wie het bewijs niet geleverd wordt dat het de Belgische nationaliteit bezit, moet toegelaten of gemachtigd zijn om in het Rijk te verblijven of er zich te vestigen overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
- verdwenen of ontvoerd is en voldoet aan de voorwaarden, vermeld in punt 1°, op het moment van de verdwijning of ontvoering.
Onder kind dat verdwenen is, moet worden verstaan het kind dat onvrijwillig niet langer op zijn woonplaats verblijft, en over wie er geen nieuws is, behalve als blijkt dat het kind, naar alle waarschijnlijkheid, overleden is in omstandigheden zoals een ongeval of een ramp, zelfs als het lichaam niet is teruggevonden. De verdwijning kan bewezen worden met alle rechtsmiddelen. Het kind dat door een van de ouders is meegenomen, wordt niet als verdwenen kind beschouwd.
Onder kind dat het voorwerp uitmaakt van een ontvoering moet worden verstaan het kind dat met een handeling wederrechtelijk onttrokken wordt aan het gezag van één ouder of van beide ouders, van vader of moeder, of van de persoon die de begunstigde was onmiddellijk voor die handeling, overeenkomstig dit decreet, of aan het gezag van de instelling waar het kind door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid geplaatst was, als de handeling:
a) het voorwerp uitmaakt van een klacht of van een aangifte bij de politie, het parket of de Belgische overheden die bevoegd zijn inzake de ontvoering van kinderen; en
b) betrekking heeft op een kind van minder dan achttien jaar oud.
De Vlaamse Regering kan algemene vrijstellingen van het eerste lid, 1°, bepalen.
Een persoon die over een verblijfsrecht beschikt omdat hij gemachtigd is in België te verblijven om er te studeren of een beroepsopleiding te volgen, om er vrijwilligerswerk uit te oefenen of om er als au-pairjongere te werken, geeft geen recht op gezinsbijslagen. De kinderen van die personen die voldoen aan de voorwaarden van het eerste lid, geven wel recht op gezinsbijslagen.
De gezinsbijslag wordt in het geval, vermeld in het eerste lid, 2°, toegekend overeenkomstig de door de Vlaamse Regering bepaalde voorwaarden.
§2. Het kind, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, geeft recht op gezinsbijslagen:
1° tot en met de maand waarin het 18 jaar wordt;
2° tot en met de maand waarin het 21 jaar wordt als het een specifieke ondersteuningsbehoefte heeft als vermeld in artikel 16;
3° tot en met de maand waarin het kind 25 jaar wordt als het leerling, student, stagiair of schoolverlater is, overeenkomstig de door de Vlaamse Regering bepaalde voorwaarden en met behoud van de toepassing van punt 1° en 2°;
4° zonder leeftijdsbeperking voor de toepassing van boek 5, deel 2, als het ten minste 21 jaar oud was op 1 juli 1987 en behoort tot een van de categorieën, vermeld in artikel 63, eerste lid, 2°, van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, zoals dat gold vóór de wijziging door de wet van 29 december 1990.
De gezinsbijslag wordt in de gevallen, vermeld in het eerste lid, 2°, 3° en 4°, toegekend overeenkomstig de door de Vlaamse Regering bepaalde voorwaarden.
De Vlaamse Regering kan bepaalde categorieën van kinderen die vóór 1 januari 2019 recht hadden op kinderbijslag of toeslagen op basis van de kinderbijslagreglementering, en die uitgesloten worden van dat recht door de toepassing van het eerste lid, recht geven op gezinsbijslagen.
§3. De gezinsbijslagen zijn niet verschuldigd voor de kinderen die worden opgevoed of lessen volgen buiten België.
De Vlaamse Regering kan algemene vrijstellingen van het vorige lid verlenen.
Titel 2. Startbedragen
Hoofdstuk 1. Startbedrag geboorte
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 54 van het decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van diverse decreten over welzijn, volksgezondheid en gezin (B.S. 18.06.2021)
§1. De geboorte van een rechtgevend kind geeft recht op een startbedrag geboorte van 1100 euro.
De begunstigde kan het startbedrag geboorte aanvragen na minstens vijf maanden zwangerschap. Bij een aanvraag voorafgaand aan de geboorte wordt een geneeskundig getuigschrift gevoegd dat de vermoedelijke geboortedatum vermeldt.
Het startbedrag wordt op zijn vroegst uitbetaald aan de begunstigde of begunstigden twee maanden vóór de vermoedelijke geboortedatum van het rechtgevende kind dat is opgenomen in het getuigschrift, vermeld in het tweede lid, op voorwaarde dat de zwangere persoon op het ogenblik van de voorafbetaling voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 8, §1, eerste lid, 1°.
§2. Ook een kind voor wie een akte van aangifte van levenloos kind overeenkomstig artikel 80bis van het Burgerlijk Wetboek is opgesteld door de ambtenaar van de burgerlijke stand, geeft recht op het startbedrag geboorte.
Titel 4. Zorgtoeslagen
Hoofdstuk 1. Wezentoeslag
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 66 van het Programmadecreet bij de begroting 2023 van 16 december 2022 (B.S. 29.12.2022)
§1. De wezentoeslag bedraagt 50 procent van het basisbedrag in een van de volgende gevallen:
1° een van de ouders van een rechtgevend kind is overleden;
2° de vrederechter heeft een vermoeden van afwezigheid als vermeld in artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek, van een van de ouders van een rechtgevend kind vastgesteld.
De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen waaronder de toeslag, vermeld in het eerste lid, wordt toegekend.
§2. De wezentoeslag bedraagt 100 procent van het basisbedrag in een van de volgende gevallen:
1° beide ouders van een rechtgevend kind zijn overleden;
2° de enige bekende ouder van het rechtgevende kind is overleden;
3° een van de ouders van een rechtgevend kind is overleden en de vrederechter heeft een vermoeden van afwezigheid als vermeld in artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek, van de andere ouder vastgesteld;
4° de vrederechter heeft een vermoeden van afwezigheid als vermeld in artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek, van beide ouders of van de enige gekende ouder van een rechtgevend kind vastgesteld.
De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen waaronder de toeslag, vermeld in het eerste lid, wordt toegekend.
§3. De wezentoeslag wordt onmiddellijk stopgezet als de vermoedelijk afwezige ouder, bedoeld in paragraaf 1, terugkeert of als de vrederechter een einde aan het mandaat van de gerechtelijke bewindvoerder maakt overeenkomstig artikel 117 van het Burgerlijk Wetboek.
Hoofdstuk 2. Zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 55 van het decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van diverse decreten over welzijn, volksgezondheid en gezin (B.S. 18.06.2021)
§1. Het basisbedrag, vermeld in artikel 13, wordt voor het rechtgevende kind verhoogd met een maandelijkse zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte als het kind een specifieke ondersteuningsbehoefte heeft die voortvloeit uit een aandoening die gevolgen heeft voor hemzelf, op het vlak van lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of op het vlak van activiteit en participatie, of voor zijn familiale omgeving.
Naargelang de ernst van de ondersteuningsbehoefte bedraagt de toeslag, vermeld in het eerste lid, 80,75 euro, 107,55 euro, 250,97 euro, 414,28 euro, 471,07 euro, 504,71 euro of 538,36 euro.
De Vlaamse Regering kan de nadere voorwaarden bepalen waaronder de toeslag, vermeld in het eerste lid, wordt toegekend, en wie de ernst van de ondersteuningsbehoefte bepaalt en de toeslag begroot.
Als de toekenning van de toeslag, vermeld in het eerste lid, het gevolg is van een weigering van behandeling, wordt de toeslag niet toegekend. De Vlaamse Regering kan ook bepalen door wie en volgens welke regels de weigering van behandeling wordt vastgesteld.
§2. Kind en Gezin neemt de kosten van de medische onderzoeken die uitgevoerd zijn met toepassing van paragraaf 1, alsook de daaraan verbonden administratiekosten ten laste.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 46 van het decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, de codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 en het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, wat betreft de afstemming op het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid (B.S. 15.05.2019)
§1. Het basisbedrag, vermeld in artikel 13, wordt voor het rechtgevende kind verhoogd met een maandelijkse zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte als het kind een specifieke ondersteuningsbehoefte heeft die voortvloeit uit een aandoening die gevolgen heeft voor hemzelf, op het vlak van lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of op het vlak van activiteit en participatie, of voor zijn familiale omgeving.
Naargelang de ernst van de ondersteuningsbehoefte bedraagt de toeslag, vermeld in het eerste lid, 80,75 euro, 107,55 euro, 250,97 euro, 414,28 euro, 471,07 euro, 504,71 euro of 538,36 euro.
De Vlaamse Regering kan de nadere voorwaarden bepalen waaronder de toeslag, vermeld in het eerste lid, wordt toegekend, en wie de ernst van de ondersteuningsbehoefte bepaalt en de toeslag begroot.
Als de toekenning van de toeslag, vermeld in het eerste lid, het gevolg is van een weigering van behandeling, wordt de toeslag niet toegekend. De Vlaamse Regering kan ook bepalen door wie en volgens welke regels de weigering van behandeling wordt vastgesteld.
§2. Het agentschap neemt de kosten van de medische onderzoeken die uitgevoerd zijn met toepassing van paragraaf 1, alsook de daaraan verbonden administratiekosten ten laste.
Titel 5. Sociale toeslagen
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 56 van het decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van diverse decreten over welzijn, volksgezondheid en gezin (B.S. 18.06.2021)
Het basisbedrag, vermeld in artikel 13, wordt voor het rechtgevende kind verhoogd met een maandelijkse sociale toeslag als de inkomsten van het gezin van de begunstigden bepaalde grenzen niet overschrijden.
Het bedrag van de toeslag, vermeld in het eerste lid, bedraagt:
1° 50 euro per kind voor gezinnen tot en met twee rechtgevende kinderen, waarvan de gezinsinkomsten op jaarbasis niet meer dan 30.378,60 euro bedragen;
2° 80 euro per kind voor gezinnen met meer dan twee rechtgevende kinderen, waarvan de gezinsinkomsten op jaarbasis niet meer dan 30.386,52 euro bedragen;
3° 60 euro per kind voor gezinnen met meer dan twee rechtgevende kinderen, waarvan de gezinsinkomsten op jaarbasis tussen 30.386,52 euro en 60.000 euro liggen.
Als ten gevolge van een gelijkmatig verdeelde huisvesting, bepaald of bekrachtigd door de bevoegde rechtbank, de huisvesting van het rechtgevende kind gelijk is verdeeld tussen de ouders, wordt het bedrag van de toeslag gehalveerd toegekend in elk rechtgevend gezin.
Als de huisvesting van het rechtgevende kind niet gelijk is verdeeld tussen beide ouders, zoals bepaald of bekrachtigd door de bevoegde rechtbank, wordt het kind voor de toepassing van het tweede lid alleen meegeteld in het gezin waar het kind meer dan de helft van de tijd verblijft.
Als de al dan niet gelijkmatig verdeelde huisvesting van het rechtgevende kind niet is bepaald of bekrachtigd door de bevoegde rechtbank, wordt ervan uitgegaan dat de huisvesting van het rechtgevende kind gelijk is verdeeld tussen de ouders en wordt het bedrag van de toeslag gehalveerd toegekend in elk rechtgevend gezin.
Als het rechtgevende kind is geplaatst door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid in een pleeggezin, wordt het kind voor de berekening van de toeslag en de gezinsgrootte, vermeld in het tweede lid, in het pleeggezin volledig meegeteld.
Als het rechtgevende kind is geplaatst door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid in een instelling, wordt het kind voor de berekening van de toeslag en de gezinsgrootte, vermeld in het tweede lid, in het gezin waar het verbleef voorafgaand aan de plaatsing, volledig meegeteld. In toepassing van artikel 68, §3, wordt het kind daarentegen niet meegeteld in het gezin waar het verbleef voorafgaand aan de plaatsing.
De Vlaamse Regering bepaalt met welke inkomsten van welke personen rekening wordt gehouden om de gezinsinkomsten, vermeld in het eerste lid, vast te stellen. Ze bepaalt de periode waarin de sociale toeslag wordt toegekend, en ze kan de gezinsgrootte nader bepalen. De Vlaamse Regering stelt ook een alarmbelprocedure vast voor de onmiddellijke aanpassing van het recht op sociale toeslag.
Het basisbedrag, vermeld in artikel 13, wordt voor het rechtgevende kind verhoogd met een maandelijkse sociale toeslag als de inkomsten van het gezin van de begunstigden bepaalde grenzen niet overschrijden.
Het bedrag van de toeslag, vermeld in het eerste lid, bedraagt:
1° 50 euro per kind voor gezinnen tot en met twee rechtgevende kinderen, waarvan de gezinsinkomsten op jaarbasis niet meer dan 30.378,60 euro bedragen;
2° 80 euro per kind voor gezinnen met meer dan twee rechtgevende kinderen, waarvan de gezinsinkomsten op jaarbasis niet meer dan 30.378,60 euro bedragen;
3° 60 euro per kind voor gezinnen met meer dan twee rechtgevende kinderen, waarvan de gezinsinkomsten op jaarbasis tussen 30.378,60 euro en 60.000 euro liggen.
Als ten gevolge van een gelijkmatig verdeelde huisvesting, bepaald of bekrachtigd door de bevoegde rechtbank, de huisvesting van het rechtgevende kind gelijk is verdeeld tussen de ouders, wordt het bedrag van de toeslag gehalveerd toegekend in elk rechtgevend gezin.
Als de huisvesting van het rechtgevende kind niet gelijk is verdeeld tussen beide ouders, zoals bepaald of bekrachtigd door de bevoegde rechtbank, wordt het kind voor de toepassing van het tweede lid alleen meegeteld in het gezin waar het kind meer dan de helft van de tijd verblijft.
Als de al dan niet gelijkmatig verdeelde huisvesting van het rechtgevende kind niet is bepaald of bekrachtigd door de bevoegde rechtbank, wordt ervan uitgegaan dat de huisvesting van het rechtgevende kind gelijk is verdeeld tussen de ouders en wordt het bedrag van de toeslag gehalveerd toegekend in elk rechtgevend gezin.
Als het rechtgevende kind is geplaatst door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid in een pleeggezin, wordt het kind voor de berekening van de toeslag en de gezinsgrootte, vermeld in het tweede lid, in het pleeggezin volledig meegeteld.
Als het rechtgevende kind is geplaatst door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid in een instelling, wordt het kind voor de berekening van de toeslag en de gezinsgrootte, vermeld in het tweede lid, in het gezin waar het verbleef voorafgaand aan de plaatsing, volledig meegeteld. In toepassing van artikel 68, §3, wordt het kind daarentegen niet meegeteld in het gezin waar het verbleef voorafgaand aan de plaatsing.
De Vlaamse Regering bepaalt met welke inkomsten van welke personen rekening wordt gehouden om de gezinsinkomsten, vermeld in het eerste lid, vast te stellen. Ze bepaalt de periode waarin de sociale toeslag wordt toegekend, en ze kan de gezinsgrootte nader bepalen. De Vlaamse Regering stelt ook een alarmbelprocedure vast voor de onmiddellijke aanpassing van het recht op sociale toeslag.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 5, 1°, 2°, 3° en 4° van het decreet van 1 juli 2022 tot wijziging van artikel 5 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie, tot wijziging van het Groeipakketdecreet van 2018 en tot uitlegging van artikel 8 van het Groeipakketdecreet van 2018 (B.S. 29.07.2022)
Het basisbedrag, vermeld in artikel 13, wordt voor het rechtgevende kind verhoogd met een maandelijkse sociale toeslag als de inkomsten van het gezin van de begunstigden bepaalde grenzen niet overschrijden.
Het bedrag van de toeslag, vermeld in het eerste lid, bedraagt:
- 50 euro per kind voor gezinnen tot en met twee rechtgevende kinderen, waarvan de gezinsinkomsten op jaarbasis niet meer dan 30.378,60 euro bedragen;
- 80 euro per kind voor gezinnen met meer dan twee rechtgevende kinderen, waarvan de gezinsinkomsten op jaarbasis niet meer dan 30.378,60 euro bedragen;
- 60 euro per kind voor gezinnen met meer dan twee rechtgevende kinderen, waarvan de gezinsinkomsten op jaarbasis tussen 30.378,60 euro en 60.000 euro liggen.
Als ten gevolge van een gelijkmatig verdeelde huisvesting, bepaald of bekrachtigd door de bevoegde rechtbank, de huisvesting van het rechtgevende kind gelijk is verdeeld tussen de ouders, wordt het bedrag van de toeslag gehalveerd toegekend in elk rechtgevend gezin.
Als de huisvesting van het rechtgevende kind niet gelijk is verdeeld tussen beide ouders, zoals bepaald of bekrachtigd door de bevoegde rechtbank, wordt het kind voor de toepassing van het tweede lid alleen meegeteld in het gezin waar het kind meer dan de helft van de tijd verblijft.
Als de al dan niet gelijkmatig verdeelde huisvesting van het rechtgevende kind niet is bepaald of bekrachtigd door de bevoegde rechtbank, wordt ervan uitgegaan dat de huisvesting van het rechtgevende kind gelijk is verdeeld tussen de ouders en wordt het bedrag van de toeslag gehalveerd toegekend in elk rechtgevend gezin.
Als het rechtgevende kind is geplaatst door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid in een pleeggezin, wordt het kind voor de berekening van de toeslag en de gezinsgrootte, vermeld in het tweede lid, in het pleeggezin volledig meegeteld.
Als het rechtgevende kind materiële ondersteuning krijgt als vermeld in artikel 68, § 2/1, wordt het kind voor de berekening van de toeslag en de gezinsgrootte, vermeld in het tweede lid, in het gezin waar het verbleef voorafgaand aan de plaatsing, volledig meegeteld. In toepassing van artikel 68, §3, wordt het kind daarentegen niet meegeteld in het gezin waar het verbleef voorafgaand aan de plaatsing.
De Vlaamse Regering bepaalt met welke inkomsten van welke personen rekening wordt gehouden om de gezinsinkomsten, vermeld in het eerste lid, vast te stellen. Ze bepaalt de periode waarin de sociale toeslag wordt toegekend, en ze kan de gezinsgrootte nader bepalen. De Vlaamse Regering stelt ook een alarmbelprocedure vast voor de onmiddellijke aanpassing van het recht op sociale toeslag.
Het basisbedrag, vermeld in artikel 13, wordt voor het rechtgevende kind verhoogd met een maandelijkse sociale toeslag als de inkomsten van het gezin van de begunstigden bepaalde grenzen niet overschrijden.
Het bedrag van de toeslag, vermeld in het eerste lid, bedraagt:
- 50 euro per kind voor gezinnen tot en met twee rechtgevende kinderen, waarvan de gezinsinkomsten op jaarbasis niet meer dan 30.378,60 euro bedragen;
- 80 euro per kind voor gezinnen met meer dan twee rechtgevende kinderen, waarvan de gezinsinkomsten op jaarbasis niet meer dan 30.378,60 euro bedragen;
- 60 euro per kind voor gezinnen met meer dan twee rechtgevende kinderen, waarvan de gezinsinkomsten op jaarbasis tussen 30.378,60 euro en 60.000 euro liggen.
Als ten gevolge van een gelijkmatig verdeelde huisvesting, de huisvesting van het rechtgevende kind gelijk is verdeeld tussen de ouders, wordt het bedrag van de toeslag gehalveerd toegekend in elk rechtgevend gezin.
Als de huisvesting van het rechtgevende kind niet gelijk is verdeeld tussen beide ouders, wordt het kind voor de toepassing van het tweede lid alleen meegeteld in het gezin waar het kind meer dan de helft van de tijd verblijft.
Als de al dan niet gelijkmatig verdeelde huisvesting van het rechtgevende kind niet is bepaald of bekrachtigd door de bevoegde rechtbank, wordt ervan uitgegaan dat de huisvesting van het rechtgevende kind gelijk is verdeeld tussen de ouders.
Voor de huisvesting van het meerderjarige rechtgevend kind wordt uitgegaan van de woonplaats van het kind.
In afwijking van het zesde lid blijft de vastgestelde huisvesting overeenkomstig het vijfde lid die geldt op het moment dat het kind meerderjarig wordt, gelden.
In afwijking van het zesde en zevende lid kan de al dan niet gelijkmatig verdeelde huisvesting van het meerderjarige rechtgevend kind worden bepaald op grond van een overeenkomst, waarin de al dan niet gelijkmatig verdeelde huisvesting van het rechtgevende kind uitdrukkelijk wordt bepaald, en die is geregistreerd conform artikel 1 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten.
Als het rechtgevende kind is geplaatst door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid in een pleeggezin, wordt het kind voor de berekening van de toeslag en de gezinsgrootte, vermeld in het tweede lid, in het pleeggezin volledig meegeteld.
Als het rechtgevende kind materiële ondersteuning krijgt als vermeld in artikel 68, § 2/1, wordt het kind voor de berekening van de toeslag en de gezinsgrootte, vermeld in het tweede lid, in het gezin waar het verbleef voorafgaand aan de plaatsing, volledig meegeteld. In toepassing van artikel 68, §3, wordt het kind daarentegen niet meegeteld in het gezin waar het verbleef voorafgaand aan de plaatsing.
De Vlaamse Regering bepaalt met welke inkomsten van welke personen rekening wordt gehouden om de gezinsinkomsten, vermeld in het eerste lid, vast te stellen. Ze bepaalt de periode waarin de sociale toeslag wordt toegekend, en ze kan de gezinsgrootte nader bepalen. De Vlaamse Regering stelt ook een alarmbelprocedure vast voor de onmiddellijke aanpassing van het recht op sociale toeslag.
(01.01.2023 - 31.03.2023)
Het basisbedrag, vermeld in artikel 13, wordt voor het rechtgevende kind verhoogd met een maandelijkse sociale toeslag als de inkomsten van het gezin van de begunstigden bepaalde grenzen niet overschrijden.
Het bedrag van de toeslag, vermeld in het eerste lid, bedraagt:
- 63,86 euro per kind voor gezinnen tot en met twee rechtgevende kinderen, waarvan de gezinsinkomsten op jaarbasis niet meer dan 31.897,53 euro bedragen;
- 93,86 euro per kind voor gezinnen met meer dan twee rechtgevende kinderen, waarvan de gezinsinkomsten op jaarbasis niet meer dan 31.897,53 euro bedragen;
- 73,86 euro per kind voor gezinnen met meer dan twee rechtgevende kinderen, waarvan de gezinsinkomsten op jaarbasis tussen 31.897,53 euro en 60.000 euro liggen.
1/1° 32,33 euro per kind voor gezinnen tot en met twee rechtgevende kinderen, waarvan de gezinsinkomsten op jaarbasis tussen 31.897,53 euro en 37.213,79 euro liggen;
Als ten gevolge van een gelijkmatig verdeelde huisvesting, de huisvesting van het rechtgevende kind gelijk is verdeeld tussen de ouders, wordt het bedrag van de toeslag gehalveerd toegekend in elk rechtgevend gezin.
Als de huisvesting van het rechtgevende kind niet gelijk is verdeeld tussen beide ouders, wordt het kind voor de toepassing van het tweede lid alleen meegeteld in het gezin waar het kind meer dan de helft van de tijd verblijft.
Als de al dan niet gelijkmatig verdeelde huisvesting van het rechtgevende kind niet is bepaald of bekrachtigd door de bevoegde rechtbank, wordt ervan uitgegaan dat de huisvesting van het rechtgevende kind gelijk is verdeeld tussen de ouders.
Voor de huisvesting van het meerderjarige rechtgevend kind wordt uitgegaan van de woonplaats van het kind.
In afwijking van het zesde lid blijft de vastgestelde huisvesting overeenkomstig het vijfde lid die geldt op het moment dat het kind meerderjarig wordt, gelden.
In afwijking van het zesde en zevende lid kan de al dan niet gelijkmatig verdeelde huisvesting van het meerderjarige rechtgevend kind worden bepaald op grond van een overeenkomst, waarin de al dan niet gelijkmatig verdeelde huisvesting van het rechtgevende kind uitdrukkelijk wordt bepaald, en die is geregistreerd conform artikel 1 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten.
Als het rechtgevende kind is geplaatst door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid in een pleeggezin, wordt het kind voor de berekening van de toeslag en de gezinsgrootte, vermeld in het tweede lid, in het pleeggezin volledig meegeteld.
Als het rechtgevende kind materiële ondersteuning krijgt als vermeld in artikel 68, § 2/1, wordt het kind voor de berekening van de toeslag en de gezinsgrootte, vermeld in het tweede lid, in het gezin waar het verbleef voorafgaand aan de plaatsing, volledig meegeteld. In toepassing van artikel 68, §3, wordt het kind daarentegen niet meegeteld in het gezin waar het verbleef voorafgaand aan de plaatsing.
De Vlaamse Regering bepaalt met welke inkomsten van welke personen rekening wordt gehouden om de gezinsinkomsten, vermeld in het eerste lid, vast te stellen. Ze bepaalt de periode waarin de sociale toeslag wordt toegekend, en ze kan de gezinsgrootte nader bepalen. De Vlaamse Regering stelt ook een alarmbelprocedure vast voor de onmiddellijke aanpassing van het recht op sociale toeslag.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 47 van het decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, de codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 en het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, wat betreft de afstemming op het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid (B.S. 15.05.2019)
Het basisbedrag, vermeld in artikel 13, wordt voor het rechtgevende kind verhoogd met een maandelijkse sociale toeslag als de inkomsten van het gezin van de begunstigden bepaalde grenzen niet overschrijden.
Het bedrag van de toeslag, vermeld in het eerste lid, bedraagt:
1° 50 euro per kind voor gezinnen tot en met twee rechtgevende kinderen, waarvan de gezinsinkomsten op jaarbasis niet meer dan 30.386,52 euro bedragen;
2° 80 euro per kind voor gezinnen met meer dan twee rechtgevende kinderen, waarvan de gezinsinkomsten op jaarbasis niet meer dan 30.386,52 euro bedragen;
3° 60 euro per kind voor gezinnen met meer dan twee rechtgevende kinderen, waarvan de gezinsinkomsten op jaarbasis tussen 30.386,52 euro en 60.000 euro liggen.
Als ten gevolge van een gelijkmatig verdeelde huisvesting, bepaald of bekrachtigd door de bevoegde rechtbank, de huisvesting van het rechtgevende kind gelijk is verdeeld tussen de ouders, wordt het bedrag van de toeslag gehalveerd toegekend in elk rechtgevend gezin.
Als de huisvesting van het rechtgevende kind niet gelijk is verdeeld tussen beide ouders, zoals bepaald of bekrachtigd door de bevoegde rechtbank, wordt het kind voor de toepassing van het tweede lid alleen meegeteld in het gezin waar het kind meer dan de helft van de tijd verblijft.
Als de al dan niet gelijkmatig verdeelde huisvesting van het rechtgevende kind niet is bepaald of bekrachtigd door de bevoegde rechtbank, wordt ervan uitgegaan dat de huisvesting van het rechtgevende kind gelijk is verdeeld tussen de ouders en wordt het bedrag van de toeslag gehalveerd toegekend in elk rechtgevend gezin.
Als het rechtgevende kind is geplaatst door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid in een pleeggezin, wordt het kind voor de berekening van de toeslag en de gezinsgrootte, vermeld in het tweede lid, in het pleeggezin volledig meegeteld.
Als het rechtgevende kind is geplaatst door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid in een instelling, wordt het kind voor de berekening van de toeslag en de gezinsgrootte, vermeld in het tweede lid, in het gezin waar het verbleef voorafgaand aan de plaatsing, volledig meegeteld. In toepassing van artikel 68, §3, wordt het kind daarentegen niet meegeteld in het gezin waar het verbleef voorafgaand aan de plaatsing.
De Vlaamse Regering bepaalt met welke inkomsten van welke personen rekening wordt gehouden om de gezinsinkomsten, vermeld in het eerste lid, vast te stellen. Ze bepaalt de periode waarin de sociale toeslag wordt toegekend, en ze kan de gezinsgrootte nader bepalen. De Vlaamse Regering stelt ook een alarmbelprocedure vast voor de onmiddellijke aanpassing van het recht op sociale toeslag.
Voor elk kind dat in november 2022 recht geeft op een maandelijkse sociale toeslag als vermeld in artikel 18, wordt het bedrag, vermeld in artikel 18, tweede lid, voor de maand november 2022 eenmalig verhoogd met 100 euro.
Het bedrag van 100 euro, vermeld in het eerste lid, wordt in afwijking van artikel 4 niet geïndexeerd.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 68 van het Decreet Programmadecreet van 16 december 2022 bij de begroting 2023 (B.S. 29.12.2022)
Voor elk kind dat in november 2022 recht geeft op een maandelijkse sociale toeslag als vermeld in artikel 18, wordt het bedrag, vermeld in artikel 18, tweede lid, voor de maand november 2022 eenmalig verhoogd met 100 euro.
Het bedrag van 100 euro, vermeld in het eerste lid, wordt in afwijking van artikel 4 niet geïndexeerd.
Titel 7. Samenloop van gezinsbijslagen
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 6 van het decreet van 1 juli 2022 tot tot wijziging van artikel 5 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie, tot wijziging van het Groeipakketdecreet van 2018 en tot uitlegging van artikel 8 van het Groeipakketdecreet van 2018 (B.S. 29.07.2022)
Met behoud van de toepassing van de in het Nederlandse taalgebied geldende bepalingen van het toepasselijke Unierecht en de toepasselijke internationale overeenkomsten betreffende de gezinsbijslagen wordt het bedrag van de gezinsbijslag verminderd met het bedrag van de uitkeringen van dezelfde aard waarop voor een rechtgevend kind aanspraak kan worden gemaakt met toepassing van andere buitenlandse wets- of reglementsbepalingen of krachtens regels die van toepassing zijn op het personeel van een volkenrechtelijke instelling. Deze bepaling blijft van toepassing zelfs als de toekenning van die uitkeringen op grond van voormelde bepalingen of regels als aanvullend wordt aangemerkt met betrekking tot de gezinsbijslag, verleend met toepassing van dit decreet.
De vermindering wordt niet toegepast als voor een kind aanspraak kan worden gemaakt op uitkeringen van dezelfde aard krachtens statutaire regels die van toepassing zijn op de ambtenaren en andere agenten van de Europese Unie.
De Vlaamse Regering bepaalt de volkenrechtelijke instellingen waarvan de statutaire regels die op hun personeel van toepassing zijn, kunnen worden gelijkgesteld met de statutaire regels, vermeld in het tweede lid.
Deel 2. Selectieve participatietoeslagen
Titel 1. Selectieve participatietoeslagen leerling
Hoofdstuk 1. Rechthebbende leerling
Om de toestand van het gezin waartoe de rechthebbende leerling behoort, te bepalen, wordt bij de toepassing van dit decreet rekening gehouden met de toestand op 31 december van het schooljaar in kwestie.
Om de nationaliteit en de woonplaats van de rechthebbende leerling die niet gekwalificeerd is als een rechtgevend kind als vermeld in artikel 8, te bepalen, wordt bij de toepassing van dit decreet rekening gehouden met de toestand op 31 december van het schooljaar in kwestie.
Om de pedagogische toestand te bepalen, wordt bij de toepassing van dit decreet rekening gehouden met de toestand op de laatste schooldag van juni van het schooljaar in kwestie.
Hoofdstuk 2. Pedagogische voorwaarden
Afdeling 1. Selectieve participatietoeslagen kleuteronderwijs
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 57 van het decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van diverse decreten over welzijn, volksgezondheid en gezin (B.S. 18.06.2021)
§1. Aan een rechthebbende leerling als vermeld in artikel 24, wordt geen selectieve participatietoeslag kleuteronderwijs toegekend in een van de volgende gevallen:
1° in het schooljaar in kwestie is hij niet ingeschreven in een onderwijsinstelling als vermeld in artikel 26;
2° gedurende het schooljaar in kwestie en het daaraan voorafgaande schooljaar is hij niet voldoende aanwezig geweest.
§ 2. Een leerling wordt tijdens een schooljaar geacht voldoende aanwezig te zijn als:
1° hij 150 halve schooldagen aanwezig is op school, in het geval dat de leerling tijdens het jaar waarin het schooljaar in kwestie begint de leeftijd van 3 jaar bereikt. In afwijking hiervan moet de leerling die pas na 31 december van hetzelfde schooljaar de leeftijd van 3 jaar bereikt, 100 halve schooldagen aanwezig zijn op school;
2° hij 185 halve schooldagen aanwezig is op school, in het geval dat de leerling tijdens het jaar waarin het schooljaar in kwestie begint de leeftijd van 4 jaar bereikt;
3° hij 250 halve schooldagen aanwezig is op school, in het geval dat de leerling tijdens het jaar waarin het schooljaar in kwestie begint de leeftijd van 5 jaar bereikt;
4° hij niet meer dan 29 halve schooldagen ongewettigd afwezig is op school, in het geval dat de leerling tijdens het jaar waarin het schooljaar in kwestie begint de leeftijd van 6 of 7 jaar bereikt.
§ 3. Een kleuter wordt geacht een halve dag aanwezig te zijn als dit blijkt uit de registratie in het aanwezigheidsregister van de school.
Een leerplichtige kleuter is ongewettigd afwezig wanneer deze problematisch afwezig is, zoals bedoeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 12 november 1997 betreffende de controle op de inschrijvingen van de leerlingen in het basisonderwijs.
§ 4. In afwijking van paragraaf 3, bepaalt de Vlaamse Regering wanneer een leerling geacht wordt voldoende aanwezig te zijn, wanneer de erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs, overeenkomstig artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 april 1991 tot organisatie van het schooljaar in het basisonderwijs en in het deeltijds onderwijs georganiseerd, erkend of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, over een afwijkende uurregeling beschikt.
§ 5. In afwijking van paragraaf 2 en paragraaf 3, eerste lid, wordt een kleuter tijdens het betrokken schooljaar geacht voldoende aanwezig te zijn, indien een attest van een arts, een paramedicus als vermeld in het koninklijk besluit van 2 juli 2009 tot vaststelling van de lijst van de paramedische beroepen, of een houder van een diploma in kinesitherapie als vermeld in artikel 21bis, § 2, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitvoering van de gezondheidsberoepen, voorgelegd wordt. Het attest bevat een verklaring dat de in een school ingeschreven kleuter tijdens het betrokken schooljaar niet of slechts onregelmatig naar school kan gaan. Het attest wordt door de aanvrager of de wettelijke vertegenwoordiger van de leerling bij wie de betrokken leerling zijn hoofdverblijfplaats heeft, teruggestuurd naar de bevoegde dienst van de Vlaamse Regering.
§ 6. In afwijking van paragraaf 3 worden halve dagen aanwezigheid in de rijdende kleuterschool zoals bepaald in artikel 168 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 beschouwd als aanwezigheid in de erkende school waar de leerling ingeschreven is.
gearchiveerde versie (01/01/2019 - 31/08/2020)
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 48 van het decreet van 22 maart 2019 tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, de codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 en het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, wat betreft de afstemming op het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid (B.S. 15.05.2019)
Aan een rechthebbende leerling als vermeld in artikel 24, wordt geen selectieve participatietoeslag kleuteronderwijs toegekend in een van de volgende gevallen:
1° in het schooljaar in kwestie is hij niet ingeschreven in een onderwijsinstelling als vermeld in artikel 26;
2° gedurende het schooljaar in kwestie en het daaraan voorafgaande schooljaar is hij niet voldoende aanwezig geweest als vermeld in artikel 13, §2 tot en met §6, van het decreet van 8 juni 2007.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 57 van het decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van diverse decreten over welzijn, volksgezondheid en gezin (B.S. 18.06.2021)
§1. Om het recht op een selectieve participatietoeslag kleuteronderwijs vast te stellen, meldt het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming aan Kind en Gezin:
1° welke leerlingen op de laatste schooldag van juni in een onderwijsinstelling als vermeld in artikel 26, zijn ingeschreven;
2° welke leerlingen in het kleuteronderwijs gedurende het schooljaar in kwestie en het daaraan voorafgaande schooljaar niet voldoende aanwezig zijn geweest als vermeld in artikel 13, § 2 tot en met § 6.
§2. Kind en Gezin meldt aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming het aantal kinderen dat selectieve participatietoeslagen kleuteronderwijs ontvangt.
§3. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de gegevens, vermeld in paragraaf 1 en 2, moeten worden meegedeeld.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 49 van het decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, de codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 en het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, wat betreft de afstemming op het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid (B.S. 15.05.2019)
§1. Om het recht op een selectieve participatietoeslag kleuteronderwijs vast te stellen, meldt het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming aan Kind en Gezin:
1° welke leerlingen op de laatste schooldag van juni in een onderwijsinstelling als vermeld in artikel 26, zijn ingeschreven;
2° welke leerlingen in het kleuteronderwijs gedurende het schooljaar in kwestie en het daaraan voorafgaande schooljaar niet voldoende aanwezig zijn geweest als vermeld in artikel 13, §2 tot en met §6, van het decreet van 8 juni 2007.
§2. Kind en Gezin meldt aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming het aantal kinderen dat selectieve participatietoeslagen kleuteronderwijs ontvangt.
§3. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de gegevens, vermeld in paragraaf 1 en 2, moeten worden meegedeeld.
Afdeling 2. Selectieve participatietoeslag lager onderwijs
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 7 van het decreet van 1 juli 2022 tot tot wijziging van artikel 5 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie, tot wijziging van het Groeipakketdecreet van 2018 en tot uitlegging van artikel 8 van het Groeipakketdecreet van 2018 (B.S. 29.07.2022)
§1. Aan een rechthebbende leerling als vermeld in artikel 24, wordt geen selectieve participatietoeslag lager onderwijs toegekend in een van de volgende gevallen:
1° in het schooljaar in kwestie is hij niet ingeschreven in een onderwijsinstelling als vermeld in artikel 29;
2° hij is ongewettigd afwezig geweest of niet voldoende aanwezig geweest;
3° uiterlijk vijftien kalenderdagen na de datum van uitschrijving in het lager onderwijs is hij niet opnieuw in het lager onderwijs ingeschreven.
§ 2. Een leerling wordt tijdens een schooljaar geacht niet voldoende aanwezig te zijn als de leerling gedurende het schooljaar in kwestie 30 al dan niet gespreide halve schooldagen ongewettigd afwezig is geweest en het daaraan voorafgaande schooljaar hetzij eveneens 30 al dan niet gespreide halve schooldagen ongewettigd afwezig is geweest, hetzij minder dan 290 halve schooldagen aanwezig is geweest indien de leerling toen onderworpen was aan de leerplicht en gedurende dat schooljaar ingeschreven was in een kleuterschool, met uitzondering van de leerlingen bedoeld onder 27, § 2, 4° van dit decreet.
§ 3. Een leerling in het lager onderwijs wordt geacht aanwezig te zijn als hij niet als ongewettigd afwezig is geregistreerd in het aanwezigheidsregister van de school.
Een leerling is ongewettigd afwezig wanneer deze problematisch afwezig is, zoals bedoeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 12 november 1997 betreffende de controle op de inschrijvingen van de leerlingen in het basisonderwijs.
§ 4. In afwijking van paragraaf 2 bepaalt de Vlaamse Regering het aantal halve schooldagen dat een leerling maximaal per schooljaar ongewettigd afwezig mag zijn, wanneer de erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs, overeenkomstig artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 april 1991 tot organisatie van het schooljaar in het basisonderwijs en in het deeltijds onderwijs, georganiseerd, erkend of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, over een afwijkende uurregeling beschikt.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 198 van het decreet van 3 juli 2020 over het onderwijs XXX
§1. Aan een rechthebbende leerling als vermeld in artikel 24, wordt geen selectieve participatietoeslag lager onderwijs toegekend in een van de volgende gevallen:
1° in het schooljaar in kwestie is hij niet ingeschreven in een onderwijsinstelling als vermeld in artikel 29;
2° hij is ongewettigd afwezig geweest of niet voldoende aanwezig geweest;
3° uiterlijk vijftien kalenderdagen na de datum van uitschrijving in het lager onderwijs is hij niet opnieuw in het lager onderwijs ingeschreven.
§ 2. Een leerling wordt tijdens een schooljaar geacht niet voldoende aanwezig te zijn als de leerling gedurende het schooljaar in kwestie 30 al dan niet gespreide halve schooldagen ongewettigd afwezig is geweest en het daaraan voorafgaande schooljaar hetzij eveneens 30 al dan niet gespreide halve schooldagen ongewettigd afwezig is geweest, hetzij minder dan 250 halve schooldagen aanwezig is geweest indien de leerling toen nog niet onderworpen was aan de leerplicht maar wel ingeschreven was in een kleuterschool.
§ 3. Een leerling in het lager onderwijs wordt geacht aanwezig te zijn als hij niet als ongewettigd afwezig is geregistreerd in het aanwezigheidsregister van de school.
Een leerling is ongewettigd afwezig wanneer deze problematisch afwezig is, zoals bedoeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 12 november 1997 betreffende de controle op de inschrijvingen van de leerlingen in het basisonderwijs.
§ 4. In afwijking van paragraaf 2 bepaalt de Vlaamse Regering het aantal halve schooldagen dat een leerling maximaal per schooljaar ongewettigd afwezig mag zijn, wanneer de erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs, overeenkomstig artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 april 1991 tot organisatie van het schooljaar in het basisonderwijs en in het deeltijds onderwijs, georganiseerd, erkend of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, over een afwijkende uurregeling beschikt.
gearchiveerde versie
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 50 van het decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, de codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 en het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, wat betreft de afstemming op het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid (B.S. 15.05.2019)
Aan een rechthebbende leerling als vermeld in artikel 24, wordt geen selectieve participatietoeslag lager onderwijs toegekend in een van de volgende gevallen:
1° in het schooljaar in kwestie is hij niet ingeschreven in een onderwijsinstelling als vermeld in artikel 29;
2° hij is ongewettigd afwezig geweest of niet voldoende aanwezig geweest als vermeld in artikel 14, §1, 2° juncto §2 en §3, van het decreet van 8 juni 2007;
3° uiterlijk vijftien kalenderdagen na de datum van uitschrijving in het lager onderwijs is hij niet opnieuw in het lager onderwijs ingeschreven.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 59 van het decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van diverse decreten over welzijn, volksgezondheid en gezin (B.S. 18.06.2021)
§1. Om het recht op een selectieve participatietoeslag lager onderwijs vast te stellen, meldt het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming aan Kind en Gezin:
1° welke leerlingen op de laatste schooldag van juni in een onderwijsinstelling als vermeld in artikel 29, zijn ingeschreven;
2° welke leerlingen in het lager onderwijs ongewettigd afwezig zijn geweest of niet voldoende aanwezig zijn geweest als vermeld in artikel 30, § 2 tot en met § 4;
3° welke leerlingen uiterlijk vijftien kalenderdagen na de datum van uitschrijving in het lager onderwijs niet opnieuw zijn ingeschreven in het lager onderwijs.
§2. Kind en Gezin meldt aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming het aantal kinderen dat selectieve participatietoeslagen lager onderwijs ontvangt.
§3. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de gegevens, vermeld in paragraaf 1 en 2, moeten worden meegedeeld.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 51 van het decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, de codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 en het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, wat betreft de afstemming op het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid (B.S. 15.05.2019)
§1. Om het recht op een selectieve participatietoeslag lager onderwijs vast te stellen, meldt het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming aan Kind en Gezin:
1° welke leerlingen op de laatste schooldag van juni in een onderwijsinstelling als vermeld in artikel 29, zijn ingeschreven;
2° welke leerlingen in het lager onderwijs ongewettigd afwezig zijn geweest of niet voldoende aanwezig zijn geweest als vermeld in artikel 14, §1, 2° juncto §2 en §3, van het decreet van 8 juni 2007;
3° welke leerlingen uiterlijk vijftien kalenderdagen na de datum van uitschrijving in het lager onderwijs niet opnieuw zijn ingeschreven in het lager onderwijs.
§2. Kind en Gezin meldt aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming het aantal kinderen dat selectieve participatietoeslagen lager onderwijs ontvangt.
§3. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de gegevens, vermeld in paragraaf 1 en 2, moeten worden meegedeeld.
Afdeling 3. Selectieve participatietoeslag secundair onderwijs
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 52 van het decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, de codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 en het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, wat betreft de afstemming op het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid (B.S. 15.05.2019)
§1. De selectieve participatietoeslag secundair onderwijs is meeneembaar voor rechthebbende leerlingen van het secundair onderwijs die in het buitenland of in een andere gemeenschap secundair onderwijs volgen, op voorwaarde dat er voor de in het buitenland of een centrum als vermeld in artikel 32, en op voorwaarde dat de onderwijsinstelling, de studierichting of de opleiding erkend is door de bevoegde overheid in de gemeenschap of het land in kwestie. Onder meeneembaarheid wordt verstaan, de meeneembaarheid van de toelage als vermeld in artikel 5, 25°, van het decreet van 8 juni 2007 waarbij ‘schooltoelage in het secundair onderwijs’ wordt gelezen als ‘selectieve participatietoeslag secundair onderwijs’.
Artikel 34, 35, tweede lid, en 48, §3 en §6, zijn niet van toepassing op rechthebbende leerlingen die in het buitenland secundair onderwijs volgen.
§2. Om te bepalen of er een equivalente opleiding bestaat als vermeld in paragraaf 1, baseert de uitbetalingsactor zich op het bindende advies van NARIC- Vlaanderen, vermeld in artikel 5, 26°, van het decreet van 8 juni 2007.
§1. Aan een rechthebbende leerling als vermeld in artikel 24, wordt geen selectieve participatietoeslag secundair onderwijs toegekend in een van de volgende gevallen:
1° in het schooljaar in kwestie is hij niet ingeschreven in een onderwijsinstelling of centrum als vermeld in artikel 32;
2° hij is ongewettigd afwezig geweest;
3° uiterlijk vijftien kalenderdagen na de datum van uitschrijving uit een instelling voor secundair onderwijs of uit de leertijd in een centrum zoals bedoeld in artikel 32 is hij niet opnieuw ingeschreven in een instelling voor secundair onderwijs of in de leertijd in een centrum zoals bedoeld in artikel 32.
In afwijking van het eerste lid, 3°, behoudt de rechthebbende leerling in het secundair onderwijs die op 30 juni van het schooljaar in kwestie niet langer ingeschreven is in een instelling voor secundair onderwijs of een centrum zoals bedoeld in artikel 32, zijn toelage, op voorwaarde dat hij in de loop van dat schooljaar zijn kwalificatie behaalde.
§ 2. Een leerling wordt tijdens een schooljaar geacht niet voldoende aanwezig te zijn als de leerling gedurende het schooljaar in kwestie 30 al dan niet gespreide halve schooldagen ongewettigd afwezig is geweest tijdens de lessen in de erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor voltijds gewoon of buitengewoon secundair onderwijs, en/of het werkplekleren dat deel uitmaakt van de opleiding in de periode van 1 september tot en met 30 juni, en als hij gedurende het schooljaar dat voorafgaat aan het schooljaar in kwestie 30, al dan niet gespreide halve schooldagen ongewettigd afwezig is geweest tijdens de lessen in de erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor voltijds gewoon of buitengewoon secundair onderwijs of de erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs, en/of het werkplekleren dat deel uitmaakt van de opleiding in de periode van 1 september tot en met 30 juni.
§ 3. Een leerling in het secundair onderwijs en het deeltijds leerplichtonderwijs wordt geacht aanwezig te zijn wanneer deze tijdens de lessen of het werkplekleren daadwerkelijk aanwezig is of niet ongewettigd afwezig is.
Een leerling is ongewettigd afwezig wanneer deze problematisch afwezig is, zoals bedoeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 16 september 1997 betreffende de controle op de inschrijvingen van leerlingen in het secundair onderwijs of in het stelsel van leren en werken.
In afwijking van het tweede lid is een leerling die met een erkende leerovereenkomst of -verbintenis in het kader van de leertijd een opleiding volgt in een erkend en gesubsidieerd centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, onwettig afwezig wanneer deze problematisch afwezig is als vermeld in de uitvoeringsreglementering aangenomen door de Vlaamse Regering in het kader van de leertijd krachtens artikelen 58 en 59 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap.
§ 4. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, 2°, bepaalt de Vlaamse Regering het aantal halve schooldagen dat een leerling in het voltijds secundair onderwijs maximaal per schooljaar ongewettigd afwezig mag zijn, wanneer de onderwijsinstelling in kwestie overeenkomstig artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 augustus 2001 houdende de organisatie van het schooljaar in het secundair onderwijs, over een afwijkende uurregeling beschikt.
§1. Aan een rechthebbende leerling als vermeld in artikel 24, wordt geen selectieve participatietoeslag secundair onderwijs toegekend in een van de volgende gevallen:
1° in het schooljaar in kwestie is hij niet ingeschreven in een onderwijsinstelling of centrum als vermeld in artikel 32;
2° hij is ongewettigd afwezig geweest;
3° uiterlijk vijftien kalenderdagen na de datum van uitschrijving uit een instelling voor secundair onderwijs of uit de leertijd in een centrum zoals bedoeld in artikel 32 is hij niet opnieuw ingeschreven in een instelling voor secundair onderwijs of in de leertijd in een centrum zoals bedoeld in artikel 32.
In afwijking van het eerste lid, 3°, behoudt de rechthebbende leerling in het secundair onderwijs die op 30 juni van het schooljaar in kwestie niet langer ingeschreven is in een instelling voor secundair onderwijs of een centrum zoals bedoeld in artikel 32, zijn toelage, op voorwaarde dat hij in de loop van dat schooljaar zijn kwalificatie behaalde.
§ 2. Een leerling wordt tijdens een schooljaar geacht niet voldoende aanwezig te zijn als de leerling gedurende het schooljaar in kwestie 30 al dan niet gespreide halve schooldagen ongewettigd afwezig is geweest tijdens de lessen in de erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor voltijds gewoon of buitengewoon secundair onderwijs, en/of het werkplekleren dat deel uitmaakt van de opleiding in de periode van 1 september tot en met 30 juni, en als hij gedurende het schooljaar dat voorafgaat aan het schooljaar in kwestie 30, al dan niet gespreide halve schooldagen ongewettigd afwezig is geweest tijdens de lessen in de erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor voltijds gewoon of buitengewoon secundair onderwijs of de erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs, en/of het werkplekleren dat deel uitmaakt van de opleiding in de periode van 1 september tot en met 30 juni.
§ 3. Een leerling in het secundair onderwijs en het deeltijds leerplichtonderwijs wordt geacht aanwezig te zijn wanneer deze tijdens de lessen of het werkplekleren daadwerkelijk aanwezig is of niet ongewettigd afwezig is.
Een leerling is ongewettigd afwezig wanneer deze problematisch afwezig is, zoals bedoeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 16 september 1997 betreffende de controle op de inschrijvingen van leerlingen in het secundair onderwijs of in het stelsel van leren en werken.
In afwijking van het tweede lid is een leerling die met een erkende leerovereenkomst of -verbintenis in het kader van de leertijd een opleiding volgt in een erkend en gesubsidieerd centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, onwettig afwezig wanneer deze problematisch afwezig is als vermeld in de uitvoeringsreglementering aangenomen door de Vlaamse Regering in het kader van de leertijd krachtens artikelen 58 en 59 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap.
§ 4. In afwijking van paragraaf 2, bepaalt de Vlaamse Regering het aantal halve schooldagen dat een leerling in het voltijds secundair onderwijs maximaal per schooljaar ongewettigd afwezig mag zijn, wanneer de onderwijsinstelling in kwestie overeenkomstig artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 augustus 2001 houdende de organisatie van het schooljaar in het secundair onderwijs, over een afwijkende uurregeling beschikt.
dit artikel werd gewijzigd door artikel 8 van het decreet van 1 juli 2022 tot tot wijziging van artikel 5 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie, tot wijziging van het Groeipakketdecreet van 2018 en tot uitlegging van artikel 8 van het Groeipakketdecreet van 2018 (B.S. 29.07.2022)
§1. Aan een rechthebbende leerling als vermeld in artikel 24, wordt geen selectieve participatietoeslag secundair onderwijs toegekend in een van de volgende gevallen:
1° in het schooljaar in kwestie is hij niet ingeschreven in een onderwijsinstelling of centrum als vermeld in artikel 32;
2° hij is ongewettigd afwezig geweest;
3° uiterlijk vijftien kalenderdagen na de datum van uitschrijving uit een instelling voor secundair onderwijs of uit de leertijd in een centrum zoals bedoeld in artikel 32 is hij niet opnieuw ingeschreven in een instelling voor secundair onderwijs of in de leertijd in een centrum zoals bedoeld in artikel 32.
In afwijking van het eerste lid, 3°, behoudt de rechthebbende leerling in het secundair onderwijs die op 30 juni van het schooljaar in kwestie niet langer ingeschreven is in een instelling voor secundair onderwijs of een centrum zoals bedoeld in artikel 32, zijn toelage, op voorwaarde dat hij in de loop van dat schooljaar zijn kwalificatie behaalde.
§ 2. Een leerling wordt tijdens een schooljaar geacht niet voldoende aanwezig te zijn als de leerling gedurende het schooljaar in kwestie 30 al dan niet gespreide halve schooldagen ongewettigd afwezig is geweest tijdens de lessen in de erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor voltijds gewoon of buitengewoon secundair onderwijs, en/of het werkplekleren dat deel uitmaakt van de opleiding in de periode van 1 september tot en met 30 juni, en als hij gedurende het schooljaar dat voorafgaat aan het schooljaar in kwestie 30, al dan niet gespreide halve schooldagen ongewettigd afwezig is geweest tijdens de lessen in de erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor voltijds gewoon of buitengewoon secundair onderwijs of de erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs, en/of het werkplekleren dat deel uitmaakt van de opleiding in de periode van 1 september tot en met 30 juni.
§ 3. Een leerling in het secundair onderwijs en het deeltijds leerplichtonderwijs wordt geacht aanwezig te zijn wanneer deze tijdens de lessen of het werkplekleren daadwerkelijk aanwezig is of niet ongewettigd afwezig is.
Een leerling is ongewettigd afwezig wanneer deze problematisch afwezig is, zoals bedoeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 16 september 1997 betreffende de controle op de inschrijvingen van leerlingen in het secundair onderwijs of in het stelsel van leren en werken.
In afwijking van het tweede lid is een leerling die met een erkende leerovereenkomst of -verbintenis in het kader van de leertijd een opleiding volgt in een erkend en gesubsidieerd centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, onwettig afwezig wanneer deze problematisch afwezig is als vermeld in de uitvoeringsreglementering aangenomen door de Vlaamse Regering in het kader van de leertijd krachtens artikelen 58 en 59 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap.
§ 4. In afwijking van paragraaf 2, bepaalt de Vlaamse Regering het aantal halve schooldagen dat een leerling in het voltijds secundair onderwijs maximaal per schooljaar ongewettigd afwezig mag zijn, wanneer de onderwijsinstelling in kwestie overeenkomstig artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 augustus 2001 houdende de organisatie van het schooljaar in het secundair onderwijs, over een afwijkende uurregeling beschikt.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 53 van het decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, de codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 en het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, wat betreft de afstemming op het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid (B.S. 15.05.2019)
Aan een rechthebbende leerling als vermeld in artikel 24, wordt geen selectieve participatietoeslag secundair onderwijs toegekend in een van de volgende gevallen:
1° in het schooljaar in kwestie is hij niet ingeschreven in een onderwijsinstelling of centrum als vermeld in artikel 32;
2° hij is ongewettigd afwezig geweest als vermeld in artikel 16, §1, 2° juncto §2 en §3, van het decreet van 8 juni 2007;
3° uiterlijk vijftien kalenderdagen na de datum van uitschrijving uit een instelling voor secundair onderwijs of uit de leertijd in een centrum zoals bedoeld in artikel 32 is hij niet opnieuw ingeschreven in een instelling voor secundair onderwijs of in de leertijd in een centrum zoals bedoeld in artikel 32.
In afwijking van het eerste lid, 3°, behoudt de rechthebbende leerling in het secundair onderwijs die op 30 juni van het schooljaar in kwestie niet langer ingeschreven is in een instelling voor secundair onderwijs of een centrum zoals bedoeld in artikel 32, zijn toelage, op voorwaarde dat hij in de loop van dat schooljaar zijn kwalificatie behaalde.
Dit artikel werd gewijzigd door decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van diverse decreten over welzijn, volksgezondheid en gezin (B.S. 18.06.2021)
§1. Om het recht op en het bedrag van een selectieve participatietoeslag in het secundair onderwijs vast te stellen, meldt het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming aan Kind en Gezin:
1° welke leerlingen in welk structuuronderdeel zijn ingeschreven in een onderwijsinstelling of een centrum als vermeld in artikel 32;
2° de datum van inschrijving;
3° de datum van eventuele uitschrijving;
4° welke leerlingen ongewettigd afwezig zijn geweest als vermeld in artikel 34, § 2 tot en met § 4,.
§2. Kind en Gezin meldt aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming het aantal kinderen dat selectieve participatietoeslagen secundair onderwijs ontvangt.
§3. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de gegevens, vermeld in paragraaf 1 en 2, moeten worden meegedeeld. De Vlaamse Regering bepaalt ook welke instellingen aan Kind en Gezin moeten melden dat een leerling een interne leerling is en de wijze waarop ze dat moeten melden.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 54 van het decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, de codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 en het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, wat betreft de afstemming op het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid (B.S. 15.05.2019)
§1. Om het recht op en het bedrag van een selectieve participatietoeslag in het secundair onderwijs vast te stellen, meldt het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming aan Kind en Gezin:
1° welke leerlingen in welk structuuronderdeel zijn ingeschreven in een onderwijsinstelling of een centrum als vermeld in artikel 32;
2° de datum van inschrijving;
3° de datum van eventuele uitschrijving;
4° welke leerlingen ongewettigd afwezig zijn geweest als vermeld in artikel 16, §1, 2°, §2 en §3, van het decreet van 8 juni 2007.
§2. Kind en Gezin meldt aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming het aantal kinderen dat selectieve participatietoeslagen secundair onderwijs ontvangt.
§3. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de gegevens, vermeld in paragraaf 1 en 2, moeten worden meegedeeld. De Vlaamse Regering bepaalt ook welke instellingen aan Kind en Gezin moeten melden dat een leerling een interne leerling is en de wijze waarop ze dat moeten melden.
Hoofdstuk 3. Financiële voorwaarden
Afdeling 1. Algemene bepalingen
Om te bepalen of een rechthebbende leerling als vermeld in artikel 24, in aanmerking komt voor de selectieve participatietoeslagen leerling, wordt uitgegaan van de inkomsten van het gezin waartoe de leerling behoort.
In afwijking van het eerste lid heeft een pleegkind of pleeggast als vermeld in artikel 2, 8° en 10°, van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg, recht op een volledige selectieve participatietoeslag leerling op voorwaarde dat het pleegkind of de pleeggast langer dan één jaar onafgebroken bij hetzelfde pleeggezin verblijft.
Voor de toepassing van het tweede lid is artikel 25, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
Afdeling 2. Vaststelling van het gezin waartoe de rechthebbende leerling behoort
§1. Er wordt rekening gehouden met de volgende categorieën van gezinnen:
1° een gezin waarin de rechthebbende leerling zijn woonplaats heeft bij één ouder of bij beide ouders samen;
2° een gezin waarin de rechthebbende leerling ingevolge een gerechtelijke uitspraak of een tussenkomst van een publiekrechtelijke overheid of instelling zijn woonplaats heeft bij een andere natuurlijke persoon dan de ouders, of een gezin waarin de rechthebbende leerling op 31 december van het schooljaar in kwestie zijn woonplaats heeft bij een andere natuurlijke persoon dan één ouder of beide ouders;
3° gehuwde leerlingen;
4° zelfstandige leerlingen;
5° alleenstaande leerlingen.
§2. De categorie waartoe een gezin behoort, wordt voor elke rechthebbende leerling als vermeld in artikel 24, afzonderlijk bepaald.
§3. De Vlaamse Regering geeft een nadere begripsomschrijving van de verschillende categorieën van gezinnen op basis waarvan de selectieve participatietoeslag leerling wordt berekend, en bepaalt met welke inkomsten van welke personen rekening wordt gehouden om de gezinsinkomsten, vermeld in artikel 39, vast te stellen.
§4. Om te bepalen tot welke categorie van gezin een rechthebbende leerling als vermeld in artikel 24, behoort, wordt eerst nagegaan of de leerling voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van gehuwde leerlingen, vermeld in paragraaf 1,3°, dan of de leerling voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van zelfstandige leerlingen, vermeld in paragraaf 1,4°, daarna of de leerling voldoet aan de voorwaarden van de categorie van het gezin waarin de leerling zijn woonplaats heeft, vermeld in paragraaf 1,1°, vervolgens of de leerling voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van het gezin, vermeld in paragraaf 1, 2°.
Als wordt vastgesteld dat de leerling niet behoort tot een van de categorieën van gezinnen, vermeld in paragraaf 1, 1°, 2°, 3° of 4°, wordt nagegaan of de leerling voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van alleenstaande leerling, vermeld in paragraaf 1, 5°.
Als wordt vastgesteld dat de leerling niet behoort tot een van de categorieën van gezinnen, vermeld in paragraaf 1, wordt de leerling beschouwd als een persoon die behoort tot de categorie van gezin, vermeld in paragraaf 1, 1° of 2°, waarbij, in voorkomend geval, wordt uitgegaan van de laatste woonplaats van de leerling bij één ouder of bij een andere natuurlijke persoon als vermeld in paragraaf 1, 2°.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 2 van het decreet van 14 juli 2023 tot wijziging van het Groeipakketdecreet van 2018, wat betreft het recht op selectieve participatietoeslagen voor leerlingen die materiële ondersteuning krijgen (B.S. 21.08.2023)
§1. Er wordt rekening gehouden met de volgende categorieën van gezinnen:
1° een gezin waarin de rechthebbende leerling zijn woonplaats heeft bij één ouder of bij beide ouders samen;
2° een gezin waarin de rechthebbende leerling ingevolge een gerechtelijke uitspraak of een tussenkomst van een publiekrechtelijke overheid of instelling zijn woonplaats heeft bij een andere natuurlijke persoon dan de ouders, of een gezin waarin de rechthebbende leerling op 31 augustus voorafgaand aan het schooljaar in kwestie zijn woonplaats heeft bij een andere natuurlijke persoon dan één ouder of beide ouders;
3° gehuwde leerlingen;
4° zelfstandige leerlingen;
5° alleenstaande leerlingen.
§2. De categorie waartoe een gezin behoort, wordt voor elke rechthebbende leerling als vermeld in artikel 24, afzonderlijk bepaald.
§3. De Vlaamse Regering geeft een nadere begripsomschrijving van de verschillende categorieën van gezinnen op basis waarvan de selectieve participatietoeslag leerling wordt berekend, en bepaalt met welke inkomsten van welke personen rekening wordt gehouden om de gezinsinkomsten, vermeld in artikel 39, vast te stellen.
§4. Om te bepalen tot welke categorie van gezin een rechthebbende leerling als vermeld in artikel 24, behoort, wordt eerst nagegaan of de leerling voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van gehuwde leerlingen, vermeld in paragraaf 1,3°, dan of de leerling voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van zelfstandige leerlingen, vermeld in paragraaf 1,4°, daarna of de leerling voldoet aan de voorwaarden van de categorie van het gezin waarin de leerling zijn woonplaats heeft, vermeld in paragraaf 1,1°, vervolgens of de leerling voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van het gezin, vermeld in paragraaf 1, 2°.
Als wordt vastgesteld dat de leerling niet behoort tot een van de categorieën van gezinnen, vermeld in paragraaf 1, 1°, 2°, 3° of 4°, wordt nagegaan of de leerling voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van alleenstaande leerling, vermeld in paragraaf 1, 5°.
Als wordt vastgesteld dat de leerling niet behoort tot een van de categorieën van gezinnen, vermeld in paragraaf 1, wordt de leerling beschouwd als een persoon die behoort tot de categorie van gezin, vermeld in paragraaf 1, 1° of 2°, waarbij, in voorkomend geval, wordt uitgegaan van de laatste woonplaats van de leerling bij één ouder of bij een andere natuurlijke persoon als vermeld in paragraaf 1, 2°.
Hoofdstuk 4. Bedragen van de selectieve participatietoeslagen
Afdeling 1. Algemeen
§1. De volgende personen en categorieën worden bij de berekening van de minimum- en maximuminkomensgrenzen gelijkgesteld met een punt:
1° elke persoon in het gezin die fiscaal ten laste is van personen van wie de gezinsinkomsten bij de berekening van de selectieve participatietoeslag in aanmerking worden genomen;
2° elke leerling of student in het gezin die niet meer fiscaal ten laste is van de personen van wie de gezinsinkomsten bij de berekening van de selectieve participatietoeslag in aanmerking worden genomen, omdat hij bestaansmiddelen heeft gehad, op voorwaarde dat hij niet in aanmerking komt voor het statuut van gehuwde, zelfstandige of alleenstaande leerling of student;
3° elke persoon van wie de gezinsinkomsten bij de berekening van de selectieve participatietoeslag in aanmerking worden genomen, en die op 31 december van het schooljaar in kwestie fiscaal als gehandicapt wordt aangemerkt;
4° de categorie van gezin die valt onder het toepassingsgebied van artikel 38, §1, 1°, 2° of 3°. De categorie van gezin die valt onder het toepassingsgebied van artikel 38, §1, 4° of 5°, levert een punt op, op voorwaarde dat de gezinsinkomsten van de zelfstandige, respectievelijk alleenstaande leerling in aanmerking genomen kunnen worden bij de berekening van de selectieve participatietoeslag van de persoon, vermeld in paragraaf 1, 1° of 2°.
§2. In afwijking van paragraaf 1 wordt elke persoon die valt onder paragraaf 1, 1° of 2°, en die op 31 december van het school- of academiejaar in kwestie fiscaal als gehandicapt wordt aangemerkt, met twee punten gelijkgesteld.
§3. Voor elke persoon van wie de gezinsinkomsten in aanmerking genomen worden bij de berekening van de selectieve participatietoeslag, alsook voor elke persoon, vermeld in paragraaf 1, 1° of 2°, van dit artikel, wordt er een punt toegekend als die personen aan een erkende instelling tijdens het school- of academiejaar in kwestie hoger onderwijs, een bachelor-na-bacheloropleiding of een master-na- masteropleiding volgen.
Het totale aantal punten, dat volgt uit de toepassing van het eerste lid, wordt verminderd met één punt.
In afwijking van het tweede lid bedraagt het totale aantal punten, dat volgt uit de toepassing van dit artikel, nooit minder dan nul.
§4. In afwijking van paragraaf 1 tot en met 3 bedraagt het aantal punten van het gezin waarvan de leerling deel uitmaakt, nooit minder dan nul.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 9 van het decreet van 1 juli 2022 tot tot wijziging van artikel 5 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie, tot wijziging van het Groeipakketdecreet van 2018 en tot uitlegging van artikel 8 van het Groeipakketdecreet van 2018 (B.S. 29.07.2022)
Het bedrag van de selectieve participatietoeslag is afhankelijk van het door de rechthebbende leerling, vermeld in artikel 24, gevolgde onderwijs, van de hoogte van de gezinsinkomsten en van de puntenlast ten aanzien van de gezinskomsten.
Afdeling 3. Selectieve participatietoeslag secundair onderwijs.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 55 van het decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, de codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 en het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, wat betreft de afstemming op het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid (B.S. 15.05.2019)
§1. Bij de berekening van het bedrag van de selectieve participatietoeslag in het secundair onderwijs wordt eerst nagegaan of de rechthebbende leerling, vermeld in artikel 24, voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van gehuwde, zelfstandige of alleenstaande leerling, vermeld in artikel 38, vervolgens of de leerling in het derde leerjaar van de derde graad van het technisch secundair onderwijs of beroepsonderwijs zit.
§2. Voor gehuwde, zelfstandige of alleenstaande rechthebbende leerlingen als vermeld in artikel 24, in het voltijds secundair onderwijs is het bedrag van de volledige selectieve participatietoeslag gelijk aan 3268,73 euro.
De minimale selectieve participatietoeslag bedraagt 712,98 euro.
§3. Voor rechthebbende leerlingen als vermeld in artikel 24, in het derde leerjaar van de derde graad van het voltijds technisch secundair onderwijs en het voltijds beroepssecundair onderwijs bedraagt de volledige selectieve participatietoeslag:
1° 1861,09 euro voor interne leerlingen;
2° 1132,07 euro voor externe leerlingen.
De uitzonderlijke selectieve participatietoeslag voor externe leerlingen bedraagt 1329,23 euro.
De minimale selectieve participatietoeslag bedraagt:
1° 725,16 euro voor interne leerlingen;
2° 280,60 euro voor externe leerlingen.
§4. Voor andere rechthebbende leerlingen als vermeld in artikel 24, in het voltijds secundair onderwijs dan de leerlingen, vermeld in paragraaf 2 en 3, bedraagt de volledige selectieve participatietoeslag:
1° 1550,86 euro voor interne leerlingen;
2° 943,30 euro voor externe leerlingen.
De uitzonderlijke selectieve participatietoeslag voor externe leerlingen bedraagt 1550,86 euro.
De minimale selectieve participatietoeslag bedraagt:
1° 604,31 euro voor interne leerlingen;
2° 233,75 euro voor externe leerlingen.
§5. Voor rechthebbende leerlingen als vermeld in artikel 24, in stelsel leren en werken zoals bedoeld in het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap bedraagt een volledige selectieve participatietoeslag 537,45 euro.
De uitzonderlijke selectieve participatietoeslag bedraagt 693,34 euro.
De minimale selectieve participatietoeslag bedraagt 196,55 euro.
§6. Voor rechthebbende leerlingen als vermeld in artikel 24, ingeschreven in de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs, bedraagt de volledige selectieve participatietoeslag:
1° 3640,66 euro voor interne leerlingen;
2° 1212,27 euro voor externe leerlingen.
De minimale selectieve participatietoeslag bedraagt 829,80 euro.
§7. Het uiteindelijke bedrag van de selectieve participatietoeslag wordt afgerond tot twee cijfers na de komma.
Deel 3. Andere toelagen
Titel 1. Kinderopvangtoeslag
Hoofdstuk 2. Bedrag
Dit artikel werd gewijzigd door decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van diverse decreten over welzijn, volksgezondheid en gezin (B.S. 18.06.2021)
Een kinderopvangtoeslag van 3,17 euro per kinderopvangdag wordt toegekend aan een rechthebbend kind als vermeld in artikel 52.
De organisatoren, vermeld in artikel 51, eerste lid, 3°, bezorgen, met het oog op de berekening van de kinderopvangtoeslagen, de nodige gegevens aan Kind en Gezin.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de toeslag, vermeld in het eerste lid, inclusief voor welk dagdeel van een kinderopvangdag een kinderopvangtoeslag wordt toegekend. De Vlaamse Regering bepaalt ook de nadere regels van de gegevensverzameling en de gegevensoverdracht door de organisatoren, vermeld in het tweede lid.
Titel 2. Kleutertoeslagen
Hoofdstuk 2. Bedrag
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 56 van het decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, de codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 en het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, wat betreft de afstemming op het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid (B.S. 15.05.2019)
§1. Een kleutertoeslag van 130 euro wordt toegekend aan een rechthebbende leerling als vermeld in artikel 53, die drie jaar is op 31 december van het kalenderjaar vóór het jaar waarin de toeslag verschuldigd is, op voorwaarde dat de inschrijving, vermeld in artikel 54, behouden blijft voor de leerling, en op voorwaarde dat het bewijs van voldoende aanwezigheid in een betrokken schooljaar geleverd wordt, zoals nader bepaald in artikel 13, §2, 1°, 2° juncto §3, §4, §5 en §6, van het decreet van 8 juni 2007.
§2. In afwijking van paragraaf 1 wordt aan een rechthebbende leerling als vermeld in artikel 53, die drie jaar is op 31 december 2018, een kleutertoeslag van 130 euro toegekend, op voorwaarde dat hij in een door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor kleuteronderwijs is ingeschreven.
Dit artikel werd gewijzigd door decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van diverse decreten over welzijn, volksgezondheid en gezin (B.S. 18.06.2021)
§1. Om het recht op een kleutertoeslag als vermeld in artikel 54 en 55, vast te stellen, meldt het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming aan Kind en Gezin:
1° welke leerlingen zijn ingeschreven in een door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor kleuteronderwijs;
2° de datum van de inschrijving;
3° welke leerlingen zijn ingeschreven op de laatste schooldag van juni;
4° of het bewijs van voldoende aanwezigheid in het betrokken schooljaar geleverd is, zoals nader bepaald in artikel 27, § 2, 1°, 2°, en § 3, § 4, § 5 en § 6.
§2. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de gegevens, vermeld in paragraaf 1, moeten worden meegedeeld.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 57 van het decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, de codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 en het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, wat betreft de afstemming op het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid (B.S. 15.05.2019)
§1. Om het recht op een kleutertoeslag als vermeld in artikel 54 en 55, vast te stellen, meldt het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming aan Kind en Gezin:
1° welke leerlingen zijn ingeschreven in een door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor kleuteronderwijs;
2° de datum van de inschrijving;
3° welke leerlingen zijn ingeschreven op de laatste schooldag van juni;
4° of het bewijs van voldoende aanwezigheid in het betrokken schooljaar geleverd is, zoals nader bepaald in artikel 13, §2, 1°, 2° juncto §3, §4, §5 en §6, van het decreet van 8 juni 2007.
§2. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de gegevens, vermeld in paragraaf 1, moeten worden meegedeeld.
Deel 4. Begunstigden
Titel 1. Aanwijzing van begunstigden van toelagen in het kader van het gezinsbeleid
Hoofdstuk 1. Gezinsbijslagen
Dit artikel werd gewijzigd door het decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van diverse decreten over welzijn, volksgezondheid en gezin (B.S. 18.06.2021)
§1. Beide ouders van het rechtgevende kind worden aangewezen als begunstigden van de gezinsbijslagen, vermeld in deel 1 van boek 2.
§2. Slechts één van de ouders wordt aangewezen als begunstigde van de gezinsbijslagen, vermeld in deel 1 van boek 2, in de volgende situaties:
1° de overlevende ouder als één ouder overleden is;
2° de ouder met exclusief ouderlijk gezag;
3° de aanwezige ouder als ten aanzien van één ouder een vermoeden van afwezigheid als vermeld in artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek, is vastgesteld door de vrederechter;
4° de niet uit de ouderlijke macht ontzette ouder als een van de ouders uit de ouderlijke macht is ontzet;
5° de bekende ouder als één ouder niet bekend is.
§3. Het rechtgevende kind is de begunstigde van de gezinsbijslagen, vermeld in deel 1 van boek 2:
1° als het gehuwd is;
2° als het ontvoogd is of de leeftijd van zestien jaar bereikt heeft, en als het zijn woonplaats niet bij zijn ouders of werkelijke opvoeders heeft. Aan die laatste voorwaarde is voldaan als het kind beschikt over een afzonderlijke woonplaats, namelijk de plaats die als hoofdverblijf is ingeschreven in de bevolkingsregisters overeenkomstig artikel 32, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek, of als met officiële documenten wordt aangetoond dat de gegevens in de bevolkingsregisters niet of niet meer overeenstemmen met de realiteit;
3° als het zelf begunstigde is voor een of meer van zijn kinderen.
Het rechtgevende kind, vermeld in het eerste lid, kan evenwel in zijn eigen belang een andere persoon als begunstigde aanwijzen, op voorwaarde dat die persoon met het kind in kwestie verbonden is door verwantschap of aanverwantschap in de eerste graad. De verwantschap die verworven is door adoptie, wordt in aanmerking genomen. Als het rechtgevende kind zijn woonplaats niet bij de aangewezen persoon heeft, heeft de aanwijzing geen wijziging van de gezinssamenstelling van die persoon tot gevolg en kan dit kind niet worden meegeteld in het gezin van die persoon tot bepaling van de gezinsgrootte voor de toepassing van artikel 18.
De Vlaamse Regering kan de wijze bepalen waarop het rechtgevende kind, vermeld in het eerste lid, een andere persoon als begunstigde kan aanwijzen.
Het rechtgevende kind, vermeld in het eerste lid, is rechtsbekwaam om zelf als eiser of verweerder in rechte op te treden in de geschillen over zijn rechten op de gezinsbijslagen, vermeld in deel 1 van boek 2.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 10 van het decreet van 1 juli 2022 tot wijziging van artikel 5 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie, tot wijziging van het Groeipakketdecreet van 2018 en tot uitlegging van artikel 8 van het Groeipakketdecreet van 2018
§1. Beide ouders van het rechtgevende kind worden aangewezen als begunstigden van de gezinsbijslagen, vermeld in deel 1 van boek 2.
§2. Slechts één van de ouders wordt aangewezen als begunstigde van de gezinsbijslagen, vermeld in deel 1 van boek 2, in de volgende situaties:
1° de overlevende ouder als één ouder overleden is;
2° de ouder met exclusief ouderlijk gezag;
3° de aanwezige ouder als ten aanzien van één ouder een vermoeden van afwezigheid als vermeld in artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek, is vastgesteld door de vrederechter;
4° de niet uit de ouderlijke macht ontzette ouder als een van de ouders uit de ouderlijke macht is ontzet;
5° de bekende ouder als één ouder niet bekend is;
6° de ouder die de bevoegde rechtbank daarvoor aanwijst in het belang van het kind.
§3. Het rechtgevende kind is de begunstigde van de gezinsbijslagen, vermeld in deel 1 van boek 2:
1° als het gehuwd is;
2° als het ontvoogd is of de leeftijd van zestien jaar bereikt heeft, en als het zijn woonplaats niet bij zijn ouders of werkelijke opvoeders heeft. Aan die laatste voorwaarde is voldaan als het kind beschikt over een afzonderlijke woonplaats, namelijk de plaats die als hoofdverblijf is ingeschreven in de bevolkingsregisters overeenkomstig artikel 32, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek, of als met officiële documenten wordt aangetoond dat de gegevens in de bevolkingsregisters niet of niet meer overeenstemmen met de realiteit;
3° als het zelf begunstigde is voor een of meer van zijn kinderen.
Het rechtgevende kind, vermeld in het eerste lid, kan evenwel in zijn eigen belang een andere persoon als begunstigde aanwijzen, op voorwaarde dat die persoon met het kind in kwestie verbonden is door verwantschap of aanverwantschap in de eerste graad. De verwantschap die verworven is door adoptie, wordt in aanmerking genomen. Als het rechtgevende kind zijn woonplaats niet bij de aangewezen persoon heeft, heeft de aanwijzing geen wijziging van de gezinssamenstelling van die persoon tot gevolg en kan dit kind niet worden meegeteld in het gezin van die persoon tot bepaling van de gezinsgrootte voor de toepassing van artikel 18.
De Vlaamse Regering kan de wijze bepalen waarop het rechtgevende kind, vermeld in het eerste lid, een andere persoon als begunstigde kan aanwijzen.
Het rechtgevende kind, vermeld in het eerste lid, is rechtsbekwaam om zelf als eiser of verweerder in rechte op te treden in de geschillen over zijn rechten op de gezinsbijslagen, vermeld in deel 1 van boek 2.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 10, 2° van het decreet van 1 juli 2022 tot wijziging van artikel 5 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie, tot wijziging van het Groeipakketdecreet van 2018 en tot uitlegging van artikel 8 van het Groeipakketdecreet van 2018
§1. Beide ouders van het rechtgevende kind worden aangewezen als begunstigden van de gezinsbijslagen, vermeld in deel 1 van boek 2.
§2. Slechts één van de ouders wordt aangewezen als begunstigde van de gezinsbijslagen, vermeld in deel 1 van boek 2, in de volgende situaties:
- de overlevende ouder als één ouder overleden is;
- de ouder met exclusief ouderlijk gezag;
- de aanwezige ouder als ten aanzien van één ouder een vermoeden van afwezigheid als vermeld in artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek, is vastgesteld door de vrederechter;
- de niet uit de ouderlijke macht ontzette ouder als een van de ouders uit de ouderlijke macht is ontzet;
- de bekende ouder als één ouder niet bekend is;
- de ouder die de bevoegde rechtbank daarvoor aanwijst in het belang van het kind.
§3. Het rechtgevende kind is de begunstigde van de gezinsbijslagen, vermeld in deel 1 van boek 2:
- als het gehuwd is;
- als het ontvoogd is of de leeftijd van zestien jaar bereikt heeft, en als het zijn woonplaats niet bij zijn ouders of werkelijke opvoeders heeft. Aan die laatste voorwaarde is voldaan als het kind beschikt over een afzonderlijke woonplaats, namelijk de plaats die als hoofdverblijf is ingeschreven in de bevolkingsregisters overeenkomstig artikel 32, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek, of als met officiële documenten wordt aangetoond dat de gegevens in de bevolkingsregisters niet of niet meer overeenstemmen met de realiteit;
- als het zelf begunstigde is voor een of meer van zijn kinderen.
- als het een niet-begeleide minderjarige is als vermeld in titel XIII, hoofdstuk VI, van de Programmawet (I) van 24 december 2002, als er geen werkelijke opvoeder kan worden aangewezen conform artikel 59 van dit decreet.
Het rechtgevende kind, vermeld in het eerste lid, kan evenwel in zijn eigen belang een andere persoon als begunstigde aanwijzen, op voorwaarde dat die persoon met het kind in kwestie verbonden is door verwantschap of aanverwantschap in de eerste graad. De verwantschap die verworven is door adoptie, wordt in aanmerking genomen. Als het rechtgevende kind zijn woonplaats niet bij de aangewezen persoon heeft, heeft de aanwijzing geen wijziging van de gezinssamenstelling van die persoon tot gevolg en kan dit kind niet worden meegeteld in het gezin van die persoon tot bepaling van de gezinsgrootte voor de toepassing van artikel 18.
De Vlaamse Regering kan de wijze bepalen waarop het rechtgevende kind, vermeld in het eerste lid, een andere persoon als begunstigde kan aanwijzen.
Het rechtgevende kind, vermeld in het eerste lid, is rechtsbekwaam om zelf als eiser of verweerder in rechte op te treden in de geschillen over zijn rechten op de gezinsbijslagen, vermeld in deel 1 van boek 2, met behoud van toepassing van artikel 9, § 1, van titel XIII, hoofdstuk VI, van de Programmawet (I) van 24 december 2002.
Hoofdstuk 2. Selectieve participatietoeslagen en andere toelagen
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 6 van het decreet van 21 oktober 2021 tot wijziging van het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, wat betreft de invoering van de ondersteuningstoeslag (B.S. 04.11.2022)
Zie ook
De andere toelagen, vermeld in boek 2, deel 3, worden toegekend aan het rechthebbende kind of de rechthebbende leerling.
Titel 2. Uitbetalingsregels voor de toelagen in het kader van het gezinsbeleid
Hoofdstuk 1. Gezinsbijslagen
Dit artikel werd gewijzigd door decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van diverse decreten over welzijn, volksgezondheid en gezin (B.S. 18.06.2021)
§1. Als twee personen als begunstigden van de gezinsbijslagen, vermeld in deel 1 van boek 2, worden aangewezen, bepalen die begunstigden samen welke uitbetalingsactor de toelagen uitbetaalt.
De begunstigden bepalen ook samen aan wie van hen de toelagen, vermeld in het eerste lid, worden uitbetaald door de gekozen uitbetalingsactor. De toelagen kunnen worden uitbetaald aan hen samen of aan een van hen. Ze geven daarvoor een bankrekening op.
De keuze van de begunstigden, vermeld in het eerste en tweede lid, geldt voor alle toelagen in het kader van het gezinsbeleid die aan hen worden uitbetaald, en voor alle kinderen waarvoor ze samen begunstigden zijn.
§2. De begunstigden kunnen samen met een schriftelijk verzoek de uitbetalingsactor of de bankrekening wijzigen.
Het verzoek tot wijziging van uitbetalingsactor is alleen ontvankelijk als er een minimale aansluiting van één jaar is bij de actieve uitbetalingsactor. De wijziging van uitbetalingsactor gaat in vanaf het eerste kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin een ontvankelijk wijzigingsverzoek is ingediend.
De wijziging van bankrekening gaat ten laatste in vanaf de maand die volgt op de maand waarin de wijziging schriftelijk is doorgegeven.
§3. Elk van de begunstigden kan met een schriftelijk verzoek zijn toestemming voor de gekozen uitbetalingsactor of de gekozen bankrekening intrekken.
§4. Een wijziging van uitbetalingsactor heeft geen gevolgen voor een openstaande schuld bij de actieve uitbetalingsactor. De openstaande schuld volgt de wijziging van uitbetalingsactor. Bij verschillende schulden primeert de oudste schuld.
§5. Als de begunstigden geen uitbetalingsactor aanwijzen, vóór de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de gebeurtenis die aanleiding geeft tot het openen van het recht zich voordoet, neemt het agentschap de betaling van de betrokken toelagen vanaf die maand op. De begunstigden worden door het agentschap op de hoogte gebracht dat zij gedurende een termijn van drie maanden na de maand waarin de betrokken gebeurtenis zich voordeed, de keuze kunnen kenbaar maken om aan te sluiten bij een uitbetalingsactor. Deze uitbetalingsactor neemt de betalingen over van het agentschap de maand nadat de begunstigden hun keuze hebben gemaakt. Indien het agentschap binnen die termijn als uitbetalingsactor wordt gekozen, zet zij de betalingen verder.
Indien de begunstigden niet binnen de in het eerste lid vermelde periode een keuze voor een uitbetalingsactor hebben gemaakt, worden de begunstigden van rechtswege aangesloten bij het agentschap. De aansluiting van rechtswege heeft dezelfde gevolgen als vermeld in paragraaf 2, tweede lid.
Als beide begunstigden niet bepalen op welke bankrekening de toelagen, vermeld in paragraaf 1, aan hen moeten worden uitbetaald vóór de eerste van de maand die volgt op de maand waarin het recht is ontstaan, of als een van beide begunstigden zijn toestemming intrekt, worden de toelagen uitbetaald aan de jongste onder hen. De begunstigde kan een uitbetalingsactor van zijn keuze aanduiden, onder voorbehoud van het bepaalde inzake de minimale aansluiting van één jaar in paragraaf 2, tweede lid, van dit artikel. De begunstigde kan daarentegen wel degelijk een nieuw bankrekeningnummer kiezen onder toepassing van paragraaf 2, derde lid.
In afwijking daarvan en met behoud van de toepassing van artikel 67 wordt, als een van de werkelijke opvoeders een pleegzorger is als vermeld in artikel 59, §2, de toelage, vermeld in paragraaf 1, altijd uitbetaald aan de pleegzorger.
§6. De Vlaamse Regering legt de uitvoeringsregels vast voor de eerste uitbetalingen en de keuze van de bankrekening en bepaalt de voorwaarden voor de keuze van uitbetalingsactor, de mogelijke aansluiting van rechtswege en voor de overdracht tussen uitbetalingsactoren.
§7. Een afwijking van paragraaf 1, 2 en 5 is mogelijk als de bevoegde rechtbank daarover een uitspraak in het belang van het kind heeft gedaan. De bevoegde rechtbank kan in het belang van het kind oordelen dat de gehele gezinsbijslag of een deel ervan wordt uitbetaald op een rekeningnummer dat op naam van het rechtgevende kind staat. De meest gerede partij bezorgt de gerechtelijke uitspraak aan de uitbetalingsactor.
(01.01.2019 - 07.08.2022)
In afwijking van artikel 65, §1, tweede lid, wordt het startbedrag geboorte, vermeld in artikel 9, uitbetaald aan de zwangere persoon als het startbedrag geboorte wordt uitbetaald vóór de geboorte van een eerste rechtgevend kind bij de personen die begunstigden worden na de geboorte.
Na de geboorte kunnen de begunstigden onder de voorwaarden, vermeld in artikel 65, met een schriftelijk verzoek de uitbetalingsactor of de bankrekening wijzigen.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 12 van het Decreet tot wijziging van artikel 5 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie, tot wijziging van het Groeipakketdecreet van 2018 en tot uitlegging van artikel 8 van het Groeipakketdecreet van 2018
§ 1. Als een rechtgevend kind door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid in een instelling wordt geplaatst, wordt de uitbetaling van de gezinsbijslagen, vermeld in deel 1 van boek 2, met uitzondering van het startbedrag geboorte en het startbedrag adoptie, verdeeld tussen de instelling en de begunstigden.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de toekennings- en verdelingsregels, vermeld in paragraaf 1, van de uitbetaling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, vermeld in paragraaf 1, tussen de instelling en de begunstigden. De Vlaamse Regering kan hiertoe ook de overheid aanduiden aan wie het deel van de toelage bestemd voor de instelling dient te worden toegekend.
§ 3. Iedere belanghebbende, waaronder ook de instelling, de begunstigden en de bijslagtrekkende worden begrepen, die niet akkoord gaat met de bestemmingsregels tot aanwijzing van de begunstigden, kan de bevoegde rechtbank om een afwijking in het belang van het kind verzoeken. De bevoegde rechtbank kan in het belang van het kind oordelen dat de gehele gezinsbijslag die toekomt aan de begunstigde of een deel ervan wordt uitbetaald op een rekeningnummer dat op naam van het rechtgevende kind staat. De meest gerede partij bezorgt de gerechtelijke uitspraak aan de uitbetalingsactor.
Hoofdstuk 2. Selectieve participatietoeslagen en andere toelagen
§1. In afwijking van artikel 69, als de rechthebbende leerling of het rechthebbende kind niet gekwalificeerd is als een rechtgevend kind als vermeld in artikel 8, en er bijgevolg geen gezinsbijslagen uitbetaald worden overeenkomstig artikel 64 respectievelijk artikel 65, worden de selectieve participatietoeslagen leerling, vermeld in boek 2, deel 2, titel 1, uitbetaald op een bankrekening van de ouder of ouders bij wie de rechthebbende leerling op 31 december van het schooljaar in kwestie zijn woonplaats heeft, en worden de andere toelagen, vermeld in boek 2, deel 3, uitbetaald op een bankrekening van de ouder of ouders.
§2. Als de ouder of ouders de rechthebbende leerling of het rechthebbende kind niet daadwerkelijk opvoedt of opvoeden, worden de selectieve participatietoeslagen leerling, vermeld in boek 2, deel 2, titel 1, uitbetaald op een bankrekening van de werkelijke opvoeder of van twee werkelijke opvoeders bij wie de rechthebbende leerling op 31 december van het schooljaar in kwestie zijn woonplaats heeft, en worden de andere toelagen, vermeld in boek 2, deel 3, uitbetaald op een bankrekening van de werkelijke opvoeder of van twee werkelijke opvoeders bij wie het rechthebbende kind of de rechthebbende leerling zijn woonplaats heeft.
De werkelijke opvoeder kan of de twee werkelijke opvoeders kunnen worden aangewezen door een tussenkomst van een publiekrechtelijke overheid of instelling, of door een uitspraak van de bevoegde rechtbank. De meest gerede partij bezorgt de gerechtelijke uitspraak aan de uitbetalingsactor.
§3. Een meerderjarige leerling kan voorafgaand aan de uitbetaling van de selectieve participatietoeslag leerling de uitbetalingsactor verzoeken de toeslag uit te betalen op een andere bankrekening.
§4. De Vlaamse Regering kan de verdere uitvoeringsregels bepalen, en kan ook bepalen in welke gevallen ter bescherming van de financiële belangen van de leerling kan worden afgeweken van paragraaf 1, 2 en 3.
Dit artikel werd gewijzigd door decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van diverse decreten over welzijn, volksgezondheid en gezin (B.S. 18.06.2021)
§1. Als aan twee personen, hetzij de ouders, hetzij de werkelijke opvoeders, de selectieve participatietoeslagen leerling, vermeld in boek 2, deel 2, titel 1, en de andere toelagen, vermeld in boek 2, deel 3, worden uitbetaald overeenkomstig artikel 70, bepalen die samen welke uitbetalingsactor de toelagen aan hen uitbetaalt.
De ouders en de werkelijke opvoeders bepalen ook samen aan wie van hen de gekozen uitbetalingsactor de selectieve participatietoeslagen leerling en de andere toelagen uitbetaalt. De selectieve participatietoeslagen leerling en de andere toelagen kunnen aan hen samen uitbetaald worden, of ze kunnen toegewezen worden aan een van hen. Ze geven daarvoor een bankrekening op.
De keuze van de ouders of de werkelijke opvoeders, vermeld in het eerste en tweede lid, geldt voor alle toelagen in het kader van het gezinsbeleid die aan hen worden uitbetaald, en voor alle kinderen voor wie ze samen een uitbetaling ontvangen.
§2. De ouders of de werkelijke opvoeders kunnen samen met een schriftelijk verzoek de uitbetalingsactor of bankrekening wijzigen.
Het verzoek tot wijziging van uitbetalingsactor is alleen ontvankelijk als er een minimale aansluiting van één jaar is bij de actieve uitbetalingsactor. De wijziging van uitbetalingsactor gaat in vanaf het eerste kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin een ontvankelijk wijzigingsverzoek is ingediend.
De wijziging van bankrekening gaat ten laatste in vanaf de maand die volgt op de maand waarin de wijziging schriftelijk is doorgegeven.
§3. Elk van beide ouders of werkelijke opvoeders kan met een schriftelijk verzoek zijn toestemming voor de gekozen uitbetalingsactor of de gekozen bankrekening intrekken.
§4. Een wijziging van uitbetalingsactor heeft geen gevolgen voor een openstaande schuld bij de actieve uitbetalingsactor. De openstaande schuld volgt de wijziging van uitbetalingsactor. Bij verschillende schulden primeert de oudste schuld.
§5. Als de ouders of werkelijke opvoeders geen uitbetalingsactor aanwijzen, vóór de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de gebeurtenis die aan- leiding geeft tot het openen van het recht zich voordoet, neemt het agentschap de betaling van de betrokken toelagen vanaf die maand op. De ouders of werkelijke opvoeders worden door het agentschap op de hoogte gebracht dat ze gedurende een termijn van drie maanden na de maand waarin de betrokken gebeurtenis zich voordeed, de keuze kunnen kenbaar maken om aan te sluiten bij een uitbetalingsactor. Deze uitbetalingsactor neemt de betalingen over van het agentschap de maand nadat de ouders of werkelijke opvoeders hun keuze hebben gemaakt. Indien het agentschap binnen die termijn als uitbetalingsactor wordt gekozen, zet zij de betalingen verder.
Indien de ouders of werkelijke opvoeders niet binnen de in het eerste lid vermelde periode een keuze voor een uitbetalingsactor hebben gemaakt, wordt de begunstigde van rechtswege aangesloten bij het agentschap. De aansluiting van rechtswege heeft dezelfde gevolgen als vermeld in paragraaf 2, tweede lid.
Als beide ouders of de werkelijke opvoeders niet bepalen op welke bankrekening de selectieve participatietoeslagen leerling en de andere toelagen aan hen moeten worden uitbetaald vóór de eerste van de maand die volgt op de maand waarin het recht is ontstaan, of als een van beide ouders of werkelijke opvoeders zijn toestemming intrekt, worden de selectieve participatietoeslagen leerling en de andere toelagen uitbetaald aan de jongste onder hen.
In afwijking daarvan worden, als een van de werkelijke opvoeders een pleegzorger is als vermeld in artikel 59, §2, de toelagen, vermeld in paragraaf 1, altijd uitbetaald aan de pleegzorger.
§6. De Vlaamse Regering legt de regels vast voor de eerste uitbetalingen en de keuze van de bankrekening en bepaalt de voorwaarden voor de keuze van uitbetalingsactor, de mogelijke aansluiting van rechtswege en voor de overdracht tussen uitbetalingsactoren.
§7. Een afwijking van paragraaf 1, 2 en 5 is mogelijk nadat de bevoegde rechtbank daarover in het belang van de betrokken leerling of het betrokken kind een uitspraak heeft gedaan. De bevoegde rechtbank kan oordelen dat in het belang van de betrokken leerling of het betrokken kind de hele selectieve participatietoeslag en de andere toelagen, of een deel ervan, uitbetaald worden op een bankrekening die op naam van de leerling of het kind staat. De meest gerede partij bezorgt de gerechtelijke uitspraak aan de uitbetalingsactor.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 4 van het decreet van 14 juli 2023 tot wijziging van het Groeipakketdecreet van 2018, wat betreft het recht op selectieve participatietoeslagen voor leerlingen die materiële ondersteuning krijgen (B.S. 21.08.2023)
§1. De selectieve participatietoeslagen leerling, vermeld in boek 2, deel 2, titel 1, worden rechtstreeks uitbetaald aan de rechthebbende leerling:
1° als hij behoort tot een categorie van gezin als vermeld in artikel 38, §1, 3°, 4° of 5°;
2° als hij ontvoogd is of de leeftijd van zestien jaar bereikt heeft en zijn woonplaats niet bij de ouders of de werkelijke opvoeders heeft. Aan die laatste voorwaarde is voldaan als de leerling beschikt over een afzonderlijke woonplaats, die als hoofdverblijf is ingeschreven in de bevolkingsregisters overeenkomstig artikel 32, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek, of als met officiële documenten wordt aangetoond dat de gegevens in de bevolkingsregisters niet of niet meer overeenstemmen met de realiteit;
3° als hij zelf begunstigde is van toelagen in het kader van het gezinsbeleid voor een of meer van zijn kinderen.
De leerling, vermeld in het eerste lid, kan evenwel in zijn eigen belang een andere persoon aanwijzen aan wie de selectieve participatietoeslagen leerling worden uitbetaald, op voorwaarde dat die persoon met de leerling verbonden is door verwantschap of aanverwantschap in de eerste graad. De verwantschap die verworven is door adoptie, wordt in aanmerking genomen.
De Vlaamse Regering kan de wijze bepalen waarop de leerling, vermeld in het eerste lid, die andere persoon kan aanwijzen.
De leerling, vermeld in het eerste lid, is rechtsbekwaam om zelf als eiser of verweerder in rechte op te treden in de geschillen over zijn rechten op selectieve participatietoeslagen leerling.
§2. De leerling, vermeld in paragraaf 1, of de persoon die is aangewezen door de leerling, wijst een uitbetalingsactor naar keuze aan voor de uitbetaling van de selectieve participatietoeslagen leerling, en geeft een bankrekening op.
De leerling, vermeld in paragraaf 1, of de persoon die is aangewezen door de leerling, wijst één uitbetalingsactor en één bankrekening aan voor alle toelagen in het kader van het gezinsbeleid die aan hem worden uitbetaald.
§3. De leerling, vermeld in paragraaf 1, of de persoon die is aangewezen door de leerling, kan met een schriftelijk verzoek de uitbetalingsactor of de bankrekening wijzigen.
Het verzoek tot wijziging van uitbetalingsactor is alleen ontvankelijk als er een minimale aansluiting van één jaar is bij de actieve uitbetalingsactor. De wijziging van uitbetalingsactor gaat in vanaf het eerste kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin een ontvankelijk wijzigingsverzoek is ingediend.
De wijziging van bankrekening gaat ten laatste in vanaf de maand die volgt op de maand waarin de wijziging schriftelijk is doorgegeven.
§4. Een afwijking van de voorgaande paragrafen is mogelijk nadat de bevoegde rechtbank daarover in het belang van de leerling een uitspraak heeft gedaan. De meest gerede partij bezorgt de gerechtelijke uitspraak aan de uitbetalingsactor.
§5. Een wijziging van uitbetalingsactor heeft geen gevolgen voor een openstaande schuld bij de actieve uitbetalingsactor. De openstaande schuld volgt de wijziging van uitbetalingsactor. Bij verschillende schulden primeert de oudste schuld.
§6. Als de leerling, vermeld in paragraaf 1, of de persoon die door de leerling is aangewezen, geen uitbetalingsactor aanwijst vóór de eerste van de maand die volgt op de maand waarin het recht is ontstaan, is het agentschap bevoegd.
De leerling, vermeld in paragraaf 1, of de persoon die door de leerling is aangewezen wordt door het agentschap op de hoogte gebracht dat hij gedurende een termijn van drie maanden na de aansluiting van rechtswege, de keuze kenbaar kan maken om aan te sluiten bij een andere uitbetalingsactor. De wijziging van uitbetalingsactor gaat in vanaf het eerste kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin een wijzigingsverzoek werd ingediend.
Na deze periode heeft de aansluiting van rechtswege dezelfde gevolgen als vermeld in paragraaf 2, tweede lid.
§7. De Vlaamse Regering legt de regels vast voor de aansluiting van rechtswege, bepaalt de verdere regels inzake de keuze voor de uitbetalingsactor en de bankrekening en de overdracht tussen uitbetalingsactoren.
Hoofdstuk 3. Gemeenschappelijke bepalingen
Dit artikel werd gewijzigd door het decreet van 25 november 2022 tot wijziging van het Groeipakketdecreet van 2018, wat betreft de invoering van een eenmalige toeslag van 100 euro voor wie in november 2022 een sociale toeslag ontvangt (01.07.2022)
Het basisbedrag, vermeld in artikel 13, de zorgtoeslagen, vermeld in titel 4 van boek 2, deel 1, de sociale toeslagen, vermeld in artikel 18, en de kinderopvangtoeslag, vermeld in artikel 52, worden uitbetaald in de maand die volgt op de maand waarin het kind recht geeft op de toeslag. De Vlaamse Regering bepaalt het exacte tijdstip.
Een gewijzigd bedrag van de toelagen, vermeld in het eerste lid, ten gevolge van een indexering of ten gevolge van een wijziging bij of krachtens een decreet, wordt uitbetaald in de maand die volgt op de maand waarin de indexering plaatsvindt of de wijziging in werking treedt.
Een wijziging van een toelage als vermeld in het eerste lid of een wijziging van het bedrag ervan, ten gevolge van een bepaalde gebeurtenis, wordt uitbetaald in de maand die volgt op de maand waarin die gebeurtenis zich voordoet.
De Vlaamse Regering bepaalt het tijdstip waarop de selectieve participatietoeslagen leerling worden uitbetaald.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 70 van het decreet Programmadecreet van 16 december 2022 bij de begroting 2023
Het basisbedrag, vermeld in artikel 13, de zorgtoeslagen, vermeld in titel 4 van boek 2, deel 1, de sociale toeslagen, vermeld in artikel 18, en de kinderopvangtoeslag, vermeld in artikel 52, worden uitbetaald in de maand die volgt op de maand waarin het kind recht geeft op de toeslag. Het bedrag, vermeld in artikel 18/1, eerste lid, wordt uitbetaald in november 2022. De Vlaamse Regering bepaalt het exacte tijdstip.
Een gewijzigd bedrag van de toelagen, vermeld in het eerste lid, ten gevolge van een indexering of ten gevolge van een wijziging bij of krachtens een decreet, wordt uitbetaald in de maand die volgt op de maand waarin de indexering plaatsvindt of de wijziging in werking treedt.
Een wijziging van een toelage als vermeld in het eerste lid of een wijziging van het bedrag ervan, ten gevolge van een bepaalde gebeurtenis, wordt uitbetaald in de maand die volgt op de maand waarin die gebeurtenis zich voordoet.
De Vlaamse Regering bepaalt het tijdstip waarop de selectieve participatietoeslagen leerling worden uitbetaald.
(01.01.2019 - 07.08.2022)
De toelagen in het kader van het gezinsbeleid worden uitbetaald op een bankrekening.
Als een betaling van de gezinsbijslagen, vermeld in deel 1 van boek 2, om technische of sociale redenen niet mogelijk is per overschrijving, worden de toelagen betaald met een circulaire cheque, volgens de regels die de Vlaamse Regering bepaalt.
Boek 3. Rechtsbescherming en handhaving
Deel 1. Rechtsbescherming
Titel 2. Ambtshalve en gedwongen herziening van een beslissing
Hoofdstuk 2. Verjaring
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 14 van het decreet van 1 juli 2022 tot wijziging van artikel 5 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie, tot wijziging van het Groeipakketdecreet van 2018 en tot uitlegging van artikel 8 van het Groeipakketdecreet van 2018 (B.S. 29.07.2022)
De rechtsvorderingen waarover de begunstigden van toelagen in het kader van het gezinsbeleid beschikken, moeten binnen vijf jaar worden ingesteld.
Voor de gezinsbijslagen, vermeld in deel 1 van boek 2, met uitzondering van de startbedragen geboorte en adoptie, neemt de termijn van vijf jaar een aanvang de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarop de gezinsbijslagen betrekking hebben.
Voor de kinderopvangtoeslagen, vermeld in deel 3 van boek 2, neemt de termijn van vijf jaar een aanvang de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de kinderopvangdag zich bevindt waarop de kinderopvangtoeslag betrekking heeft.
Voor het startbedrag geboorte neemt de termijn van vijf jaar een aanvang de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de geboorte plaatsvond. Voor het startbedrag adoptie neemt de termijn van vijf jaar een aanvang de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het verzoekschrift tot adoptie is ingediend bij de bevoegde rechtbank of, bij gebrek daaraan, de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de adoptieakte is ondertekend. Als het kind op die datum nog geen deel uitmaakt van het gezin van de adoptant, vangt de voormelde termijn aan op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het kind werkelijk deel uitmaakt van dit gezin.
Voor de selectieve participatietoeslagen, vermeld in deel 2 van boek 2, en de kleutertoeslagen, vermeld in deel 3 van boek 2, neemt de termijn van vijf jaar een aanvang op de eerste dag van de maand na de betekening van een beslissing tot weigering, toekenning of terugvordering van een selectieve participatietoeslag of kleutertoeslag.
Buiten de oorzaken, vermeld in het Burgerlijk Wetboek, wordt de verjaring geschorst tijdens de procedure voor de geschillencommissie en voor de bevoegde rechtbank. De Vlaamse Regering bepaalt de regels met betrekking tot de begin- en einddatum van de schorsing.
De uitbetalingsactoren zullen in geen geval afzien van het voordeel van de verjaring, zoals ze bij dit artikel is vastgesteld.
In afwijking van de voorgaande leden kan de verjaring niet ingeroepen worden tijdens een periode van terugbetaling van onverschuldigde toelagen in het kader van het gezinsbeleid.
De rechtsvorderingen waarover de begunstigden van toelagen in het kader van het gezinsbeleid beschikken, moeten binnen vijf jaar worden ingesteld.
Voor de gezinsbijslagen, vermeld in deel 1 van boek 2, met uitzondering van de startbedragen geboorte en adoptie, neemt de termijn van vijf jaar een aanvang de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarop de gezinsbijslagen betrekking hebben.
Voor de kinderopvangtoeslagen, vermeld in deel 3 van boek 2, neemt de termijn van vijf jaar een aanvang de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de kinderopvangdag zich bevindt waarop de kinderopvangtoeslag betrekking heeft.
Voor het startbedrag geboorte neemt de termijn van vijf jaar een aanvang de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de geboorte plaatsvond. Voor het startbedrag adoptie neemt de termijn van vijf jaar een aanvang de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het verzoekschrift tot adoptie is ingediend bij de bevoegde rechtbank of, bij gebrek daaraan, de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de adoptieakte is ondertekend. Als het kind op die datum nog geen deel uitmaakt van het gezin van de adoptant, vangt de voormelde termijn aan op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het kind werkelijk deel uitmaakt van dit gezin.
Voor de selectieve participatietoeslagen, vermeld in boek 2, deel 2, begint de termijn van vijf jaar op 1 september van het schooljaar waarop de selectieve participatietoeslagen betrekking zouden hebben.
Voor de kleutertoeslagen, vermeld in boek 2, deel 3, titel 2, begint de termijn van vijf jaar op:
1° de eerste dag van de maand na de derde verjaardag van de leerling voor de kleutertoeslag, vermeld in artikel 54;
2° de eerste dag van de maand na de vierde verjaardag van de leerling voor de kleutertoeslag, vermeld in artikel 55.
Buiten de oorzaken, vermeld in het Burgerlijk Wetboek, wordt de verjaring geschorst tijdens de procedure voor de geschillencommissie en voor de bevoegde rechtbank. De Vlaamse Regering bepaalt de regels met betrekking tot de begin- en einddatum van de schorsing.
De uitbetalingsactoren zullen in geen geval afzien van het voordeel van de verjaring, zoals ze bij dit artikel is vastgesteld.
In afwijking van de voorgaande leden kan de verjaring niet ingeroepen worden tijdens een periode van terugbetaling van onverschuldigde toelagen in het kader van het gezinsbeleid.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 7 van het decreet van 21 oktober 2022 tot wijziging van het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, wat betreft de invoering van de ondersteuningstoeslag (B.S. 04.11.2022)
De rechtsvorderingen waarover de begunstigden van toelagen in het kader van het gezinsbeleid beschikken, moeten binnen vijf jaar worden ingesteld.
Voor de gezinsbijslagen, vermeld in deel 1 van boek 2, met uitzondering van de startbedragen geboorte en adoptie, neemt de termijn van vijf jaar een aanvang de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarop de gezinsbijslagen betrekking hebben.
Voor de kinderopvangtoeslagen, vermeld in deel 3 van boek 2, neemt de termijn van vijf jaar een aanvang de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de kinderopvangdag zich bevindt waarop de kinderopvangtoeslag betrekking heeft.
Voor het startbedrag geboorte neemt de termijn van vijf jaar een aanvang de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de geboorte plaatsvond. Voor het startbedrag adoptie neemt de termijn van vijf jaar een aanvang de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het verzoekschrift tot adoptie is ingediend bij de bevoegde rechtbank of, bij gebrek daaraan, de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de adoptieakte is ondertekend. Als het kind op die datum nog geen deel uitmaakt van het gezin van de adoptant, vangt de voormelde termijn aan op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het kind werkelijk deel uitmaakt van dit gezin.
Voor de selectieve participatietoeslagen, vermeld in boek 2, deel 2, begint de termijn van vijf jaar op 1 september van het schooljaar waarop de selectieve participatietoeslagen betrekking zouden hebben.
Voor de kleutertoeslagen, vermeld in boek 2, deel 3, titel 2, begint de termijn van vijf jaar op:
1° de eerste dag van de maand na de derde verjaardag van de leerling voor de kleutertoeslag, vermeld in artikel 54;
2° de eerste dag van de maand na de vierde verjaardag van de leerling voor de kleutertoeslag, vermeld in artikel 55.
Buiten de oorzaken, vermeld in het Burgerlijk Wetboek, wordt de verjaring geschorst tijdens de procedure voor de geschillencommissie en voor de bevoegde rechtbank. De Vlaamse Regering bepaalt de regels met betrekking tot de begin- en einddatum van de schorsing.
De uitbetalingsactoren zullen in geen geval afzien van het voordeel van de verjaring, zoals ze bij dit artikel is vastgesteld.
In afwijking van de voorgaande leden kan de verjaring niet ingeroepen worden tijdens een periode van terugbetaling van onverschuldigde toelagen in het kader van het gezinsbeleid.
Hoofdstuk 4. Terugvordering van onverschuldigd betaalde toelagen in het kader van het gezinsbeleid en afstand
Dit artikel werd gewijzigd door decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van diverse decreten over welzijn, volksgezondheid en gezin (B.S. 18.06.2021)
§1. Onverschuldigd betaalde toelagen in het kader van het gezinsbeleid worden teruggevorderd, behalve in de gevallen waarin een dergelijke terugvordering wordt uitgesloten door dit decreet, door inhoudingen, verricht door de uitbetalingsactor, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1410, §4, van het Gerechtelijk Wetboek, op nog te betalen toelagen in het kader van het gezinsbeleid.
Als de toelage niet teruggevorderd kan worden door middel van inhoudingen, als de betrokkene niet reageert op minimaal twee aanmaningen van de uitbetalingsactor of als hij het afbetalingsplan dat is overeengekomen met de uitbetalingsactor, niet langer uitvoert, vordert de Vlaamse Belastingdienst de onverschuldigd betaalde toelagen in het kader van het gezinsbeleid terug. De uitbetalingsactor bezorgt de gegevens van de personen bij wie de ten onrechte betaalde toelagen in het kader van het gezinsbeleid bij dwangbevel moeten worden ingevorderd, via Kind en Gezin, aan de Vlaamse Belastingdienst.
§2. De uitbetalingsactor kan binnen de voorwaarden, bepaald door de Vlaamse Regering, afzien van de terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag:
1° in bijzondere, gemotiveerde gevallen of in bepaalde categorieën van gevallen, op voorwaarde dat de schuldenaar te goeder trouw is;
2° als het terug te vorderen bedrag gering is;
3° als blijkt dat de terugvordering onzeker of te duur is in vergelijking met het bedrag dat teruggevorderd moet worden.
§3. Behalve in geval van bedrog of bedrieglijke handelingen wordt ambtshalve afgezien van de terugvordering van onverschuldigd betaalde toelagen in het kader van het gezinsbeleid bij het overlijden van degene aan wie ze betaald zijn, als hij op dat ogenblik nog niet op de hoogte was gebracht van de terugvordering.
§4. Met behoud van de toepassing van artikel 1410 van het Gerechtelijk Wetboek verhindert paragraaf 3 niet de terugvordering van onverschuldigd betaalde toelagen in het kader van het gezinsbeleid die, op het ogenblik van het overlijden van de begunstigde, vervallen waren, maar hem nog niet waren uitbetaald of niet waren uitbetaald aan een van de volgende personen:
1° de echtgenoot met wie de gerechtigde op het ogenblik van zijn overlijden samenleefde;
2° de kinderen met wie de gerechtigde op het ogenblik van zijn overlijden samenleefde;
3° de persoon met wie de gerechtigde op het ogenblik van zijn overlijden samenleefde;
4° de persoon die tegemoetgekomen is in de ziekenhuiskosten;
5° de persoon die de begrafeniskosten betaald heeft.
§5. Onverschuldigde betalingen die niet teruggevorderd kunnen worden, zijn ten laste van het reservefonds van de private uitbetalingsactor waarbij de schuld is ontstaan en ten laste van de algemene middelen als de schuld is ontstaan bij het agentschap.
§1. Onverschuldigd betaalde toelagen in het kader van het gezinsbeleid worden teruggevorderd, behalve in de gevallen waarin een dergelijke terugvordering wordt uitgesloten door dit decreet, door inhoudingen, verricht door de uitbetalingsactor, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1410, §4, van het Gerechtelijk Wetboek, op nog te betalen toelagen in het kader van het gezinsbeleid.
Als de toelage niet teruggevorderd kan worden door middel van inhoudingen, als de betrokkene niet reageert op minimaal twee aanmaningen van de uitbetalingsactor of als hij het afbetalingsplan dat is overeengekomen met de uitbetalingsactor, niet langer uitvoert, vordert de Vlaamse Belastingdienst de onverschuldigd betaalde toelagen in het kader van het gezinsbeleid terug. De uitbetalingsactor bezorgt de gegevens van de personen bij wie de ten onrechte betaalde toelagen in het kader van het gezinsbeleid bij dwangbevel moeten worden ingevorderd, via het agentschap Opgroeien regie, aan de Vlaamse Belastingdienst.
§2. De uitbetalingsactor kan binnen de voorwaarden, bepaald door de Vlaamse Regering, afzien van de terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag:
1° in bijzondere, gemotiveerde gevallen of in bepaalde categorieën van gevallen, op voorwaarde dat de schuldenaar te goeder trouw is;
2° als het terug te vorderen bedrag gering is;
3° als blijkt dat de terugvordering onzeker of te duur is in vergelijking met het bedrag dat teruggevorderd moet worden.
§3. Behalve in geval van bedrog of bedrieglijke handelingen wordt ambtshalve afgezien van de terugvordering van onverschuldigd betaalde toelagen in het kader van het gezinsbeleid bij het overlijden van degene aan wie ze betaald zijn, als hij op dat ogenblik nog niet op de hoogte was gebracht van de terugvordering.
§4. Met behoud van de toepassing van artikel 1410 van het Gerechtelijk Wetboek verhindert paragraaf 3 niet de terugvordering van onverschuldigd betaalde toelagen in het kader van het gezinsbeleid die, op het ogenblik van het overlijden van de begunstigde, vervallen waren, maar hem nog niet waren uitbetaald of niet waren uitbetaald aan een van de volgende personen:
1° de echtgenoot met wie de gerechtigde op het ogenblik van zijn overlijden samenleefde;
2° de kinderen met wie de gerechtigde op het ogenblik van zijn overlijden samenleefde;
3° de persoon met wie de gerechtigde op het ogenblik van zijn overlijden samenleefde;
4° de persoon die tegemoetgekomen is in de ziekenhuiskosten;
5° de persoon die de begrafeniskosten betaald heeft.
§5. Onverschuldigde betalingen die niet teruggevorderd kunnen worden, zijn ten laste van het reservefonds van de private uitbetalingsactor waarbij de schuld is ontstaan en ten laste van de algemene middelen als de schuld is ontstaan bij het agentschap.
Hoofdstuk 5. Geschillencommissie
Dit artikel werd gewijzigd door decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van diverse decreten over welzijn, volksgezondheid en gezin (B.S. 18.06.2021)
Bij Kind en Gezin wordt een geschillencommissie opgericht.
Tegen de beslissing van de uitbetalingsactor over de toelagen in het kader van het gezinsbeleid of tegen het uitblijven ervan na afloop van de termijn waarin hij op basis van dit decreet een beslissing moet nemen, kan alleen beroep worden ingesteld bij de geschillencommissie.
In afwijking van het vorige lid is de geschillencommissie niet bevoegd uitspraak te doen over de geschillen met betrekking tot de aanwijzing van de begunstigden, en over de geschillen met betrekking tot de kwalificatie van de ernst van de ondersteuningsbehoefte in het kader van de zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte, vermeld in artikel 16, §1.
Bij een geschil over de aanwijzing van de begunstigden wordt de vordering, op straffe van verval, binnen zes maanden na de kennisgeving van de beslissing van de uitbetalingsactor ingeleid bij de bevoegde rechtbank. Bij een geschil over de kwalificatie van de ernst van de ondersteuningsbehoefte wordt de vordering, op straffe van verval, binnen drie maanden na de kennisgeving van de beslissing van de uitbetalingsactor ingeleid bij de bevoegde rechtbank.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 8 van het decreet van 21 oktober 2022 tot wijziging van het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, wat betreft de invoering van de ondersteuningstoeslag (B.S. 04.11.2022)
Bij het agentschap Opgroeien regie wordt een geschillencommissie opgericht.
Tegen de beslissing van de uitbetalingsactor over de toelagen in het kader van het gezinsbeleid of tegen het uitblijven ervan na afloop van de termijn waarin hij op basis van dit decreet een beslissing moet nemen, kan alleen beroep worden ingesteld bij de geschillencommissie.
In afwijking van het vorige lid is de geschillencommissie niet bevoegd uitspraak te doen over de geschillen met betrekking tot de aanwijzing van de begunstigden, en over de geschillen met betrekking tot de kwalificatie van de ernst van de ondersteuningsbehoefte in het kader van de zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte, vermeld in artikel 16, §1.
Bij een geschil over de aanwijzing van de begunstigden wordt de vordering, op straffe van verval, binnen zes maanden na de kennisgeving van de beslissing van de uitbetalingsactor ingeleid bij de bevoegde rechtbank. Bij een geschil over de kwalificatie van de ernst van de ondersteuningsbehoefte wordt de vordering, op straffe van verval, binnen drie maanden na de kennisgeving van de beslissing van de uitbetalingsactor ingeleid bij de bevoegde rechtbank.
(01.01.2023 - ...)
historiek: klik hier
Bij het agentschap Opgroeien regie wordt een geschillencommissie opgericht.
Tegen de beslissing van de uitbetalingsactor over de toelagen in het kader van het gezinsbeleid of tegen het uitblijven ervan na afloop van de termijn waarin hij op basis van dit decreet een beslissing moet nemen, kan alleen beroep worden ingesteld bij de geschillencommissie.
In afwijking van het vorige lid is de geschillencommissie niet bevoegd uitspraak te doen over de geschillen met betrekking tot de aanwijzing van de begunstigden, en over de geschillen met betrekking tot de kwalificatie van de ernst van de ondersteuningsbehoefte in het kader van de zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte, vermeld in artikel 16, §1 en in het kader van de ondersteuningstoeslag, vermeld in artikel 56/1.
Bij een geschil over de aanwijzing van de begunstigden wordt de vordering, op straffe van verval, binnen zes maanden na de kennisgeving van de beslissing van de uitbetalingsactor ingeleid bij de bevoegde rechtbank. Bij een geschil over de kwalificatie van de ernst van de ondersteuningsbehoefte wordt de vordering, op straffe van verval, binnen drie maanden na de kennisgeving van de beslissing van de uitbetalingsactor ingeleid bij de bevoegde rechtbank.
De termijnen, vermeld in het vierde lid, worden gestuit door het instellen van een klacht of een verzoek tot bemiddeling bij de klachten- en bemiddelingsdienst die opgericht is binnen het agentschap, over een beslissing die vatbaar is voor een beroep bij de bevoegde rechtbank. De termijnen, vermeld in het vierde lid, beginnen opnieuw te lopen vanaf de beslissing waarmee de klachtenbehandeling of het bemiddelingsverzoek werd afgehandeld.
Als de verzoeker de klacht of het verzoek tot bemiddeling intrekt, of als de klachtenbehandeling of het bemiddelingsverzoek bij gebrek aan de vereiste elementen, vermeld in titel 2, hoofdstuk 5, van het Bestuursdecreet van 7 december 2018, wordt stopgezet, worden, in afwijking van het vijfde lid, de termijnen, vermeld in het vierde lid, geschorst tot op het ogenblik van de intrekking of de stopzetting.
De verzoeker rechtvaardigt de stuiting door een attest van de klachten- en bemiddelingsdienst in kwestie voor te leggen.
Bij het agentschap Opgroeien regie wordt een geschillencommissie opgericht.
Tegen de beslissing van de uitbetalingsactor over de toelagen in het kader van het gezinsbeleid of tegen het uitblijven ervan na afloop van de termijn waarin hij op basis van dit decreet een beslissing moet nemen, kan alleen beroep worden ingesteld bij de geschillencommissie.
In afwijking van het vorige lid is de geschillencommissie niet bevoegd uitspraak te doen over de geschillen met betrekking tot de aanwijzing van de begunstigden, en over de geschillen met betrekking tot de kwalificatie van de ernst van de ondersteuningsbehoefte in het kader van de zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte, vermeld in artikel 16, §1.
(01.01.2023 - ...)
historiek: klik hier
In afwijking van het vorige lid is de geschillencommissie niet bevoegd uitspraak te doen over de geschillen met betrekking tot de aanwijzing van de begunstigden, en over de geschillen met betrekking tot de kwalificatie van de ernst van de ondersteuningsbehoefte in het kader van de zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte, vermeld in artikel 16, §1 en in het kader van de ondersteuningstoeslag, vermeld in artikel 56/1.
Bij een geschil over de aanwijzing van de begunstigden wordt de vordering, op straffe van verval, binnen zes maanden na de kennisgeving van de beslissing van de uitbetalingsactor ingeleid bij de bevoegde rechtbank. Bij een geschil over de kwalificatie van de ernst van de ondersteuningsbehoefte wordt de vordering, op straffe van verval, binnen drie maanden na de kennisgeving van de beslissing van de uitbetalingsactor ingeleid bij de bevoegde rechtbank.
Artikel 104 , vijfde, zesde en zevende lid, werden ingevoegd door het decreet van 21 oktober 2022. Hieronder vindt u de eerste "toekomstige versie"
(01.01.2023 - ...)
historiek: klik hier
De termijnen, vermeld in het vierde lid, worden gestuit door het instellen van een klacht of een verzoek tot
bemiddeling bij de klachten- en bemiddelingsdienst die opgericht is binnen het agentschap, over een beslissing die vatbaar is voor een beroep bij de bevoegde rechtbank. De termijnen, vermeld in het vierde lid, beginnen opnieuw te lopen vanaf de beslissing waarmee de klachtenbehandeling of het bemiddelingsverzoek werd afgehandeld.
Als de verzoeker de klacht of het verzoek tot bemiddeling intrekt, of als de klachtenbehandeling of het
bemiddelingsverzoek bij gebrek aan de vereiste elementen, vermeld in titel 2, hoofdstuk 5, van het Bestuursdecreet van 7 december 2018, wordt stopgezet, worden, in afwijking van het vijfde lid, de termijnen, vermeld in het vierde lid, geschorst tot op het ogenblik van de intrekking of de stopzetting.
De verzoeker rechtvaardigt de stuiting door een attest van de klachten- en bemiddelingsdienst in kwestie voor te leggen.
Dit artikel werd gewijzigd door decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van diverse decreten over welzijn, volksgezondheid en gezin (B.S. 18.06.2021)
§1. De geschillencommissie bestaat uit een voorzitter en twee bijkomende leden. Voor elk van hen is er een plaatsvervanger. De leden worden benoemd door de minister die het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin onder zijn bevoegdheden heeft voor een hernieuwbare periode van vier jaar. De benoeming waarbij een lid vervangen wordt, neemt een einde als de oorspronkelijke benoeming een einde neemt.
§2. Het eerste bijkomende lid en zijn plaatsvervanger worden voorgedragen door Kind en Gezin. Elk van de uitbetalingsactoren draagt een tweede bijkomend lid en zijn plaatsvervanger voor. De tweede bijkomende leden, of in voorkomend geval hun plaatsvervanger, nemen bij beurtrol zitting in de geschillencommissie.
§3. De Vlaamse Regering kan binnen de geschillencommissie op dezelfde manier bijkomende kamers oprichten.
§4. De leden van de geschillencommissie worden door de minister die het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin onder zijn bevoegdheden heeft, ontslagen, op eigen verzoek of om ernstige redenen. De Vlaamse Regering regelt de wijze van beëindiging van het mandaat van de leden.
§5. De geschillencommissie wordt bijgestaan door een secretaris. Kind en Gezin neemt het secretariaat van de geschillencommissie waar.
De voorzitter en de secretaris beschikken over het diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten.
§6. De leden zijn onpartijdig. Het tweede bijkomende lid kan geen zitting nemen in geschillen die gericht zijn tegen de beslissingen, genomen door de uitbetalingsactor waardoor hij is voorgedragen. In dat geval neemt een bijkomend lid of zijn plaatsvervanger van een andere uitbetalingsactor zitting. De Vlaamse Regering stelt de onverenigbaarheden van de leden vast.
§7. De Vlaamse Regering regelt voor de leden van de geschillencommissie en voor de deskundigen de wijze van toekenning van presentiegelden en vergoedingen. Zij stelt ook het bedrag ervan vast.
Hoofdstuk 6. Betwistingen
Dit artikel werd gewijzigd door decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van diverse decreten over welzijn, volksgezondheid en gezin (B.S. 18.06.2021)
§1. Een partij bij een geschil waarover de geschillencommissie heeft geoordeeld, kan, op straffe van verval, binnen drie maanden na de kennisgeving van de beslissing van de geschillencommissie beroep instellen bij de bevoegde rechtbank.
Kind en Gezin wordt aangewezen als verwerende partij.
§2. Kind en Gezin geeft de instructie aan de uitbetalingsactor om binnen tien werkdagen de beslissing van de bevoegde rechtbank uit te voeren. De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen waaraan die instructie moet voldoen.
Een onverschuldigd betaalde toelage wordt teruggevorderd overeenkomstig artikel 103, §1.
Deel 2. Toezicht, nalevingsondersteuning en handhaving
Titel 2. Toezicht
Hoofdstuk 1. De uitoefening van de toezichtstaken
Dit artikel werd gewijzigd door decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van diverse decreten over welzijn, volksgezondheid en gezin (B.S. 18.06.2021)
§1. De zorginspecteurs zijn bevoegd om het toezicht uit te oefenen op de naleving van de volgende bepalingen:
1° de vergunningsnormen, vermeld in artikel 27 en 28 van het decreet van 7 juli 2017;
2° de subsidiëringsnormen, vermeld in hoofdstuk 6/1 van het decreet van 7 juli 2017.
De zorginspecteurs brengen verslag uit aan Kind en Gezin over het door hen uitgeoefende toezicht.
§2. De gezinsinspecteurs zijn bevoegd om, overeenkomstig artikel 23 van het decreet van 7 juli 2017, toezicht uit te oefenen op de naleving van de regelgeving, bepaald bij of krachtens dit decreet, die geldt voor de burgers.
De gezinsinspecteurs brengen verslag uit aan het agentschap en aan de betrok- ken uitbetalingsactor of, in voorkomend geval, aan de voorzitter van de geschillencommissie over het door hen uitgeoefende toezicht.
Dit artikel werd gewijzigd door decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van diverse decreten over welzijn, volksgezondheid en gezin (B.S. 18.06.2021)
§1. Met behoud van de toepassing van artikel 10 van het decreet van 19 januari 2018 geeft elke uitbetalingsactor en elke begunstigde op verzoek van een toezichthouder de nodige inlichtingen en stelt de nodige documenten en gegevens ter beschikking voor het toezicht op de naleving van dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan en op de naleving van het decreet van 7 juli 2017 en de uitvoeringsbesluiten ervan.
§2. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de gegevens die de private uitbetalingsactoren en de gezinnen ter beschikking moeten stellen van de toezichthouders, van Kind en Gezin en van het agentschap, en voor de vorm van die gegevens.
Dit artikel werd gewijzigd door decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van diverse decreten over welzijn, volksgezondheid en gezin (B.S. 18.06.2021)
Met behoud van de bevoegdheden van de toezichthouders, vermeld in artikel 3 van het decreet van 19 januari 2018, kunnen Kind en Gezin en het agentschap toezicht op stukken uitoefenen.
Titel 3. Nalevingsondersteuning en handhaving ten aanzien van de burgers
Hoofdstuk 3. Bestuurlijke transactie en bestuurlijke geldboete
Afdeling 3. De exclusieve bestuurlijke geldboete
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 16 van het decreet van 1 juli 2022 tot wijziging van artikel 5 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie, tot wijziging van het Groeipakketdecreet van 2018 en tot uitlegging van artikel 8 van het Groeipakketdecreet van 2018 (B.S. 29.07.2022)
Een beslissing om een exclusieve bestuurlijke geldboete op te leggen, bevat naast de identiteit van de overtreder minstens:
1° de motieven van de beboeting en van het boetebedrag;
2° het bedrag van de geldboete die wordt opgelegd;
3° de wijze waarop en de termijn waarin de geldboete betaald moet worden;
4° de mogelijkheid om beroep aan te tekenen en de wijze waarop en de termijn waarin dat moet gebeuren;
5° de vermelding dat:
a) na een herinnering tot betaling en nadat de beroepstermijn is verstreken, de bestuurlijke geldboete bij dwangbevel wordt ingevorderd overeenkomstig artikel 2 van het decreet van 22 februari 1995 tot regeling van de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor de Vlaamse Gemeenschap en de instellingen die er onder ressorteren;
b) die maatregel op kosten van de beboete persoon wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 1024 van het Gerechtelijk Wetboek.
Afdeling 4. De alternatieve bestuurlijke geldboete
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 17 van het decreet van 1 juli 2022 tot wijziging van artikel 5 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie, tot wijziging van het Groeipakketdecreet van 2018 en tot uitlegging van artikel 8 van het Groeipakketdecreet van 2018 (B.S. 29.07.2022)
Een beslissing om een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen, bevat naast de identiteit van de overtreder minstens:
1° de motieven van de beboeting en van het boetebedrag en, in voorkomend geval, uitstel van uitvoering van betaling van de geldboete;
2° het bedrag van de geldboete die wordt opgelegd;
3° in voorkomend geval, het bedrag van de geldboete waarvoor uitstel van uitvoering van betaling is toegekend, en de duurtijd van de bijbehorende proeftermijn;
4° in voorkomend geval, de wijze waarop en de termijn waarin de geldboete moet worden betaald;
5° in voorkomend geval, de mogelijkheid tot herroeping van het uitstel van betaling;
6° de mogelijkheid om beroep aan te tekenen, en de wijze waarop en de termijn waarin dat moet gebeuren;
7° de vermelding dat:
a) na een herinnering tot betaling en nadat de beroepstermijn is verstreken, de bestuurlijke geldboete bij dwangbevel wordt ingevorderd overeenkomstig artikel 2 van het decreet van 22 februari 1995 tot regeling van de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor de Vlaamse Gemeenschap en de instellingen die eronder ressorteren;
b) die maatregel op kosten van de beboete persoon wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 1024 van het Gerechtelijk Wetboek.
Afdeling 6. Betaling van de bestuurlijke geldboete
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 18 van het decreet van 1 juli 2022 tot wijziging van het Groeipakketdecreet van 2018 en tot uitlegging van artikel 8 van het Groeipakketdecreet van 2018 (B.S. 29.07.2022)
Als de overtreder weigert de bestuurlijke geldboete te betalen, wordt ze bij dwangbevel ingevorderd.
Titel 4. Nalevingsondersteuning en handhaving ten aanzien van de private uitbetalingsactoren
Hoofdstuk 1. Aanmaning
Dit artikel werd gewijzigd door decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van diverse decreten over welzijn, volksgezondheid en gezin (B.S. 18.06.2021
§1. Als wordt vastgesteld dat een private uitbetalingsactor een inbreuk pleegt op de vergunningsnormen, vermeld in hoofdstuk 6 van het decreet van 7 juli 2017, wordt de private uitbetalingsactor door Kind en Gezin schriftelijk aangemaand om binnen een bepaalde termijn de nodige maatregelen te nemen om de inbreuk te beëindigen en een herhaling ervan te voorkomen. De aanmaning bepaalt de termijn en kan de te nemen maatregelen preciseren.
§2. Bij hoogdringendheid of als aangetoond wordt dat de vastgestelde inbreuk niet hersteld kan worden, kan de aanmaning achterwege blijven en kan onmiddellijk een handhavingsmaatregel worden genomen als vermeld in hoofdstuk 2 van deze titel.
Hoofdstuk 2. Handhavingsmaatregelen
Afdeling 1. Terugvordering, opschorting, vermindering en stopzetting van de subsidies
Dit artikel werd gewijzigd door decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van diverse decreten over welzijn, volksgezondheid en gezin (B.S. 18.06.2021)
§1. Het agentschap kan de subsidie voor de werkingsmiddelen verminderen of stopzetten als de private uitbetalingsactor een inbreuk begaat op de subsidiëringsnormen, vermeld in hoofdstuk 6/1 van het decreet van 7 juli 2017.
§2. Kind en Gezin kan de subsidie voor de uitbetaling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid verminderen of stopzetten als de private uitbetalingsactor een inbreuk pleegt op de bepalingen van dit decreet of de uitvoeringsbesluiten ervan.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de vermindering of stopzetting van de subsidies, die minstens de mogelijkheid regelen om tegen de maatregelen een bezwaar in te dienen.
Met inachtneming van artikel 13 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof en artikel 57 van het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof is de private uitbetalingsactor gehouden tot de terugbetaling van de subsidie ten bedrage van het deel waarvoor een inbreuk is vastgesteld.
De Vlaamse Regering wijst de personeelsleden aan die belast zijn met de terugvordering van de onverschuldigde subsidies.
Met inachtneming van artikel 14 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof kunnen Kind en Gezin en het agentschap beslissen om de subsidies waarvoor ze bevoegd zijn, op te schorten.
Afdeling 2. Bestuurlijke maatregelen
Dit artikel werd gewijzigd door decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van diverse decreten over welzijn, volksgezondheid en gezin (B.S. 18.06.2021)
Als de private uitbetalingsactor een inbreuk pleegt of een vergunning heeft verkregen op basis van onjuiste gegevens, kan Kind en Gezin een of meer van de volgende bestuurlijke maatregelen opleggen:
1° een verbod om nieuwe begunstigden aan te sluiten;
2° de opmaak en uitvoering van een herstelplan;
3° de opheffing van de vergunning.
Dit artikel werd gewijzigd door decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van diverse decreten over welzijn, volksgezondheid en gezin (B.S. 18.06.2021)
§1. Kind en Gezin betekent het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke maatregel aan de private uitbetalingsactor en bepaalt in de voorgenomen beslissing minstens het volgende:
1° de motieven van de voorgenomen beslissing;
2° de termijn waarin de uitbetalingsactor zijn verweer kan formuleren en de kans krijgt om gehoord te worden;
3° de termijn waarin de beslissing definitief wordt;
4° de aard van de opgelegde maatregel.
De uitbetalingsactor wordt op zijn verzoek gehoord. De uitbetalingsactor mag zich daarbij laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman of een andere persoon.
§2. Bij hoogdringendheid kan Kind en Gezin onmiddellijk een bestuurlijke maatregel nemen.
Dit artikel werd gewijzigd door decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van diverse decreten over welzijn, volksgezondheid en gezin (B.S. 18.06.2021)
Tegen de opheffing van de vergunning kan de uitbetalingsactor bij Kind en Gezin met een kennisgeving bezwaar aantekenen binnen dertig dagen na de ontvangst van de kennisgeving van de beslissing.
Het bezwaarschrift bevat, op straffe van niet-ontvankelijkheid, de motivering van het bezwaar.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de ontvankelijkheidsvereisten van het bezwaarschrift.
Kind en Gezin beslist binnen tien dagen na de kennisgeving van het bezwaarschrift over de ontvankelijkheid van het bezwaar en brengt de bezwaarindiener daarvan op de hoogte. Als er niet tijdig een beslissing is genomen, wordt het bezwaar geacht ontvankelijk te zijn.
Hoofdstuk 3. Bestuurlijke geldboete
Afdeling 1. De exclusieve bestuurlijke geldboete
Dit artikel werd gewijzigd door decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van diverse decreten over welzijn, volksgezondheid en gezin (B.S. 18.06.2021)
§1. Kind en Gezin kan een exclusieve bestuurlijke geldboete van 200 tot 20.000 euro opleggen als de private uitbetalingsactor een andere inbreuk begaat dan de inbreuken, vermeld in artikel 189 en 190, of als hij de vergunningsvoorwaarden, vermeld in het decreet van 7 juli 2017 en de uitvoeringsbesluiten ervan, niet naleeft.
§2. De exclusieve bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd binnen een termijn van honderdtachtig dagen vanaf de dag van de vaststelling van de inbreuk, op voorwaarde dat de private uitbetalingsactor de kans kreeg om zijn verweer op nuttige wijze mee te delen. De private uitbetalingsactor mag vragen om gehoord te worden en kan zich daarbij laten bijstaan door een raadsman.
Als een exclusieve bestuurlijke geldboete wordt opgelegd, vermeldt de beslissing het bedrag, de wijze waarop en de termijn waarin die moet worden betaald, alsook de motivering voor het opleggen van de bestuurlijke geldboete en voor de hoogte van het bedrag. De kennisgeving van de beslissing aan de uitbetalingsactor vermeldt de wijze waarop en de termijn waarin tegen de beslissing beroep kan worden ingesteld.
Afdeling 2. De alternatieve bestuurlijke geldboete
§1. Voor de inbreuken, vermeld in artikel 189 en 190, kan Kind en Gezin de uitbetalingsactor die de inbreuk heeft gepleegd, een bestuurlijke geldboete opleggen van 300 tot 30.000 euro.
§2. Bij de vaststelling van een inbreuk als vermeld in paragraaf 1, bezorgt de zorginspecteur het proces-verbaal van vaststelling onmiddellijk aan het Openbaar Ministerie bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waar de feiten zijn gepleegd. Samen met het proces-verbaal bezorgt de zorginspecteur een schriftelijk verzoek waarin het Openbaar Ministerie wordt gevraagd zich uit te spreken over de al dan niet strafrechtelijke behandeling van de inbreuk. Het Openbaar Ministerie beschikt daarvoor over een termijn van honderdtachtig dagen vanaf de dag waarop het verslag van vaststelling is verzonden.
Een beslissing om de inbreuk strafrechtelijk te behandelen, sluit het opleggen van een bestuurlijke geldboete uit. Een beslissing om de inbreuk niet strafrechtelijk te behandelen en de beslissingstermijn stilzwijgend te laten verstrijken, houdt het verval van de strafvordering in.
§3. Als het Openbaar Ministerie tijdig beslist niet strafrechtelijk te behandelen of als het de termijn stilzwijgend laat verstrijken, kan Kind en Gezin de procedure voor het opleggen van een alternatieve bestuurlijke geldboete starten.
Kind en Gezin beschikt over een termijn van honderdtachtig dagen om een bestuurlijke geldboete op te leggen vanaf, al naargelang het geval, de kennisneming van de beslissing, vermeld in paragraaf 2, of het stilzwijgend verstrijken van de termijn, vermeld in dezelfde paragraaf.
§4. De kennisgeving van een beboetingsbeslissing aan de beboete uitbetalingsactor vermeldt het bedrag, de wijze waarop en de termijn waarin de boete moet worden betaald, alsook de motivering voor het opleggen van de bestuurlijke geldboete en voor de hoogte van het bedrag. De kennisgeving vermeldt daarnaast de wijze waarop en de termijn waarin tegen de beslissing beroep kan worden ingesteld.
Afdeling 3. Algemene bepalingen
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 19 van het decreet van 1 juli 2022 tot wijziging van artikel 5 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie, tot wijziging van het Groeipakketdecreet van 2018 en tot uitlegging van artikel 8 van het Groeipakketdecreet van 2018 (B.S. 29.07.2022)
Als de uitbetalingsactor weigert de administratieve geldboete te betalen, wordt ze bij dwangbevel ingevorderd. De Vlaamse Regering wijst de personeelsleden aan die een dwangbevel kunnen geven en uitvoerbaar kunnen verklaren. Een dwangbevel wordt betekend bij deurwaardersexploot met bevel tot betaling.
Titel 6. Nalevingsondersteuning en handhaving ten aanzien van de organisatoren, vermeld in artikel 51, eerste lid, 3°
§1. Aan de door de Vlaamse Gemeenschap vergunde opvangplaats, waarbij de organisator niet werkt met het systeem inkomenstarief, vermeld in artikel 27 tot en met 36/1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 november 2013 houdende de subsidies en de eraan gekoppelde voorwaarden voor de realisatie van specifieke dienstverlening door gezinsopvang en groepsopvang van baby’s en peuters, kan Kind en Gezin een bestuurlijke geldboete van 250 tot 1500 euro opleggen als de organisator de verplichting, vermeld in artikel 52, tweede lid, niet naleeft.
Als er sprake is van herhaling, bedraagt de geldboete minstens 500 euro en hoogstens 3000 euro.
§2. De bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd binnen een termijn van honderdtachtig dagen vanaf de dag van de vaststelling van de inbreuk, op voorwaarde dat de organisator de kans kreeg om zijn verweer op nuttige wijze mee te delen. De organisator mag vragen om gehoord te worden en kan zich daarbij laten bijstaan door een raadsman.
Als een bestuurlijke geldboete wordt opgelegd, vermeldt de beslissing het bedrag, de wijze waarop en de termijn waarin die moet worden betaald, alsook de motivering voor het opleggen van de bestuurlijke geldboete en voor de hoogte van het bedrag. De kennisgeving van de beslissing aan de organisator vermeldt de wijze waarop en de termijn waarin tegen de beslissing beroep kan worden ingesteld.
Boek 5. Opheffings-, overgangs- en inwerkingtredingsbepalingen
Deel 2. Overgangsbepalingen voor de toepassing van de gezinsbijslagen
Titel 1. Basisbedragen
Hoofdstuk 2. Leeftijdsbijslag
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 58 van het decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, de codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 en het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, wat betreft de afstemming op het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid (B.S. 15.05.2019)
§1. Een rechtgevend kind dat recht geeft op kinderbijslag als vermeld in artikel 210, §1, zal recht geven op de maandelijkse leeftijdsbijslag, vermeld in artikel 44, §2, van de Algemene kinderbijslagwet, namelijk:
1° 31,99 euro voor een rechtgevend kind van minstens zes jaar;
2° 48,88 euro voor een rechtgevend kind van minstens twaalf jaar;
3° 62,15 euro voor een rechtgevend kind van minstens achttien jaar.
§2. In afwijking van paragraaf 1 geeft een oudste rechtgevend kind, dat recht geeft op kinderbijslag als vermeld in artikel 210, §1, recht op de maandelijkse leeftijds- bijslag, vermeld in artikel 44, §1, van de Algemene kinderbijslagwet, namelijk:
1° 16,04 euro voor een rechtgevend kind van minstens zes jaar;
2° 24,43 euro voor een rechtgevend kind van minstens twaalf jaar;
3° 28,16 euro voor een rechtgevend kind van minstens achttien jaar.
§3. Als het oudste rechtgevende kind, vermeld in paragraaf 2, niet langer recht geeft op kinderbijslag als vermeld in artikel 210, §1, krijgt het volgende oudste rechtgevende kind van het gezin, dat recht geeft op kinderbijslag als vermeld in artikel 210, §1, de leeftijdsbijslag, vermeld in paragraaf 2, in plaats van de leef- tijdsbijslag, vermeld in paragraaf 1.
Als het oudste rechtgevende kind, vermeld in paragraaf 2, na een onderbreking opnieuw recht geeft op de kinderbijslag, vermeld in artikel 210, §1, zal dat kind opnieuw recht hebben op de maandelijkse leeftijdsbijslag overeenkomstig paragraaf 2. Het tweede oudste rechtgevende kind, vermeld in het vorige lid, krijgt opnieuw de leeftijdsbijslag, vermeld in paragraaf 1.
§4. In afwijking van paragraaf 2 geeft het oudste rechtgevende kind, vermeld in paragraaf 2, recht op de maandelijkse leeftijdsbijslag, vermeld in paragraaf 1, als dat kind recht geeft op een sociale toeslag als vermeld in artikel 222, of op de zorgtoeslag, vermeld in artikel 218.
Het kind blijft vervolgens verder recht geven op de maandelijkse leeftijdsbijslag overeenkomstig paragraaf 1.
Titel 2. Kinderbijslag voor wezen
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 20 van het decreet van 1 juli 2022 tot wijziging van artikel 5 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie, tot wijziging van het Groeipakketdecreet van 2018 en tot uitlegging van artikel 8 van het Groeipakketdecreet van 2018 (B.S. 29.07.2022)
Een rechtgevend kind dat geboren is vóór 1 januari 2019, dat recht geeft op kinderbijslag als vermeld in artikel 210, §1, en dat vanaf of na 1 januari 2019 wees wordt, geeft vanaf dat ogenblik recht op de gezinsbijslagen, vermeld in boek 2, deel 1, titels 3 tot en met 5, waaronder de wezentoeslag, vermeld in artikel 15.
Titel 4. Sociale toeslagen
§1. Een rechtgevend kind dat recht geeft op kinderbijslag als vermeld in artikel 210, §1, of dat recht geeft op de gewone wezenbijslag, vermeld in titel 2, kan recht geven op een maandelijkse sociale toeslag als voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 18, tweede lid, 1° en 2°.
Een rechtgevend kind dat recht geeft op kinderbijslag als vermeld in artikel 210, §1, of dat recht geeft op de gewone wezenbijslag, vermeld in titel 2, kan recht geven op een maandelijkse sociale toeslag als voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 18, tweede lid, 3°, op voorwaarde dat er in het gezin van zijn bijslagtrekkende of begunstigden een derde of volgend rechtgevend kind bij komt vanaf 1 januari 2019, dat recht geeft op de gezinsbijslagen, vermeld in boek 2, deel 1, titel 3 tot en met 5.
Het bedrag van de toeslag, vermeld in het eerste en tweede lid, stemt overeen met het bedrag van de toeslag voor langdurig werklozen, vermeld in artikel 42bis van de Algemene kinderbijslagwet, en bedraagt:
1° 46,88 euro voor het rechtgevende kind dat recht geeft op kinderbijslag van 92,09 euro;
2° 29,06 euro voor het rechtgevende kind dat recht geeft op kinderbijslag van 170,39 euro;
3° 5,10 euro voor het rechtgevende kind dat recht geeft op kinderbijslag van 254,40 euro.
§2. Het bedrag van de toeslag, vermeld in paragraaf 1, derde lid, 1°, wordt verhoogd tot 100,86 euro voor het betrokken rechtgevende kind, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, als de bijslagtrekkende of de begunstigden van de kinderbijslag voor dat rechtgevende kind in aanmerking komt of komen voor de toeslag voor langdurig zieken en arbeidsongeschikten en mindervaliden, vermeld in artikel 50ter juncto artikel 56, §2, artikel 56quinquies, §1, en artikel 57, eerste lid, van de Algemene kinderbijslagwet.
De Vlaamse Regering breidt de toepassing van het eerste lid uit tot andere personen dan de bijslagtrekkende of begunstigden, op voorwaarde dat die andere personen een gezin vormen met het rechtgevende kind.
Het bedrag van de toeslag, vermeld in paragraaf 1, derde lid, 1°, wordt ook verhoogd tot 100,86 euro voor het betrokken rechtgevende kind, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, als de bijslagtrekkende of begunstigde van de kinderbijslag voor dat rechtgevende kind in aanmerking komt voor een toeslag voor een persoon die een overlevingsuitkering geniet, waarbij is voldaan aan de vereiste, vermeld in artikel 56quater, vierde lid, van de Algemene kinderbijslagwet.
Het bedrag van de toeslag, vermeld in paragraaf 1, derde lid, 1°, wordt ook verhoogd tot 100,86 euro voor het betrokken rechtgevende kind, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, als dat kind, met toepassing van artikel 56septies van de Algemene kinderbijslagwet, op 31 december 2018 de toeslag, vermeld in artikel 50ter van de Algemene kinderbijslagwet, ontving. Het betrokken rechtgevende kind blijft recht houden op die toeslag zolang dat kind het gezin van de natuurlijke persoon die op 31 december 2018 ten minste zes maanden minstens 66 percent arbeidsongeschikt was, niet verlaat.
De Vlaamse Regering kan de nadere uitvoeringsbepalingen voor deze paragraaf vaststellen.
§3. Het bedrag van de toeslag, vermeld in paragraaf 1, derde lid, 3°, wordt verhoogd tot 23,43 euro voor de betrokken kinderen, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, als de bijslagtrekkende of begunstigde van de kinderbijslag voor die rechtgevende kinderen in aanmerking komt voor de toeslag voor eenoudergezinnen, vermeld in artikel 41 van de Algemene kinderbijslagwet.
De Vlaamse Regering kan nadere uitvoeringsbepalingen voor deze paragraaf vaststellen.
§4. Voor de toepassing van dit artikel wordt het alleenwonende rechtgevende kind als een gezin aangezien.
Deze versie werd gewijzigd door het decreet Programmadecreet van 16 december 2022 bij de begroting 2023 (B.S. 29.12.2022)
Voor elk kind dat in november 2022 recht geeft op een maandelijkse sociale toeslag als vermeld in artikel 222, wordt het bedrag, vermeld in artikel 222, voor de maand november 2022 eenmalig verhoogd met 100 euro.
Het bedrag van 100 euro, vermeld in het eerste lid, wordt in afwijking van artikel 4 niet geïndexeerd.
Titel 5. Begunstigden
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 21 van het decreet tot wijziging van artikel 5 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie, tot wijziging van het Groeipakketdecreet van 2018 en tot uitlegging van artikel 8 van het Groeipakketdecreet van 2018 (B.S. 29.07.2022)
§1. De bijslagtrekkende voor het rechtgevende kind op 31 december 2018 blijft de bijslagtrekkende voor dat kind, tenzij een wijziging in het ouderlijk gezag of in de opvoedingssituatie van het kind zich voordoet. In dat geval worden de bepalingen voor de aanwijzing van de begunstigden en de regels van de uitbetaling overeenkomstig boek 2, deel 4, titel 1, hoofdstuk 1, en boek 2, deel 4, titel 2, hoofdstuk 1, toegepast. De bepalingen van boek 2, deel 4, titel 2, hoofdstuk 3, zijn van toepassing zowel op de bijslagtrekkende als de begunstigde.
De wijziging in het ouderlijk gezag wordt vastgesteld door de bevoegde rechtbank.
De bijslagtrekkende die de forfaitaire pleegzorgbijslag, vermeld in artikel 219, ontving op 31 december 2018, blijft die pleegzorgbijslag ontvangen zolang zich geen wijziging in de plaatsing in het pleeggezin voordoet ten aanzien van het rechtgevende kind en zolang de toekenning ervan niet wordt herroepen onder de voorwaarden die de Vlaamse Regering daarvoor heeft bepaald.
De bijslagtrekkende kan van bankrekening veranderen mits naleving van de regels opgelegd door artikel 64.
§2. Een bijslagtrekkende die een gezin vormt met een persoon die in aanmerking komt voor de toeslag voor langdurig zieken en arbeidsongeschikten en minder- validen, vermeld in artikel 50ter juncto artikel 56, §2, artikel 56quinquies, §1, en artikel 57, eerste lid, van de Algemene kinderbijslagwet, kan de uitbetalingsactor schriftelijk verzoeken onmiddellijk de bepalingen over de aanwijzing van begunstigden en over de uitvoeringsregels van uitbetaling, vermeld in boek 2, deel 4, titel 1, hoofdstuk 1, en boek 2, deel 4, titel 2, hoofdstuk 1, toe te passen.
De Vlaamse Regering kan het eerste lid van deze paragraaf uitbreiden tot andere personen dan de bijslagtrekkende.
§3. Vanaf 1 januari 2020 kan een bijslagtrekkende of een mogelijke begunstigde die dat wil, in afwijking van paragraaf 1 en met een schriftelijk verzoek, de uitbetalingsactor vragen om de bepalingen over de aanwijzing van begunstigden en over de regels over de uitbetaling, vermeld in boek 2, deel 4, titel 1, hoofdstuk 1, en deel 4, titel 2, hoofdstuk 1, toe te passen.
In afwijking van het eerste lid kan een bijslagtrekkende niet vragen om de bepalingen inzake begunstigden toe te passen wanneer onder toepassing van artikel 210, §5, nog een proportionele verdeling loopt. Deze kan wel van bankrekening wijzigingen onder toepassing van paragraaf 1, vierde lid, en van uitbetalingsactor wijzigen overeenkomstig artikel 227, §2, van dit decreet.
Dit artikel werd opgeheven door artikel 22 van het decreet van 1 juli 2022 tot wijziging van artikel 5 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie, tot wijziging van het Groeipakketdecreet van 2018 en tot uitlegging van artikel 8 van het Groeipakketdecreet van 2018 (B.S. 29.07.2022)
§1. Als een rechtgevend kind dat recht geeft op kinderbijslag als vermeld in artikel 210, § 1", of op kinderbijslag voor wezen als vermeld in titel 2, op 31 december 2018 door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid geplaatst is in een instelling, blijft voor het aan de instelling toegekende bedrag dat vastgesteld is op 31 december 2018, de wijze van uitbetaling en verdeling behouden, zoals die op 31 december 2018 van toepassing was overeenkomstig de verdeelsleutels, vastgesteld overeenkomstig artikel 70 of artikel 70bis van de Algemene kinderbijslagwet.
Een afwijking kan in het belang van het kind door de bevoegde rechtbank toegestaan worden mits naleving van de regels die nader bepaald kunnen worden door de Vlaamse Regering.
§2. Als zich vanaf of na 1 januari 2019 voor het rechtgevende kind, vermeld in paragraaf 1, een wijziging in de plaatsing voordoet, wordt de uitbetaalde toelage verdeeld tussen de instelling en de bijslagtrekkende of begunstigden voor het kind dat geplaatst is overeenkomstig de bepalingen van artikel 68.
§3. In afwijking van paragraaf 1, als met toepassing van artikel 210, §5, tweede lid, een rechtgevend kind dat tot het gezin van het geplaatste kind behoort, vanaf of na 1 januari 2019 niet langer recht geeft op kinderbijslag of het gezin van zijn bijslagtrekkende of begunstigden verlaat, of als er, met toepassing van artikel 210, §5, derde lid, een nieuw rechtgevend kind, dat voldoet aan artikel 210, §1, vanaf of na 1 januari 2019 in het gezin van het geplaatste kind bij komt, wordt de uitbetaalde toelage voor het geplaatste kind vanaf of na 1 januari 2019 verdeeld tussen de instelling en de bijslagtrekkende of begunstigden, overeenkomstig de bepalingen van artikel 68.
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 59 van het decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, de codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 en het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, wat betreft de afstemming op het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid (B.S. 15.05.2019)
§1. Als een rechtgevend kind dat recht geeft op kinderbijslag als vermeld in artikel 211, §1, of op kinderbijslag voor wezen als vermeld in titel 2, op 31 december 2018 door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid geplaatst is in een instelling, blijft voor het aan de instelling toegekende bedrag dat vastgesteld is op 31 december 2018, de wijze van uitbetaling en verdeling behouden, zoals die op 31 december 2018 van toepassing was overeenkomstig de verdeelsleutels, vastgesteld overeenkomstig artikel 70 of artikel 70bis van de Algemene kinderbijslagwet.
Een afwijking kan in het belang van het kind door de bevoegde rechtbank toegestaan worden mits naleving van de regels die nader bepaald kunnen worden door de Vlaamse Regering.
§2. Als zich vanaf of na 1 januari 2019 voor het rechtgevende kind, vermeld in paragraaf 1, een wijziging in de plaatsing voordoet, wordt de uitbetaalde toelage verdeeld tussen de instelling en de bijslagtrekkende of begunstigden voor het kind dat geplaatst is overeenkomstig de bepalingen van artikel 68.
§3. In afwijking van paragraaf 1, als met toepassing van artikel 210, §5, tweede lid, een rechtgevend kind dat tot het gezin van het geplaatste kind behoort, vanaf of na 1 januari 2019 niet langer recht geeft op kinderbijslag of het gezin van zijn bijslagtrekkende of begunstigden verlaat, of als er, met toepassing van artikel 210, §5, derde lid, een nieuw rechtgevend kind, dat voldoet aan artikel 210, §1, vanaf of na 1 januari 2019 in het gezin van het geplaatste kind bij komt, wordt de uitbetaalde toelage voor het geplaatste kind vanaf of na 1 januari 2019 verdeeld tussen de instelling en de bijslagtrekkende of begunstigden, overeenkomstig de bepalingen van artikel 68.
Titel 6. Keuze van de uitbetalingsactor
Dit artikel werd gewijzigd door artikel 60 van het decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, de codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 en het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, wat betreft de afstemming op het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid (B.S. 15.05.2019)
§1. De rechtsopvolger van het kinderbijslagfonds dat instond voor de uitbetaling van de kinderbijslag overeenkomstig de kinderbijslagreglementering, staat na de inwerkingtreding van dit decreet, in voor de uitbetaling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid voor een rechtgevend kind dat recht geeft op kinderbijslag als vermeld in artikel 210, §1, of op kinderbijslag voor wezen als vermeld in titel 2.
§2. De personen aan wie de toelagen worden uitbetaald in het kader van het gezinsbeleid voor een rechtgevend kind dat recht geeft op kinderbijslag als vermeld in artikel 210, §1, of op kinderbijslag voor wezen als vermeld in titel 2, kunnen op zijn vroegst na het verstrijken van een periode van één jaar na de inwerkingtreding van dit decreet met een schriftelijk verzoek een andere uitbetalingsactor aanwijzen, overeenkomstig artikel 64 en 65.
§3. De personen die onder toepassing van artikel 225, §1, eerste lid, en §2, reeds voor het verstrijken van de in de tweede paragraaf bepaalde termijn begunstigde werden, kunnen ook voorafgaand aan het verstrijken van de periode in deze para- graaf een andere uitbetalingsactor aanwijzen.